Het Noorse en Nederlandse theaterveld kunnen bogen op een sterke band, in de eerste plaats door een vrij constante stroom Noorse studenten richting de regieopleiding in Amsterdam. Wat brengt hen naar Nederland? Wat nemen ze mee? En is er nu sprake van een Noorse Golf in het Nederlandse theater?
Eline Arbo is momenteel de meest zichtbare, maar was zeker niet de eerste student(-regie) die naar Amsterdam toog. Wie waren de anderen? Vulden deze regisseurs een lacune in het Nederlands theater? Om antwoord te krijgen op mijn vragen toog ik naar Oslo. Hier zijn op dit moment toevallig vier Noorse regisseurs werkzaam, die allemaal tussen 1997-2020 de weg naar de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten hadden gemaakt: Victoria Meirik die afstudeerde in 2000, Maren Bjørseth in 2012, Espen Hjort in 2016 (tegelijk met Arbo) en Rebekka Nilsson in 2020.
Meirik bezoek ik op Kunsthøgskolen, de Hogeschool voor de Kunsten in Oslo, waar ze inmiddels hoofd is van de afdeling theater; om de hoek van Nationalteatret zal ik Bjørseth spreken over haar bewerking van Tolstojs Anna Karenina; Hjort zal ik ontmoeten in een café tegenover Norske Teatret, waar ik de volgende ochtend ook de jongste van het stel zal treffen, Rebekka Nilsson, die midden in repetities zit van Het Sportkoor naar een hoorspel van Elfriede Jelinek.
In de gesprekken noemen drie van de regisseurs spontaan Maatschappij Discordia, die een grote aantrekkingskracht op hen had uitgeoefend. Meirik had de groep al in 1993 zien optreden op een theaterfestival in Bergen, Noorwegen. Ze zag destijds een nieuwe vorm van acteren, directer en dichter op de huid van de acteur zelf: transparant, hier en nu, brechtiaans. Allemaal termen die hoorden bij de Vlaamse Golf, en die tot voor kort onbekend waren op de regieopleiding in de Noorse hoofdstad. Daar waren ze gewend aan de methode van Stanislavski die staat voor het naturalisme, echte emoties, ingeleefd spel.
Het was voor Meirik de aanleiding om auditie te doen voor de regieopleiding in Amsterdam. ‘Het Noorse toneel vond ik zwaar en naar binnen gekeerd. Het Nederlandse toneel was expressief, visueel, intellectueel. Ik herinner me dat we tijdens de opleiding werkten met Discordia in een oude fabriek, een geweldige locatie. Hoe zij de ruimte gebruikten, vond ik fascinerend; zij keken naar de ruimte als beeldend kunstenaars. Dat opende echt mijn ogen. De ruimte was al iets voordat de acteurs erin stapten.’
In het Espressohouse ontmoet ik Bjørseth, een blonde vikingvrouw, vlak voor aanvang van de repetities van een nieuwe regie bij Nationaltheatret. Zij wist aanvankelijk niet dat Meirik in Amsterdam de regieopleiding had gedaan. Zij ontdekte de opleiding dankzij een excursie met de Noorse opleiding Docent Drama. Toch zitten deze twee dames behoorlijk op een lijn als het gaat om de verschillen tussen Noors en Nederlands theater.
Bjørseth: ‘De Noorse acteerstijl is ook mooi, puur en eerlijk, maar soms wat saai. Alsof je moet voldoen aan een waarheid, waar niet aan valt te tornen. Daarom wilde ik ook niet in Oslo naar de regieopleiding. Ik vreesde dat ik te veel bezig zou zijn met ‘het juiste’ te doen. Discordia bijvoorbeeld, deed iets heel anders, volkomen nieuw voor mij. Bij hen ging het helemaal niet over inleven. Met hun directe, brechtiaanse spel haalden ze het verwachtingspatroon van het publiek onderuit. Maar goed, wij hebben hier in Noorwegen ook geen Aktie Tomaat gehad.’
Even is het stil en dan vult Bjørseth aan: ‘Maar de grootste acteurs weten deze twee stijlen te combineren, en dat is natuurlijk het mooiste.’
Meirik was ook aangetrokken door de autonome status van een regisseur in de lage landen. Later zal regisseur Espen Hjort dat beamen. In Nederland hoefden ze niet te passen in een methode of een traditie. Het eigen kunstenaarschap stond voorop. In Amsterdam kregen ze alle ruimte om uit te zoeken wat ze te bieden hadden, wat ze te vertellen hadden. De docenten waren nieuwsgierig naar wat zij met zich meebrachten.
Wat brachten jullie als theatermakers dan mee uit Noorwegen naar Nederland?
Meirik: ‘Noorse makers kwamen iets halen, namelijk de directe, ongepolijste stijl van Discordia, onverbloemd, geen vierde wand, het publiek als medespeler. Maar we kwamen ook iets brengen. Dat zit hem misschien meer in het type leiderschap: open, nieuwsgierig, onbevangen, gelijkwaardig, dicht bij jezelf. Dat vind je ook allemaal terug in de stukken van Ibsen. Maar het zit ook in de verbinding met elkaar én de natuur. Vooral die openheid en verbinding zijn essentieel. Met theater als kritische stem van de samenleving kun je de dialoog met het publiek aangaan. Zonder verbinding lukt dat niet. Dan wordt theater heel oppervlakkig, afstandelijk, schraal.’
Bjørseth sluit zich daarbij aan: ‘Nederlanders houden afstand, ironie, lang leve de lol. Het is ook intellectueel. Er is een vorm van deconstructie. Geen acteur die samenvloeit met zijn personage, maar mensen die in en uit een verhaal stappen. Het heeft absoluut iets nieuws gebracht. Maar heeft ook iets gekost. Emoties waren privé. Vies bijna. Dat schept ook afstand. De ziel is eruit. Het Noorse toneel was misschien saaier en veiliger, maar ook eerlijker en puurder.’
Hjort, een kalme jongeman in een prachtige Noorse trui, vertelt even later min of meer hetzelfde. Net als Meirik had ook hij van zijn Noorse docent Theaterwetenschappen gehoord over de Vlaamse Golf. Hij was daarom eigenlijk op weg naar België, maar bleef hangen in Nederland waar ook hij vond wat niet bestond in Noorwegen. Voor hem was dat, naast groepen als Discordia en Stan, vooral het fysieke en expressieve spel in de mime, dat hij leerde kennen van zijn docenten Marlies Heuer en Suzan Boogaerdt.
Wat hebben de Noren toegevoegd aan het Nederlands toneel, volgens jou?
Hjort: ‘In Nederland heb ik een enorm gemis ervaren van de natuur. De natuur is er heel anders, soms helemaal zoek, terwijl de Noren een enorme waardering hebben voor de eigen natuur. Hier is de natuur overweldigend, een stille aanwezigheid overal. Dit vind je ook terug in het Noorse toneel. Dat is, denk ik, wat wij toevoegen aan het Nederlandse toneel. Toen ik in Nederland woonde besefte ik hoe sterk mijn lichaam verbonden is met het landschap waarin ik ben opgegroeid. Ik kan ook eigenlijk niet zonder de natuur. Daarom ben ik me gaan verdiepen in de relatie tussen mens en natuur, en maak ik theater dat voorbij het menselijke kijkt.’
Kun je verschillen benoemen tussen het Nederlandse en Noorse toneel?
‘In Nederland ligt in de kunsten meer nadruk op ondernemerschap dan hier in Noorwegen. Nederland is niet voor niets groot geworden als handelsland. Al geloof ik dat de huidige uitwisseling tussen Noorwegen en Nederland in een lange traditie staat van een jarenlange deining; Noren die erop uittrekken om de wereld te verkennen. Maar ook Nederlanders die naar het noorden trokken. Ons performancecollectief Landmarks (samen met Mees Borgman) borduurt hierop door met het beste van twee werelden, waarbij we onze ‘ecologische theaterprojecten’ kunnen opbouwen met financiële bijdragen uit beide landen.’
Wat bedoel je met ecologisch theater?
Hjort: ‘Met ons theater onderzoeken we de verbinding tussen mens en natuur. Ik kijk door de ogen van de natuur naar de wereld en schotel het publiek verhalen voor die verteld worden door stenen, bomen, dieren. Een voorbeeld: in 2025 gaat onze opera Treework in première op Terschellings Oerol. Een opera die is geschreven door bomen.’
Waarom vind je dat belangrijk?
Hjort: ‘Door met de ogen van de natuur naar de wereld te kijken, zie je meer. Je kijkt voorbij de mens. Het opent je ogen over onze relatie tot de natuur en dus ook tot elkaar. We zien de gelijkwaardigheid. En dat verandert je identiteit als persoon.’
Kun je iets vertellen over jullie werkwijze?
‘Om te kunnen creëren moet ik naar buiten gaan. Buiten in de natuur ben je vrij en is er ruimte om te dromen, er is beweging en reflectie, dat prikkelt de nieuwsgierigheid. Daarom ontstaan daar de beste ideeën. Zo kom je bij jezelf, bij de kern van wat je wil maken of vertellen. Ik in elk geval wel.’
Eigenlijk zeg je dat er geen sprake kan zijn van autonome kunst, wanneer de verbinding met de natuur ontbreekt? Geldt dat voor het Nederlands theater?
Hjort: ‘Nou, zo zwart wit is het niet volgens mij. Ik vond bijvoorbeeld wel herkenning in het locatietheater, een genre dat in Nederland weer veel verder is ontwikkeld dan in Noorwegen. Daarin is de natuur medemaker. Maar binnen zitten en praten over buiten werkt niet. En al helemaal niet als je met beleid in je hoofd zit, want dan kun je niet nieuwsgierig zijn. En zonder nieuwsgierigheid kom je niet verder. Je wordt belemmerd in je vrijheid, in je creatieve proces.’
Dezelfde avond zit ik bij Meirik thuis aan de keukentafel, en denk tegenover het startpunt van de Noorse Golf te zitten.
Victoria Meirik studeerde af in 2000 met Crave van Sarah Kane, waarmee ze ook werd genomineerd voor de Ton Lutz Prijs. Zelf was ik een van de acteurs. Ik herinner me dat we niet alleen in dialoog gingen met elkaar, maar vooral ook met het publiek. De vierde wand bestond niet. Zo werd de toeschouwer het verhaal ingezogen als medespeler of zelfs medeplichtige. Deze vorm van acteren was destijds niet zo nieuw meer voor Nederlandse acteurs. Maar we mochten ons niet verliezen in de ander, we moesten bij onze eigen kern en gevoel blijven. Echt een combinatie van Brecht en Stanislavski. Zo eenvoudig was dat niet, maar als het lukt werkt het heel sterk, want met deze verbinding wordt alles en iedereen om je heen een onderdeel van de vertelling.
Deze regiestijl zie ik dezelfde avond terug in Bjørseths Anna Karenina. De hoofdrolspelers zijn steeds in contact met elkaar, maar ze zoeken ook houvast en begrip bij het publiek, dat machteloos toekijkt hoe Anna Karenina de dood in gedreven wordt. Hetzelfde zal ik later ook weer terugzien in Arbo’s regie van De Wetten, waarbij het hoofdpersonage met terzijdes contact zoekt met het publiek in de hoop gered te worden uit haar identiteitscrisis. Maar ook hier kijken we onthand toe hoe ze de grip verliest op zichzelf. En dát raakt je.
Op dag twee in Oslo wandel ik Norske Teatret binnen voor een laatste gesprek, met regisseur Rebekka Nilsson. Ik dwaal wat rond in het winkeltje van het theater tussen de boeken van de onlangs met de Nobelprijs voor literatuur gelauwerde auteur Jon Fosse, wiens toneelstukken worden gespeeld over de hele wereld. En net als zijn Noorse kunstvakgenoten staat ook hij voor ‘de stilte, de natuur, de verbinding.’
Daar komt Nilsson aanlopen, klein van stuk, maar met stevige pas, een koffie in de hand. Ze is jong, en heeft een krachtige uitstraling, iemand die weet wat ze wil. Het type leiderschap waar Meirik het over had: open, onbevangen, en geëmancipeerd.
‘Oh, hebben jullie die term overgenomen’, zegt ze lachend als ik vertel dat ik een artikel schrijf over ‘de Noorse Golf’.
‘Wij hebben dat zelf als groepje Noorse studenten regie ooit een keer bedacht voor de grap – als antwoord op de Vlaamse Golf. Ik bedoel dus dat wij de Noorse Golf waren, waarmee we de Nederlandse theaters zouden overspoelen. We zagen elkaar niet vaak, maar je zoekt elkaar toch op. Noren onder mekaar.’
Ik ben uitgenodigd om de repetitie van Het Sportkoor bij te wonen en loop met haar mee naar een ‘zwarte doos’ op de vijfde verdieping. In deze zaal zie ik meerdere werelden tegelijk. Rechts op het toneel de muzikant met zijn instrumenten. Op het podium én op het filmdoek de vijf acteurs. En tussen de zitplaatsen een camera en het handjevol toeschouwers, onder wie ikzelf, de regisseur en de dramaturg, tot wie gepraat, geschreeuwd, gehuild, gesmeekt wordt. Het is een democratisch maakproces: de hele crew denkt mee, een regiestijl die Nilsson heeft meegenomen uit Nederland. Zij was namelijk ook terechtgekomen op de regieopleiding in Amsterdam, omdat zij de Noorse Kunsthøgskolen te traditioneel en conservatief vond. Te veel Stanislavski.
Nilsson: ‘Maar voor de Noorse acteurs is het niet vanzelfsprekend om zo ‘gelijkwaardig’ te werk te gaan. Ik vraag hen bijvoorbeeld ook met zelfbedachte acts te komen. Doodeng vinden ze het, omdat ze het niet gewend zijn. Maar ze vinden het ook interessant en gaan er vol voor’.
Vullen de Noorse en Nederlandse theatertraditie elkaar goed aan?
Nilsson: ‘In het Noorse toneel zien we meer ‘ingeleefd’ spel, maar het is minder performatief, zoals bij Nederlandse theatermakers, waaronder De Warme Winkel en Wunderbaum. En Discordia natuurlijk. Deze makers breken materiaal open en dat is spannend en inspirerend, want het publiek krijgt dingen te zien met andere ogen. Maar daarin schuilt ook het gevaar dat het oppervlakkig en afstandelijk blijft, de gevoelens blijven achter. En daarmee ook de verbinding, terwijl het daar juist om gaat, vind ik. Die verbinding in de kunst is essentieel om onszelf uit te dagen en te bevragen. Het is een essentieel deel van mens zijn. Want zonder kunst worden we… klein.’
In Nilssons samenvatting komt alles samen van deze vier gesprekken. En de sleutelwoorden van deze Noors-Nederlandse regisseurs zijn: Autonomie. Transparantie. Gelijkwaardig. En… de verbinding. Met jezelf. Met elkaar. Met de natuur. Zonder deze ingrediënten komt de boodschap niet over en gaat het publiek met lege handen naar huis.
Ook Meirik nam deze regiestijl mee terug naar haar geboorteland. Na haar afstuderen wilde ze voorstellingen maken in de grote zaal, maar daar was in Nederland weinig ruimte voor. En – mogelijk vanwege de hoge status van het Vlaamse en Nederlandse toneel – kreeg ze in Noorwegen wel de kans, met als voordeel dat ze ook weer in haar moedertaal kon werken.
Weer terug in Nederland zit ik bij de première van De Wetten in regie van Eline Arbo. De parallellen met de regies van haar collega’s in Oslo zijn legio, zowel in inhoud als in vorm. Maar misschien het meest nog in de verbinding met het hoofdpersonage Marie Deniet, die steeds het contact zoekt met het publiek in haar zoektocht naar zichzelf. Zo wordt het theater tot waar het voor bedoeld is, ‘Een plek voor dialoog en reflectie over wie we zijn en hoe we ons verhouden tot de wereld om ons heen’, om met de woorden van Arbo te spreken, waarna het publiek zeker niet met lege handen naar huis gaat.
Foto Anna Rottier
Aanstaande premières van de geïnterviewde regisseurs:
Maren Bjørseth: Al mijn zonen van Arthur Miller, grote zaal Nationaltheatret, Oslo, première 27 april 2024.
Victoria Meirik : Ik ben de wind van Jon Fosse, Rogaland Teater, première in november 2024.
Espen Hjort: Landschap met radioactieve honden première 2025 in Theater Bellevue, Amsterdam. En Treework, première op Oerol, Terschelling, in 2025.
Rebekka Nilsson als huismaker bij het Noord Nederlands Toneel in Groningen, met in 2025 premières van twee boekbewerkingen, waaronder Wuthering Heights van Emily Brontë.