Een voorstelling alleen is niet meer genoeg; met inleidingen en nabeschouwingen wordt steeds vaker geprobeerd de kijker bij het theater te betrekken. Tobias Kokkelmans en Laura Minderhoud werken beiden met een speciale variant van het nagesprek, waarbij de makers niet aanwezig zijn en het publiek onderling discussieert. ‘Goed theater, vind ik, is zó gelaagd dat er voor iedereen wat te halen valt.’
Het Laatste Woord, zo noemen de initiatiefnemers hun gespreksmodel. Samen met Marieke Dijkwel en Simone van Hulst werkte dramaturg Tobias Kokkelmans de afgelopen tien jaar aan de ontwikkeling ervan. Ze deden hiervoor onderzoek naar de verhouding tussen het publiek, de theatermaker en het artistieke werk bij DasResearch en presenteerden hun bevindingen in het boekje De Taal van de Toeschouwer. Laura Minderhoud initieerde vorig jaar een ander format op het Nederlands Theater Festival, waarbij zij filosofische gesprekken voert met toeschouwers.
Als een toeschouwer ervoor kiest om na afloop van een voorstelling deel te nemen aan een gesprek van Het Laatste Woord, doorloopt hij of zij in ongeveer twintig minuten een gesprek dat uit vier fasen bestaat. Een introductie, openingsronde, vervolgronde en afsluiting. In al deze rondes is de overkoepelende vraag van het gesprek: ‘Wat heb je gezien?’ en niet: ‘Wat vond je ervan?’
Kokkelmans: ‘Wanneer het publiek de zaal uit loopt en besluit een gesprek bij te wonen van Het Laatste Woord, krijgt het de rol van deelnemer. Wij willen een situatie creëren waarin iedereen de ruimte heeft om in eigen bewoordingen uit te drukken wat die persoon tijdens de voorstelling heeft meegemaakt.’
Dat is ook het uitgangspunt voor de openingsronde, waarin iedereen wordt gevraagd een moment te noemen uit de voorstelling dat hem of haar als eerste te binnen schiet. Doordat iedereen aan het woord komt is het ijs snel gebroken en dienen zich allerlei gespreksonderwerpen aan; zo kunnen de deelnemers op hetzelfde moment heel verschillende dingen hebben gezien, of wordt een bepaald moment door de meerderheid van de groep genoemd.
Het is aan de moderator om een aantal opvallende uitspraken uit te kiezen die in de volgende ronde verder besproken kunnen worden.
Kokkelmans: ‘Dat het onderwerp van het gesprek uit de deelnemers voortkomt, bleek heel belangrijk. In eerste instantie dachten we dat we een thema zelf moesten aandragen, maar we merkten dat we daarbij zo erg stuurden, dat de deelnemers toch in een meer passieve houding kwamen. Zij moesten praten over wat wij hen voorschotelden. Dat zat ons niet lekker.’
De uitspraken uit de openingsronde zijn dus de grondstof voor de vervolgronde, waarin de gespreksleider aan de deelnemers vraagt om op elkaar te reageren of een uitspraak uit de openingsronde verder te verduidelijken. Dit is de spil van het gesprek waarin verschillende kijkervaringen onderling worden uitgewisseld.
Kokkelmans: ‘De deelnemers kennen elkaar per definitie niet heel goed, maar vormen tijdens het gesprek een groep aan tafel. Zij gaan vrij en op eigen voorwaarde een gesprek met elkaar aan en wij faciliteren de ruimte daarvoor. Het beste voorbeeld vind ik nog altijd dat een man tegen mij zei “Ik vind het nog steeds een rotvoorstelling, maar ik ga nu met opgeheven hoofd de parkeergarage in.” Dat is pure winst. Wanneer iemand in zo’n gesprek zijn frustraties bij de voorstelling heeft weten te verwoorden en erachter is gekomen: dit is niet mijn esthetiek, dit vind ik niet mooi. Dat is ook heel belangrijk.’
Het filosofische gesprek
Laura Minderhoud is eveneens dramaturg, en moderator van verschillende gesprekken met een filosofische insteek, waarbij zij vooral gebruik maakt van de socratische methode. Ze hanteerde die voor het eerst tijdens het Nederlands Theater Festival 2018, aan de hand van de voorstellingen Platina van Abke Haring en Kogelvis van Toneelgroep Oostpool. In deze gesprekken liet zij bepaalde (socratische) elementen steeds terugkeren.
Minderhoud: ‘Ik begin ermee te zeggen dat het een filosofisch gesprek is en dat het erom gaat dat we zelf nadenken wat we gezien hebben en dat je vooral aan elkaar daarover ook vragen mag stellen. Dat alle antwoorden goed zijn, zolang je er steeds bij zegt waarom je iets vindt. Mensen gaan dan meer vertellen over hun ervaring. Ze zeggen vaak “Ik zit op deze manier te kijken” en wat ik dan probeer te doen is het tegengestelde te stellen’.
Net als bij Het Laatste Woord staat de eigen kijkervaring van de toeschouwer centraal. Minderhoud: ‘Het gaat eigenlijk altijd over je eigen aannames. Er was iemand die vroeg: “Wat was het belangrijkste thema?” Toen zei ik: “Wat denk jij dat het belangrijkste thema was?” Ik probeer mensen zelf te laten ontdekken dat je beter niet te moeilijk kan zoeken in de voorstellingen, maar dat het prima is wat je in eerste instantie ziet en denkt.’
Zo gaan de gesprekspartners niet op zoek naar de bedoeling van de maker, maar willen ze ruimte geven aan de verschillende ervaringen. Hierdoor benadrukken zij dat, in de woorden van de Franse filosoof Jacques Rancière, ‘ook de toeschouwer handelt, hij observeert, selecteert, vergelijkt en interpreteert.’ Rancière beschrijft dit standpunt in het essay De geëmancipeerde toeschouwer uit 2008, waarin hij kritiek uit op het naar zijn inzicht heersende denkbeeld over die toeschouwer, die bij het plaatsnemen in de zaal een passieve houding zou aannemen en zich alleen maar zou willen laten vermaken.
Kokkelmans: ‘De geëmancipeerde toeschouwer is een sleuteltekst, omdat het aansluit bij een bepaald vermoeden dat ik had als dramaturg. Het vermoeden: “Ben ik, omdat ik nu die titel van dramaturg heb een betere toeschouwer dan alle andere toeschouwers die in de zaal zitten?” Het antwoord op die vraag was voor mij meteen: Nee. Sterker nog, als dramaturg moet je veel moeite doen om open en zuiver te kijken. Alle kennis die je hebt van het proces en de intenties van de makers kunnen je daarbij in de weg staan.’
Minderhoud: ‘Als dramaturg ben ik van mening: de voorstelling is gemaakt en dat is het dan. Ik vind het heel onprettig om na afloop nog te moeten vertellen waarom ik zus en zo gedaan heb. Goed theater, vind ik, is zó gelaagd dat er voor iedereen wat te halen valt. Als een theatermaker zegt dat hij een bepaalde handeling in de voorstelling gestopt heeft, dan hebben sommige mensen het gevoel “Ja, ik heb dat goed gezien” en de anderen worden onzeker dat zij dat niet hebben gezien. Ik vind dat nergens voor nodig.’
Kokkelmans: ‘Het is ook geen goednieuwsverhaaltje waarbij we naar complimenten aan het vissen zijn. Bij kritiek gedijt het gesprek heel goed, want dan heb je iets om over te spreken.’
Minderhoud: ‘Een voorstelling is natuurlijk ook een aanleiding om het over dingen te hebben met elkaar. De wereld zou mooier zijn wanneer we meer ruimte zouden geven aan het feit dat mensen anders naar de dingen kijken. Niet: dit is gewoon mijn mening en daar valt niet over te twisten, maar: ik heb het anders gezien en dat komt omdat ik een leven leid waarin ik bepaalde dingen heb meegemaakt. Wat de één heeft gezien is niet beter dan het andere.’
Gelijkwaardig
Het gaat dus om een bepaald ‘eigenaarschap’ dat Kokkelmans en Minderhoud aan de toeschouwer willen geven: de kijkervaring, die als derde element naast de voorstelling en de theatermaker kan worden geplaatst, en die mogelijkerwijs voor een andere positie van de toeschouwer kan zorgen.
Kokkelmans: ‘Dat is de motivatie geweest om dit te doen en om dit zo lang te doen. Er is een dynamiek gaande in de relatie tussen de kunstaanbieder, de kunstenaar en het publiek die ervoor zorgt dat het publiek niet veel ruimte krijgt en ook de ruimte niet neemt om op eigen voorwaarden over kunst te spreken. De ervaring van de voorstelling is ook van hen, zij hebben er een kaartje voor gekocht. Voor je het weet denken we dat alleen de criticus nog iets over de voorstelling kan zeggen. Critici zijn heel belangrijk, maar natuurlijk niet de enige stem.’
Minderhoud: ‘Een voorstelling die gemaakt is, bestaat daarna alleen nog maar in wat erover gezegd wordt. Mensen praten over hun politieke achtergrond, hun seksuele geaardheid, het feit dat ze uit een ander land komen, dat speelt allemaal mee. Eerst was er één voorstelling, en als je met acht mensen zit te praten heb je acht voorstellingen.’
Kokkelmans: ‘Ik denk dat Het Laatste Woord in opzet heel bescheiden is, want je kan niet met honderd man een goed gesprek voeren. Toch is het wezenlijk in het denken over wie nu de eigenaar is van een plek als het theater, of wie het zich kan toe-eigenen. Hiermee hopen we toeschouwers een extra toolte kunnen geven.’
Minderhoud: ‘Iemand in mijn gesprek zij ooit: “Ik vind het leuke van toneel dat je samen bent met andere mensen. Ik ben alleen en ga niet graag alleen naar de bioscoop, dan voel ik me nog eenzamer. Bij theater voel ik me niet alleen, dan voel ik verbinding. Nu merk ik dat andere mensen dat ook voelen.”’
De Taal van de Toeschouwerkan online besteld worden op de website van De Nieuwe Toneelbibliotheek.
Laura Minderhoud geeft verschillende workshops onder de naam Blijven Denken. Meer informatie op www.blijvendenken.nl