Precies honderd jaar geleden lag het theater ook grotendeels stil. Niet gedwongen, maar vrijwillig. Dwars tegen hun artistieke roeping in, staakten honderden acteurs en actrices maandenlang onwrikbaar tegen sociale wantoestanden. De overeenkomsten, maar ook de verschillen met de kritieke situatie in de huidige podiumkunsten, zijn zonder meer frappant.
Verwaarloosd drama
Na ruim vijfhonderd jaar professioneel theatermaken, van Breero in de Nes tot Eduard Verkade aan het Leidseplein en van vier acteursgeneraties Croiset tot en met het recente Requiem voor Tomaat in de Amsterdamse Stadsschouwburg, met de sociale condities waaronder theatrale hartstochten vorm moeten krijgen staat het er opnieuw belabberd voor. Maar precies honderd jaar geleden hebben onze acterende overgrootmoeders en –vaders het al eens gepresteerd om rechteloos sappelen en spelen voor grijpstuivers verder simpelweg te weigeren.
In januari 1920 breekt een werkstaking onder ‘tooneelisten’ uit die maandenlang zal duren. Dit in volle openbaarheid uitgevochten en alleen al daarom unieke arbeidsconflict, blijkt achteraf bezien de meest spectaculaire én leerzame kunstenaarsactie die Nederland ooit heeft geteisterd.
Fascinerend is nog steeds om te zien hoe gemotiveerd en geladen bekende actrices en onbekende acteurs, onervaren vakbondsaanvoerders en gepokte activisten wekenlang in de vrieskou posten bij deuren van theaters en in portieken van ‘onderkruipers’, de stakingsbrekers. Hoe actievoerders zich door rechercheurs uit schouwburgen en door politieruiters van het Leidseplein laten meppen, om de volgende dag even zo vrolijk en hardnekkig terug te keren met nieuwe pamfletten, fluitjes en stinkbommen. Waarom doen ze dit allemaal? Voor een maandelijkse toeslag op hun door inflatie uitgeholde lonen en een guldentje per nacht extra hotelséjours, maar vooral voor het fundamentele recht op een karig pensioentje na levenslange plankenkoorts.
Heeft deze prozaïsche inzet en het ogenschijnlijk beperkte resultaat van fanatiek posten en actievoeren de beeldvorming rond dit conflict wellicht lange tijd negatief beïnvloed? Best begrijpelijk wellicht dat Aktie Tomaat een halve eeuw later en nog lang nadien aanzienlijk meer kelen en pennen in bevlogen beroering heeft gebracht, zoals de huidige crisis dat over pakweg vijftig jaar ongetwijfeld ook weer zal doen. Toch verbaast het hoe fragmentarisch en zelfs geringschattend juist de meest unieke en spectaculaire actie uit de geschiedenis van de Nederlandse podiumkunsten doorgaans is beschreven. Alle aanleiding dus voor herwaardering: gloednieuwe spots erop!
Verontwaardiging versus vermaak
Net als nu, is het een enerverende periode zo na de Eerste Wereldoorlog (wel ‘de oercatastrofe’ genoemd, zelfs in het neutraal gebleven Nederland. Maar revoluties in Rusland, Duitsland en Italië laten ook hier het dikwijls stakende proletariaat niet onberoerd; want hyperinflatie holt de schamele loontjes uit, òòk die van modale acteurs. Werkgevers in de ‘Openbare Vermakelijkheden’, waaronder het toneel, houden intussen de boot af, zelfs als een basale oudedagsvoorziening wordt geagendeerd. Deze primaire eis van de Nederlandsche Tooneelkunstenaars Vereeniging (NTKV), de jonge vakvereniging, wordt alleen door Herman Heijermans en enkele collega-gezelschapsleiders gesteund.
Tot dit achtergronddecor behoort ook de constatering dat Heijermans de enige gezelschapsleider is die in 1919 al een geharnast pleidooi houdt voor subsidiëring van toneel door de nationale overheid. Maar de conservatieve Tweede Kamer-meerderheid houdt zich doof voor zijn roep om financiële ondersteuning van de ‘dramatische kunst’. De armlastige gezelschappen blijven dus verstoken van rijksbijdragen, terwijl lokale overheden zich van oudsher hooguit bemoeien met de zakelijke instandhouding en artistieke bespeling van hun stadsschouwburg. Dat nu juist de bespelingskwestie de artistieke en politieke gemoederen in Amsterdam verhit blijkt complex, precies op het moment dat ook het arbeidsconflict met de spelers op springen staat.
Toneelgezelschappen ondervinden aan de vooravond van ‘the roaring twenties’ intussen al moordende publieksconcurrentie van bioscopen en variététheaters, enigszins vergelijkbaar met de impact van Netflix op de huidige belangstelling voor levende kunstbeoefening. Zonder overheidsbemoeienis lopen de ‘serieuze’ podiumkunsten in de naoorlogse malaise het risico deels ten onder te gaan aan deze shake out. Maar de meeste toneelspelers zijn zich van een existentiële dreiging uit commerciële hoek nog nauwelijks of pas net bewust. Vanwege de alles overheersende bestaansonzekerheid richten zij hun beladen overlevingsgevecht bijgevolg primair op de onwillige toneeldirecteuren.
De onderhandelingen over de materiële eisen van de NTKV worden inderdaad een jaar lang tergend langzaam slepend gehouden door een nieuwe werkgeversclub, de zogenoemde ‘Vermaaksbond’. Het discutabele samengaan hierin van bioscoop-, amusements- en theaterexploitanten met grotere en kleine toneelgezelschappen in één complexe countervailing power geeft de gezelschapsleiders een machtig maar misplaatst gevoel van rugdekking, contra de nog betrekkelijk kleine en tot voor kort heel compromisgevoelige spelersorganisatie.
In de ‘Directeurenbond’ spelen bovendien Eduard Verkade en Willem Royaards, op dat moment de belangrijkste toneelleiders, bepaald hooghartige en provocerende hoofdrollen. Eind 1919 voeden hun getraineer en gebrek aan toegeeflijkheid ten aanzien van de uiterst basale wensen van hun ‘acterend personeel’ de woede van de rank and file. Alle nare ingrediënten zijn nu hinderlijk aanwezig voor een ongelijkwaardig machtsconflict, zoals nooit zeldzaam in de podiumkunsten.
eender en anders
Bij vergelijking van de sociale omstandigheden van podiumkunstenaars met een lange eeuw tussenruimte zijn behalve grote verschillen ook heel wat overeenkomsten opvallend. Zowel in 1920 als rond 2020 bestaat toenemende frustratie over individuele ontrechting als gevolg van ‘contractuele ontucht’. Tevens is er de collectieve ervaring van sociaal onrecht, voortvloeiend uit massieve declassering van de sector. Ondanks mooie woorden domineert steeds een gebrek aan verantwoordelijkheidszin bij terughoudende overheden. Uitte zich dit destijds vooral in totale ontzegging van rijkssubsidies, nu betreft het grove kortingen bij het Fonds Podiumkunsten en een ronduit opportunistische omgang met Fair Practice.
Herkenbaar in beide ijkjaren zijn ook marktveroveringen door nieuwe media (toen: stomme bioscoopfilms; later: radio en tv; nu: viral). Behalve nieuwe werkgelegenheid was en is toenemende tariefconcurrentie van kunstenaars onderling er het gevolg van; maar ook willekeurig werkgeverswangedrag, uitholling van collectieve arbeidsvoorwaarden en ontduiking van sociale protectie, met als consequentie nu een explosie van onderbetaalde pseudo-zelfstandigheid en ‘precariteit’. Parallellen tussen toen en thans betreffen ook de onverteerbare sfeer van politieke minachting ten opzichte van creatieve kunstenaars en hun groeiende weerstand daartegen, zich uitend in de emancipatoire behoefte aan collectieve ‘zelfwaardeering’.
Deurwaarders op Driekoningenavond
Rond de jaarwisseling 1919-20 zijn de toneelspelers het inmiddels zat. Na keurig uitgespeelde avondvoorstellingen en aan het slot van een goed bezochte maar eindeloze acteursvergadering tot diep in de kerstnacht, leidt de opgekropte verontwaardiging tot een ultimatum aan de ‘Directeurenbond’. Prudent voldoet de NTKV hierbij aan juridische vereisten van zorgvuldigheid ten opzichte van haar tegenspeler, zoals bedenktijd, onderhandelingsruimte en tussentijdse terugkoppeling. Maar willen de toneeldirecteuren tijdens hun lucratieve winterperiode alsnog acties voorkomen, dan moeten ze nu snel aan tafel komen en bereid zijn tot concessies. Wat de toneelspelers en hun vakvereniging betreft staat het spel nu echt op de wagen, vooral inzake de fundamentele eis van een basale pensioenvoorziening.
Na de Stille Nacht blijft het aan de kant van Verkade en de zijnen oorverdovend stil. Ook de jaarwisseling met traditioneel de opvoeringen van Vondels Gijsbreght gaat zonder lawaai voorbij. Maar hierna is het geduld van het NTKV-bestuur op: het ultimatum is verlopen en de aperte onwil van de directeuren manifest geworden, de stemming onder de acteurs en actrices is nu uiterst geladen. Tijdens een desondanks vrolijke en hilarische maar ook vastberaden, opnieuw eindeloos durende vergadering in de nacht van 4 januari 1920, stemt een grote meerderheid van na de avondvoorstellingen bijeen getrommelde vakbondsleden vòòr het uitroepen van de staking voor onbepaalde tijd; tegen de ochtend is die onherroepelijk een feit.
Nog diezelfde zondag worden tenminste drie grote gezelschappen en drie kleinere theaters in Amsterdam effectief geconfronteerd met de gevolgen van de stakingsproclamatie: ze gaan direct ‘plat’. Ook in Den Haag, Rotterdam en Utrecht worden de voorstellingen geannuleerd of vervangen door noodoplossingen. Maar de actie is zeker niet algemeen: bij Heijermans en zeven ambulante gezelschapjes zijn de eisen op voorhand al ingewilligd; bij drie theaters heeft de NTKV onvoldoende solidaire leden, wordt gevreesd voor onmiddellijk faillissement of sabotage van het stakingsparool.
De sfeer onder fanatieke toneelspelers moet desondanks ongekend opwindend en verwachtingsvol zijn geweest. Beelden van acteurs die hun kleedkamers hardnekkig weigeren te verlaten doemen op, van postende collega’s die met pamfletten en discussies publiek weerhouden om de zalen te betreden. Er volgen verbale en lawaaiige interventies vanaf de bovenste schouwburgrangen contra directeuren die zich eenzaam bij het souffleurshok staan te verexcuseren. Buiten probeert ‘bereden ruiterij’ met behulp van de ‘lange lat’ stakers uiteen te drijven, ‘de sterke arm’ neemt er openlijk de zo geminachte ‘onderkruipers’ in bescherming.
Aanvankelijk kennen de annuleringen, interventies en de enkele doorgezette voorstelling een betrekkelijk vreedzaam verloop. De sfeer is nog niet grimmig, de dagelijkse stakersoptochten door de Amsterdamse binnenstad hebben een feestelijk aanzien en de meeste gedupeerde gezelschapsleiders laten zich ogenschijnlijk niet provoceren. Dit verandert als de woedende directeuren van drie Plantage-theaters hun werkweigerend personeel op Driekoningenavond collectief en op staande voet ontslaan, nog wel per deurwaardersaanzegging.
Stinkbommen, duiven en fluitconcerten
Aan werkgeverszijde is de stemming na de eerste schrik duidelijk verhard. Zonder nog inhoudelijk in te gaan op loon- en pensioeneisen trekken de directeuren het conflict nu geheel in de machts- en prestigesfeer. Dit powerplay denken zij in hun voordeel te beslechten, onder andere omdat de kas van hun ‘Verweer-comité’ dankzij rijke bioscoopexploitanten over aanzienlijke middelen zou beschikken. Verkade en de zijnen gokken er dus op dat zij het ondanks annuleringen en schamele kassa-opbrengsten nog even kunnen uitzingen.
Rond half januari beginnen enkele gezelschapsleiders het doorspelen van voorstellingen met behulp van politie-ingrijpen veilig te stellen. Bij het Hofstad-Tooneel van Cor van der Lugt Melsert ranselen deftig publiek en politieagenten eensgezind handlangers van de stakers een Haagse theaterzaal uit. Hierbij ‘werden kleeren stuk gereten; oogen werden blauw geslagen; sommigen liepen bloedende verwondingen op’, volgens het Algemeen Handelsblad ‘werden ruiten ingedrukt’.
Ook bij voorstellingen van Verkade, die na zijn afhaken in de strijd om de Amsterdamse schouwburgbespeling weinig meer heeft te verliezen, komt het tot spectaculaire ‘incidenten’ en niet-ingestudeerde vecht- en schermpartijen. Zouden ordeverstorende fluitsignalen, losgelaten duiven en rokende ‘stinkbommen’ ook voorbeeldig hebben gewerkt voor lawaai en stank zoals verre nazaten der actievoerders vijftig jaar later zullen produceren bij Aktie Tomaat? Toch verliep die ‘culturele revolutie’ in 1969 aanmerkelijk vreedzamer dan het arbeidsconflict van 1920, waarbij prominente tegenstanders en ‘maffers’ als Fie Carelsen en Albert van Dalsum op podium en straat tegen woedende collega’s fysiek beschermd moesten worden.
Bemiddeling en represailles
De NTKV beseft heel goed dat zij de publiekssympathie voor haar doeleinden niet mag verspelen, maar tevens dat nu vooral bioscoopexploitanten aan de toneelstaking verdienen. Ook om haar gemotiveerde leden niet steeds in elkaar te laten meppen en hen niet tot de bedelstaf te veroordelen, zal zij na enkele stakingsweken bemiddeling van de Amsterdamse burgemeester aanvaarden. Maar terwijl het straatgeweld voortduurt, veinzen de toneeldirecties geen haast te hebben om het conflict minnelijk te schikken. Al lijkt er wel overeenstemming te groeien over loonaanpassingen, nog steeds is er geen bevredigende oplossing voor de heikele pensioenkwestie.
Bepaald onsmakelijk is dat met name de machtsbeluste Royaards, wellicht hoog te paard vanwege zijn te verwachten gemeentelijke benoeming tot ‘Koning van het Leidseplein’, meermalen represailledreigingen uit tegen overtuigde sta(a)k(st)ers als de actrice Theo Mann-Bouwmeester. Geen zichzelf respecterende vakvereniging kan dit rancuneuze gestook over zijn kant laten gaan, waardoor de bemiddeling van burgemeester Tellegen eind februari alsnog gevaar loopt te stranden.
Net als in 2020 is 29 februari 1920 een schrikkeldag, die heel symbolisch een kentering lijkt in te luiden. Eerst wordt Royaards begin maart inderdaad benoemd tot directeur van het vaste schouwburggezelschap. Aan het Leidseplein en elders in en buiten de hoofdstad begint de staking in die maand geleidelijk aan te verlopen. Onder meer om dreigende represailles van tafel te krijgen, zal het nog bijna drie maanden duren voordat de ledenvergadering van de NTKV eind mei besluit de acties bij de resterende gezelschappen definitief te staken.
Respect en resultaat
Met actieve participatie van meer dan de helft van alleen al de hoofdstedelijke acteurs en actrices, maar vooral vanwege een duur van liefst 146 dagen betreft het zonder enige twijfel een uitzonderlijk arbeidsconflict, zowel in het algemeen als binnen de (podium-) kunstwereld.
Deze ‘tooneelistenstaking’ breekt zonder overdrijving met één forse klap een eeuwenlang gebrek aan zelfrespect, de spreekwoordelijke onderdanigheid en ijdele concurrentie. Op termijn helpt ze ook om bitter noodzakelijke overlevingstactieken, beschaafde armoe en zwak onderling hulpbetoon te elimineren. Het overheersende beeld van een vermeend gebrek bij ontrechte podiumkunstenaars aan solidariteit en onderlinge opofferingsgezindheid, aan strijdvaardigheid en actie-creativiteit houdt na ‘1920’ niet langer stand. Dit fletse beroepsimago kan onverwijld worden verwezen naar ‘the bottom of the garbage can’!
Zeker, de onmiddellijke stakingsdoeleinden worden onvoldoende binnengehaald. De teleurstelling onder NTKV-bestuurders en actieve acteurs over de onopgeloste pensioenkwestie is groot en leidt onvermijdelijk ook tot demoralisatie. De houding van onwrikbare directeuren en onsolidaire ‘onderkruipers’, ook de misselijk makende rancunemaatregelen zullen het kleine universum dat de toneelwereld nog is een tijdlang doorsnijden en verzieken. Bij aanvang van de alles omwentelende ‘roaring twenties’ is dat geen fijn perspectief.
Maar kijk ook naar de reële effecten van deze actie op langere termijn. Wanneer en hoe zou de sociaal-democratische wethouder Wibaut òòit een ereschuld aan de gefrustreerde NTKV hebben voldaan, als deze vakvereniging de pensioenvoorziening niet zo hoog op de agenda had gezet en gehouden? Had ‘De Machtige’ Tachtiger, nota bene meer vriend van de vroeg oude Royaards dan van actieve vakbondsbestuurders, anders ook zo voortvarend geholpen om Het Algemeen Pensioenfonds van Nederlandsche Tooneelisten op te richten? In de stroperige wereld der sociale zekerheid zal dit zelfs binnen de korte periode van slechts vijf jaar een feit zijn. Akkoord, anno 1925 ontstaat eerst een rudimentaire voorziening, waaraan nog lang defecten kleven. Maar na diverse hink-stap-sprongen in de naoorlogse welvaartsperiode komt dit fonds uiteindelijk onder dak bij het tamelijk solide Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
Grote dank dus aan de pionierende ‘tooneelisten’ van 1920 en hun fanatieke acties: in 2025 kan het eeuwfeest worden gevierd van de oudedagsvoorziening voor theaterkunstenaars en aanverwanten. Maar alléén als huidige ‘zelfstandigen-zonder-pensioen’ en andere precariërs in de podiumkunsten daarin ook fatsoenlijk worden opgenomen. Pas dan is de cirkel van solidariteit en respect ècht rond.
Beeld: Nationaal Archief/Collectie Spaarnestad/Het Leven fotograaf onbekend