Voorstellingen over de Nederlandse geschiedenis kunnen zich verheugen in grote populariteit. Zowel een miljoenenproductie als Soldaat van Oranje als het kleinere Thijl schetsen een beeld van dappere Nederlanders in moeilijke tijden. Welke opvatting van de nationale identiteit ligt daaraan ten grondslag? En wat betekent dat in een gepolariseerde samenleving?

Identiteit is op dit moment een hot topic en identiteitspolitiek is tamelijk prominent aanwezig, ook in het theater. Er is veel aandacht voor hoe een ‘ik’ tot stand komt. Een belangrijke identiteitsvormende factor is nationaliteit; hoe veel of weinig belang je daar zelf aan hecht is een manier om je te onderscheiden van sommige mensen en je aan te sluiten bij anderen. Toen ik zeventien was hielp ik als lid van de jongerenorganisatie van D66 mee een feest te organiseren rond de Nacht van Europa, waarbij thema’s als verdraagzaamheid, gelijkheid en broederschap concreet vormgegeven werden. Ons doel was om met dit soort bijeenkomsten te helpen een Europees ‘gevoel’ te creëren. Naast Nederlander, vonden wij, ben je immers ook een Europeaan. En misschien is het zelfs wel andersom.

Nationale identiteit en nationalisme

Haaks op mijn kleine pro-Europese cirkel vond een nationaal debat plaats over wat het überhaupt betekent om Nederlander te zijn. Het in de jaren zestig en zeventig ontstane nieuwe nationalisme werd volgens journalist en antropoloog Oskar Verkaaik aangevoerd door een ‘seculiere meerderheid die zich in het nauw gedreven voelt.’ Tegen de achtergrond van een toenemende internationale oriëntatie en een progressieve beweging tegen racisme en seksisme groeiden gedurende de jaren negentig gevoelens van wantrouwen tegenover de culturele en religieuze bagage van (voornamelijk islamitische) migranten. De moord op Pim Fortuyn in 2002 leidde tot een verharding van het debat rond nationale identiteit, met grote polarisering tot gevolg.

Neerlandica en filosoof Lotte Jensen schrijft dat er aan het eind van de twintigste eeuw een verhoogde interesse ontstond in de Nederlandse geschiedenis en de vraag naar nationale identiteit. Daar sluit het nieuwe Nederlandse nationalisme zoals Verkaaik dat omschrijft op aan; deze lijkt een beweging van terugkijken, waarbij veel nadruk ligt op een gedeelde geschiedenis en waarin mythevorming fungeert als cement om een groep gelijkgestemden te creëren. Het actief en bewust vormgeven van een gezamenlijke geschiedenis lijkt een passend instrument voor het opbouwen van een nationale identiteit. Het is in die context ook niet zo gek dat politici aansturen op het vaststellen van een nationale canon en dat populaire tv-programma’s als Ik hou van Holland en Heel Holland bakt de afgelopen jaren een positief en sympathiek beeld van ‘de Nederlander’ hebben neergezet.

Historische nationale verhalen lenen zich uitstekend voor een vertaling naar het theater. Het theater is een plek van beeldspraak en voorstellingsvermogen waar verhalen – al dan niet echt gebeurd – op specifieke manieren (her)beleefd kunnen worden. Hoogleraar Theaterwetenschap Maaike Bleeker omschrijft theater als een ‘visiemachine’ waarin een kijk op de wereld kan worden gegeven die als verrassend en ontstellend of juist vertrouwd en waarachtig kan worden ervaren. De verhoogde interesse in de nationale geschiedenis en het daarmee samenhangende nieuwe nationalisme maken het boeiend om te zien dat er een opleving lijkt te zijn van grootschalige, commerciële voorstellingen die zich op de een of andere manier bezig houden met nationale identiteit in relatie tot historische gebeurtenissen. In 2021 gaat de musical Willem van Oranje van Rick Engelkes Producties in première in Delft, en in Heerlen staat een nieuwe megaproductie van Theu Boermans en Servé Hermans op de rol: De Opstand. De Tachtigjarige Oorlog is een dankbaar onderwerp voor verhalen over heldendom en nationale eenheid, zo blijkt.

Wie een voorstelling maakt over een historisch onderwerp vertelt altijd een eigen versie van wat er gebeurd is; er bestaat niet zoiets als objectieve geschiedschrijving. Een musical als Soldaat van Oranje geeft te denken over welke veronderstellingen en denkbeelden worden uitgedragen door een specifieke verbeelding van een specifiek verleden. Welk Nederland – en welke Nederlandse identiteit – wordt daarin getoond? Welke aspecten van de Nederlandse geschiedenis worden wel of juist niet uitgelicht?

Soldaat van Oranje en Thijl

Twee voorstellingen die zich met de nationale geschiedenis en de nationale identiteit bezighouden zijn de hitmusical Soldaat van Oranje en de opera Thijl. De eerste behandelt het leven van verzetsstrijder Erik Hazelhoff Roelzema tijdens de Tweede Wereldoorlog; de tweede toont het begin van de opstand tegen de Spaanse bezetter (1568-1648) en de leidersrol van de fictieve Thijl daarin (afgeleid van Tijl Uilenspiegel). Beide producties baseren zich op belangrijke historische momenten in de Nederlandse geschiedenis waarop buitenlandse mogendheden de macht over Nederland overnamen. Dat op zichzelf is al veelzeggend; wordt er een vrijheidsstrijd verbeeld die wij in het hier en nu zouden moeten herkennen?

Het narratief van Soldaat van Oranje richt zich op de heroïsche hoofdpersoon die van het begin af aan durft zijn eigen keuzes te maken, ongeacht welke druk van buitenaf wordt opgelegd. De voorstelling opent in Hazelhoff Roelzema’s studentenvereniging waar hij als een van de nieuwe feuten wordt ingewijd. Wanneer hem wordt opgedragen een andere student te vernederen weigert hij dit. De toon is gezet: morele afwegingen gaan boven groepsdruk. Wanneer de Duitse bezetting later plotseling zijn hele leven verandert, neemt hij een voortrekkersrol.

In het verzet tegen de Duitsers brengt Hazelhoff Roelzema veel offers. Hij ontsnapt meerdere malen ternauwernood aan de pogingen hem te arresteren en wanneer hij wel in handen van de Duitsers is gevallen biedt hij hen moedig het hoofd. Het lijkt haast alsof hij de perfecte verzetsstrijder is: onwankelbaar, een tikkeltje ongepolijst, nooit egoïstisch. Zijn twijfels over wat hij moet doen worden vooral in vrij letterlijke muziek(teksten) tot uitdrukking gebracht: Niemand van ons heeft hierom gevraagd / Maar doen of je neus bloedt is godgeklaagd / We zitten te slapen, ons huis staat in brand / En je kunt niet weg, ’t is overal, steek je kop niet in het zand.

Een vergelijkbare situatie speelt zich af in Thijl. Thijl is in eerste instantie een nar die het liefst de hele dag door muziek maakt en zich weinig zorgen lijkt te maken om zijn toekomst. Ondanks de Spaanse bezetting durft hij het aan om in het openbaar spotliederen te zingen over de koning en de paus. Later moet Thijl vluchten omdat hij bij de autoriteiten is aangegeven door een Spaansgezinde Nederlander (lees hier gerust een parallel met de NSB’ers uit Soldaat van Oranje). Wanneer zijn vader in zijn plaats wordt vermoord neemt Thijl de leidersrol over het verzet. Van een goedmoedige nar verandert hij in een bevlogen, politiek geëngageerde verzetsheld.

Het Zelf en de Ander

Wat direct in het oog springt bij beide voorstellingen is het conflict tussen goed en kwaad; tussen vrijheid en onderdrukking, tussen compassie en egoïsme. In deze oorlogssituaties waarin alle verhoudingen op spanning staan en het levensgevaar nooit ver weg is lijkt het duidelijk te zijn: het onderscheid tussen goed en fout bestaat, en je kunt zelf kiezen aan welke kant je staat. Er wordt weinig grijs gebied getoond.

Als je deze twee voorstellingen benadert als verbeeldingen van nationale identiteit ligt het voor de hand om Hazelhoff Roelzema en Thijl te zien als de ultieme personificatie daarvan. In Thijl wordt dit zelfs letterlijk gemaakt; aan het begin en aan het eind van de opera wordt uitgeroepen: ‘Vlaanderens trotse, sterke ziel heet Thijl!’ In Soldaat van Oranje is deze symbolische functie van de hoofdpersoon meer geïmpliceerd in de structuur van de voorstelling. In beide gevallen is de narratieve structuur opgezet om identificatie met de hoofdpersoon op te roepen. Beide voorstellingen nodigen uit om het gepresenteerde aan te nemen als een volledige, op zichzelf staande wereld op het toneel en als een weergave van de wereld ‘zoals hij is’. De toeschouwer wordt niet uitgenodigd om het gepresenteerde perspectief te bevragen, er ontstaat geen kritische afstand. Het beeld van een Zelf dat in de hoofdpersonen tot uitdrukking wordt gebracht nodigt de toeschouwer juist uit zich daarin te herkennen.

Een veelvoorkomende manier om het geconstrueerde Zelf te markeren is door een beeld van een Ander te creëren. Deze strategie is door Edward Said in 1978 uitvoerig beschreven in zijn toonaangevende boek Orientalism. Said betoogt dat het beeld van westerse (nationale) identiteiten met name tot stand komt door middel van oppositie en otherness: het aanbrengen van een demarcatie tussen het Zelf en de Ander. Deze constructies hebben als functie om de gemeenschappelijke identiteit van westerse culturen te vormen en te bevestigen; door af te bakenen wat je zelf niet bent (of niet wil zijn) kun je impliceren wat je dan wel bent (of wil zijn). Door de Ander te presenteren als ‘van over de horizon’, inherent anders dan ‘wij,’ is het mogelijk de negatieve eigenschappen of handelingen van de Ander als vervreemd en ‘niet van ons’ te presenteren.

Dit gebeurt in beide voorstellingen door de vertegenwoordigers van een onderdrukkende buitenlandse macht te representeren als gewelddadige, onrechtvaardige en eendimensionale bad guys. De Spaanse machthebbers in Thijl worden (nagenoeg) nooit zonder wapens ten tonele gevoerd en dragen zwarte kleding. In Soldaat van Oranje zijn de Duitse soldaten en de NSB’ers snauwende, verkrampte en ijskoude psychopaten. Doordat de niet-Nederlandse personages worden gerepresenteerd als onaangename en onrechtvaardige krachten, bewijzen de Nederlanders door hun oppositie daartegen dat hun karakter het tegenovergestelde daarvan in zich draagt; de held kan vooral de held zijn bij gratie van de schurk.

Dé Nederlander bestaat (niet)

De nationale zelfbeelden die in Soldaat van Oranje en Thijl worden verbeeld schrijven bepaalde positieve waarden en kwaliteiten toe aan het Nederlanderschap: het maken van lastige maar rechtvaardige keuzes onder druk, eerlijkheid, en het opkomen voor de rechten van anderen. Wanneer het debat rondom nationale identiteit op spanning staat kan theater fungeren als een manier om deze identiteit te fragmentariseren, van meerdere kanten te belichten of juist volgens een specifieke visie te verbeelden. Soldaat van Oranje en Thijl doen vooral dit laatste door ‘de Nederlander’ als fundamenteel anders (lees: beter) te presenteren dan ‘de buitenlander’. Zij creëren een nationaal zelfbeeld dat wel erg comfortabel is voor mensen die al een dominante positie hebben in de huidige samenleving – en die zich dus ook kunnen identificeren met het beeld van een altruïstische, veelal westerse en mannelijke morele held die door offers te brengen het lot van de natie ten goede bepaalt. Wellicht zijn de voorstellingen oprechte pogingen om een gevoel van saamhorigheid en broederschap te creëren. Het is echter opvallend dat ze vooral een behoorlijk homogene groep lijken aan te spreken en weinig kritisch bewustzijn tonen van hedendaagse nationalistische bewegingen in eigen land. Wat betekent het om een eendimensionaal beeld van ‘de Nederlander’ neer te zetten in een tijd waar een breed en versplinterd debat plaatsvindt over wat het betekent om dat te zijn?

Het is natuurlijk onmogelijk om op basis van twee voorstellingen een trend in het Nederlandse theaterlandschap te signaleren. Bovendien zijn er naast de hier genoemde producties ook voorstellingen die nationale identiteit juist benaderen als iets dat fluïde en geconstrueerd is. Toch is het belangrijk om niet uit het oog te verliezen wat een specifieke kwaliteit van theater is: om perspectieven te destabiliseren en te tonen dat de wereld niet eenduidig is. Grote, populaire producties die een beeld van nationale identiteit schetsen zou ik meer ambiguïteit en minder stelligheid toewensen.

Beeld: Marco Borggreve

Dossiers

Theatermaker mei 2020