Theater en kleine gerechten combineren naar wens: dat is het idee van TapasTheater, dat in september zijn deuren opende in een klassiek pand aan de Andreas Bonnstraat in Amsterdam. Het is een van de initiatieven die makers een plek bieden om nieuw werk te spelen.
Een mooi gedekte tafel in een sfeervol verlichte kamer. Erop staan lekker uitziende taarten, champagneglazen en voor ieders neus een pakje met een strik erom. We zijn uitgenodigd voor een goed gesprek bij Gerben Grimmius. Hij is een van de theatermakers die vanavond een twintig minuten durende voorstelling geven in het TapasTheater. Een beetje ongemakkelijk nog zitten we met zo’n tien mensen aan tafel bij Grimmius, die de toon zet met een lied en geïnteresseerd vragen aan ons stelt. Halverwege neemt het gesprek echter een onverwachte wending, want het blijkt dat Grimmius ons iets ernstigs te vertellen heeft.
Even later verlaat het publiek gezamenlijk zaal één, waar Grimmius zijn muziektheatervoorstelling vanavond vier keer achter elkaar zal spelen. In zaal twee en drie staan Dide Vonk met een mini-musical en Lisa Ostermannmet een cabaretvoorstelling. Of nou ja, zaal: eigenlijk zijn het kleine, wit geplamuurde kamertjes gevuld met een stuk of tien opklapstoeltjes in de kelder van het gebouw. Boven, op begane grond en de mezzanine, begeef je je in een knus maar hip café. Tussen de voorstellingen door trek je hier een klein gerechtje uit de muur en drink je een drankje met je gezelschap.
Kleine voorstellingen en kleine gerechten: precies dat had oprichtster Tessa Harmsen voor ogen met TapasTheater. ‘Uit onderzoek merkte ik dat mensen liever uit eten gaan dan naar het theater. Van steeds meer mensen uit mijn omgeving hoorde ik dat ze theater wel leuk vinden, maar nooit gaan. Ze kwamen met praktische bezwaren: “Ik werk hard, hoe kan ik om acht uur in de zaal zitten?”. Of: “Als ik eens vrij heb wil ik met vrienden bijkletsen en niet meteen drieënhalf uur vast zitten”. Maar ook: “Waar begin ik? Het aanbod is te groot”. Kortom: theater in de huidige vorm sluit niet aan op de behoefte van sommigen.’ Voor Harmsen vormde het een terugkerende frustratie. En er was nog een pijnpunt dat ze observeerde: ‘Aan talentvolle afstudeerders van de theateropleidingen wordt niet geleerd hoe ze zichzelf moeten presenteren om aan werk te komen. Daarnaast bieden de opleidingen onvoldoende nazorg. Ze laten mensen los – en dan? Ik heb zelf ook eerst werkervaring in de praktijk op moeten doen om goed te worden, zo is het bij acteurs ook. Pas als je veel kan spelen, leer je écht acteren.’
Theater ‘on demand’
Harmsen verzon een format waarbij beide punten zouden worden opgelost: TapasTheater. ‘Absoluut toptheater’, in haar woorden, wordt teruggebracht naar voorstellingen van twintig minuten die op meerdere momenten op een avond worden aangeboden. Met als gevolg dat de één al om zeven uur in een van de zaaltjes zit, en de ander pas om tien uur ’s avonds binnen komt om nog een voorstelling mee te pakken. De voorstellingen kosten zeven europer stuk. Je kan er naar drie op een avond, of simpelweg naar één: je kiest zelf wat je afneemt. ‘Zo kunnen mensen precies de avond samenstellen die aan hun behoeften voldoet. Een soort theater on demand’, zegt Harmsen. Het concept is vergelijkbaar met dat van De Parade, met als verschil dat het TapasTheater het hele jaar door geopend is en het theatermakers voor de periode van een paar weken een speelplek biedt.
Als we het interview nog maar net begonnen zijn, springt Harmsen alweer op. De lichten moeten aan, en de automatiek ook alvast. Een paar minuten later komt het horecapersoneel binnen. Zelf is Harmsen ook de hele avond in de weer. ‘Vooral werken, weinig slapen’, omschrijft ze haar huidige bestaan. Ze verzorgt zelf de programmering van het theater, die elke maand wisselt. Aanvankelijk deed Tessa een oproep bij theateropleidingen en alumni, maar inmiddels weten potentiële acts haar te vinden. ‘Performers melden zich met een idee’, vertelt ze. ‘Je weet vaak niet meer dan dat. Je selecteert dus voorstellingen die nog niet bestaan, en dat is best eng. Tot nu toe heeft het goed uitgepakt.’ De artiesten hebben verschillende achtergronden: de een is net afgestudeerd, de ander zit al jaren in het vak. Sommigen komen van een musicalopleiding, anderen zijn danser, cabaretier of klassiek musicus. Allemaal zijn het professionals.
Voor hun bijdrage krijgen theatermakers de helft van de recette. Hoeveel dat is, verschilt dus per avond. Oneerlijk vindt Harmsen dat niet. ‘Mijn grootste angst was aanvankelijk dat theatermakers niet zouden willen optreden als ze niet weten hoeveel ze precies gaan verdienen. Ik heb een jaar geleden twaalf theatermakers aan mijn keukentafel gezet en ze het plan voor TapasTheater voorgelegd. Stuk voor waren ze enthousiast. Als ze normaal iets willen spelen moeten ze een zaal huren en een technicus. Ze moeten dan zelf produceren en de marketing doen, terwijl ze eigenlijk simpelweg willen spelen. Vervolgens bestaat hun publiek voornamelijk uit familie en vrienden, en dat kost ze dan 750 euro. Bij het TapasTheater krijgen ze de kans om te spelen, zich te ontwikkelen en wat te verdienen, in plaats van werkloos thuis te zitten. Het kost ze wel tijd, maar geen geld.’ Winst maakt TapasTheater, dat opgezet is als een stichting, niet.
Vrijwillig
In ruil voor het optreden, regelt Harmsen alles eromheen. Ze doet naast de programmering ook de marketing en pr (ze heeft een achtergrond als marketeer), maar ook de productie. Alle artiesten krijgen een professionele promofoto en, indien nodig of gewenst, zoekt Harmsen iemand om ze kort te begeleiden. Bijvoorbeeld een regisseur of een tekstcoach. Deze coaches komen veelal uit Harmsens netwerk en doen het vrijwillig. ‘Hier krijgen artiesten de kans om dingen uit te proberen’, zegt ze. Als voorbeeld noemt ze Mirjam Klerks, een jazzzangeres die eens niet alleen maar wilde zingen, maar een kleinkunstvoorstelling maakte met een script over hoe het is om een kindje met het syndroom van Down te hebben. Of musicalactrice Michelle van de Ven, die in het TapasTheater geen noot zong maar zich inschreef met een monoloog. ‘Deze mensen wilden zich ontwikkelen op een ander gebied dan ze gewend zijn. Ze krijgen nergens anders de kans om zo’n voorstelling te maken.’
Toch is TapasTheater niet voor iedereen geschikt. ‘Er is geen kleedkamer, geen rood pluche en het kacheltje in de kelder moet tussen de voorstelling door worden aangezet omdat het anders te koud is. Je moet dit willen, maar de mensen die zich inschrijven, willen heel graag.’
Gerben Grimmius is in ieder geval enthousiast over het initiatief. In 2004 studeerde hij af aan het Fontys conservatorium en sindsdien speelde hij musicalrollen in Nederland en Duitsland. In mei 2017 benaderde hij schrijver Daniel Cohen met het idee om een lied te schrijven over zijn ervaringen over leven met hiv. Het nummer (Een goed gesprek) dat daaruit ontstond, op muziek gezet door Hilmar Leujes, werd vervolgens de basis voor Grimmius’ voorstelling Wat een feest!die in december in het TapasTheater te zien was. Bij Harmsen pitchte hij het idee om een voorstelling te maken rond het lied. ‘Ik vind het belangrijk om een klein podium te krijgen waar ik dingen kan uitproberen’, zegt Grimmius. ‘Wat ik ook inspirerend vind, is dat je zo dicht op het publiek zit. Ik vind het belangrijk om het taboe rondom hiv te doorbreken. Mijn voorstelling is één manier om dat te bereiken. Elke toeschouwer die in het TapasTheater komt kijken, is mooi meegenomen’.
Prestige en plezier
‘Ik doe niet mee om er rijk van te worden, het gaat vooral om prestige en plezier. Ik krijg bij het TapasTheater gewoon betaald, al is het misschien niet de hoofdprijs. Maar ik krijg wel de kans om mijn voorstelling te spelen en me als kunstenaar te blijven ontwikkelen’. Grimmius heeft bewondering voor Harmsens initiatief. ‘Als Stage Entertainment of een gesubsidieerd gezelschap met eenzelfde concept zou komen, dan vind ik het een ander verhaal. Maar het TapasTheater is net begonnen. Daar krijg ik de kans om iets te doen en ik vind dat we elkaar moeten steunen. Omdat er vandaag de dag te weinig mensen opstaan die écht hun eigen ding doen, zoals Tessa. Zij gaat dit wél aan. Er is veel te weinig cultuur die dichtbij de mensen staat. TapasTheater is laagdrempelig, dus een goede manier om mensen in aanraking te laten komen met theater’. Ook Grimmius’ voorstelling was ‘een soort van opmaat. Ik kon uitproberen: komt het aan, zitten mensen op mijn verhaal te wachten?’ De volgende stap is om er een avondvullend programma van te maken. ‘Dit smaakt absoluut naar meer’.
Theatermaker Marit Golstein is afgelopen zomer afgestudeerd aan de HKU. In augustus stond ze twee weken met haar voorstelling Als ik vlieg in het TapasTheater. Voor Golstein was de belangrijkste reden om daar een voorstelling te pitchen dat ze de kans zou krijgen om iets nieuws te ontwikkelen. ‘Ik wilde iets totaal anders proberen, iets heel donkers en experimenteels’, zegt de theatermaakster, die het meest thuis is in musical en jeugdtheater. ‘Ik heb bij TapasTheater met schaduwspel geëxperimenteerd. Het was heel fijn dat ik daar de ruimte kreeg om dat te doen. Op festivals kan je natuurlijk ook dingen uitproberen, maar dit was een fijne optie omdat ik twee weken lang mocht spelen en tussendoor wijzigingen kon aanbrengen. Ik heb er veel van geleerd’. Ook de knusheid van het TapasTheater sprak Golstein aan. ‘Het is klein en intiem. Dat heeft een heel andere feel dan een groot podium of een festival’.
Golstein is ‘zeker van plan’ om haar voorstelling te hernemen. ‘Ik weet dat ik welkom ben om bij TapasTheater iets nieuws te maken’. Ze is tevreden met de constructie waarbij ze als maker een deel van de recette krijgt. ‘Theater is zeker geen makkelijke branche maar bij TapasTheater weet je: what you see is what you get. Dat is wat anders dan het #tegendebakker-verhaal, of dat je het alleen moet doen voor de exposure’.
De grote vraag is natuurlijk of optreden in het TapasTheater leidt tot meer dan alleen exposure. Harmsen ziet wel een en ander gebeuren: ‘Talentagenten komen hier kijken of er interessante performers bij zitten. En ze stromen door: Hanneke Last heeft hier een voorstelling van twintig minuten gespeeld en stond onlangs met een eenakter in Theater Bellevue. Merel Baldé stond hier net voor ze echt werd ontdekt. En drie van de zes halve finalisten voor de Wim Sonneveldprijs hebben hun voorstelling hier ontwikkeld.’ Harmsen wil niet beweren dat het een tot het ander heeft geleid, maar trots is ze wel. ‘Ik wil zoveel mogelijk jonge talenten een podium bieden zodat ze zich kunnen ontwikkelen en zich beter kunnen presenteren bij audities, zodat ze ook weer verder komen. Ik hoop ook dat het deel van het publiek dat theater de afgelopen jaren links heeft laten liggen, hier ziet hoe tof theater kan zijn. En dan ook sneller naar een regulier theater gaat. Als dat lukt is mijn missie geslaagd’.
foto Matthijs van Heerikhuize