Theaterproducent en impresario (‘de grootste van Nederland’) Jacques Senf wordt omschreven als een man van tegenstellingen. Maar vooral is het beeld dat uit gesprekken met collega’s van hem naar voren komt, dat van een gepassioneerd zakenman met het hart op de juiste plek.
Een man met een zwartleren jack in een lawaaiige beatclub in Scheveningen. Zo herinnert theaterdirecteur Leo Pot zich Jacques Senf van hun eerste ontmoeting in 1967. Net als hij begin twintig, trof Pot Senf om een optreden van The Golden Earrings te arrangeren, van wie Senf de manager was. Begin jaren tachtig ontmoette Pot, inmiddels directeur van Theater de Vest, Senf opnieuw en deed hij vervolgens jarenlang zaken met hem. ‘Hij zag zichzelf als een marktkoopman’, vertelt Pot. ‘Hij kwam altijd zelf op bezoek om zijn voorstellingen aan te prijzen.’
Gerard Tonen, die als schouwburgdirecteur in Leeuwarden met Senf samenwerkte, licht toe: ‘Het was een soort geuzennaam die hij bewust aannam in de context van het snobistische theatermilieu. Jacques was gespeend van alle dikdoenerij.’
Dat beaamt ook Chris Bergwerff, die in 1989 bij Senf in dienst ging en aan wie Senf in 2012 een deel van zijn bedrijf overdroeg. ‘Hij vond dat theater voor iedereen was, van hoog tot laag. Daar hoorden dus voorstellingen bij van de Band Zonder Naam, van Tineke Schouten en Rob de Nijs. Jacques bedacht dat concerten in de theaters gespeeld konden worden. Als je dat vroeger wilde doen, werd je er met pek en veren uitgegooid.’
Jacques had dat soort boerenslimheid, zegt Pot. ‘Door zijn jarenlange ervaring met theatervoorstellingen zien en naar het publiek te kijken, kende hij het publiek van elke stad. Hij wist wat waar werkte en wat niet.’ ‘Hij kon de meest waanzinnige dingen bedenken om voorstellingen te verkopen’, zegt Bergwerff. ‘Als ik vier ideeën had, dan was ik al drie ideeën verder dan de gemiddelde persoon. Maar Jacques had er dan al twaalf. Hij was je altijd een paar stappen voor.’
Afspraken met Senf waren een gedenkwaardige aangelegenheid. Pot: ‘Om te beginnen was hij nooit, maar dan ook echt nooit op tijd. Als hij aankwam moest hij eerst nog taart halen voor de mensen die voor hem het belangrijkst waren in het theater: de kassadames, die de voorstellingen verkochten.’ Tonen: ‘Als we een afspraak om drie uur hadden, plande ik hem in om vier uur. De avond nam ik vrij – grote kans dat hij nog uit eten wilde of iets met je wilde drinken. Alles was mogelijk, dat had iets charmants.’ Pot: ‘Normaal kwam een impresario langs en was je met een uur klaar. Bij Jacques moest je minimaal een halve dag uittrekken.’
Senf bouwde zijn impresariaat op tot het grootste van Nederland. Pot: ‘Er waren altijd producenten die veel troep verkochten die weliswaar commercieel interessant was, maar bij Jacques was het naast commercieel ook van hoge kwaliteit.’ Tonen vult aan: ‘Sommige voorstellingen die hij verkocht waren naar mijn smaak verschrikkelijk, zoals The Chippendales – maar het waren wel de échte Chippendales en geen imitatie.’
Aanvankelijk beperkte Senfs impresariaat zich tot het amusementsaanbod, om vervolgens uit te breiden naar het toneel. ‘Toen hij uitbreidde naar toneelkunst met grote namen zoals Mary Dresselhuys, voelden de serieuze toneelmensen zich een beetje bedreigd’, vertelt Pot. ‘Hij was natuurlijk gewoon een concurrent. Vernieuwen was niet zijn primaire doel, maar hij zag wel de waarde van voorstellingen als Romeo en Julia van de Vlaamse regisseur Dirk Tanghe, die hij in de arm nam. Voor Jacques was het simpel: een voorstelling moest verkoopbaar zijn, maar ook goed.’
‘Jacques had een bizar oog voor theater’, zegt regisseur Paul Eenens, die zijn pas gewonnen Musical Award opdroeg aan Senf. ‘Hij ging op zoek, hij zag, hij voelde en dan vond hij voorstellingen – bijvoorbeeld van het Koninklijk Ballet van Vlaanderen of van Dirk Tanghe. Zo heeft hij aan vele wiegen gestaan.’
Senf was bovendien een zakenman in hart en nieren. ‘Hij was altijd overal en zag alles. Het was een echt werkpaard; hij werkte altijd’, zegt Tonen. Maar ook was hij onberekenbaar en had hij een kort lontje. ‘Het was een markante persoonlijkheid met veel kanten, en niet gematigd. Hij was een soort tijdbom waarvan je wist dat hij op een bepaald moment zou ontploffen zodra er een foutje werd gemaakt of iemand het niet met hem eens was. Dat bracht altijd een bepaalde spanning met zich mee. Tegelijkertijd moest ik er altijd een beetje om lachen, het hoorde erbij.’
‘Ik schrok wel van die dreun van zijn vuist op de tafel en zijn luide stemgeluid’, zegt Eenens, ‘maar van die onmogelijke kant van hem heb ik veel geleerd. Dat “nee” soms geen antwoord is. Daarmee gaf hij aan dat je soms nóg meer door moet zetten of je juist wat moet terugtrekken.’
Van Senf werd gezegd dat hij het nooit vergat als hij nog een appeltje met iemand te schillen had. Daartegenover stond dat hij zich ook in positieve zin alles en iedereen herinnerde, en heel attent was. Pot: ‘Hij kende bij wijze van spreken de verjaardag van je vrouw. Ook bleef hij zich bekommeren om mensen die al lang uit het vak waren.’ Eenens: ‘Jacques stuurde bloemetjes en fruitmanden naar Jan en alleman. Hij was onvoorstelbaar attent naar zijn personeel, tot en met de volgspotter aan toe. Hoe belangrijk dat is, heb ik van Jacques geleerd.’
Eenens spreekt vol lof over hoe trouw Senf ook aan hem was. ‘Ik deed ooit mijn allereerste regie op het conservatorium in Brussel. Ik was nog helemaal niemand, maar ik had allerlei mensen uitgenodigd om te komen kijken. Het was een tropische dag en tien minuten voor aanvang moest ik concluderen dat er niemand kwam. Vijf minuten later kwam Jacques aanrijden. Dat ben ik nooit vergeten: dat iemand die ik nauwelijks kende de moeite nam om dat te doen.’ Jacques was er altijd, zegt Eenens, die later op kantoor van Senf werkte en de assistent-regisseur was van diens productie Wilhelmina. ‘Het is moeilijk te herinneren wanneer ik precies met hem heb gewerkt. Hij wás er – en dat is misschien wel het belangrijkste. Hij was hondstrouw – aan mensen, aan projecten.’
Pot: ‘Hij was één groot vat vol tegenstrijdigheden: commercieel maar met het hart op de juiste plaats. De relatie met hem was een soort haat-liefdesverhouding: je was dol op hem maar had zo nu en dan ook een verschrikkelijke hekel aan hem. Hij was in alle opzichten een deugniet: in hoe hij altijd de grenzen opzocht en in de opmerkingen die hij maakte. Hij deed prachtige, haast Cruijffiaanse uitspraken: “Je kan beter spijt hebben van iets dat je niet doet dan van iets dat je wél doet”, bijvoorbeeld.’ Tonen herinnert zich er een die typerend was voor zijn marktkoopmanschap: ‘”Ik kan het vergeven dat iemand per ongeluk een dure Chinese vaas kapot stoot, maar een ongebruikte paperclip weggooien is onvergeeflijk”. Die vond ik niet gek.’
‘Wat Jacques deed was razend knap’, stelt Pot: ‘Hij laveerde tussen allerlei verschillende belangen. Hij was tenslotte een tussenpersoon, want in de meeste gevallen was hij niet de producent van de voorstellingen die hij verkocht. Hij combineerde een warme, menselijke persoonlijkheid met een strakke, commerciële houding. Zo bevlogen en charmant als hij was, was het iemand voor wie je toch altijd een zwakke plek had.’