Als curator bij Jonge Harten festival en freelance theatermaker met een grote expertise in jongerenprojecten heeft Gregory Caers een heldere visie over wat het betekent om te werken met niet-professionele spelers. ‘Ik heb een hekel aan de term kunsteducatie. Als je mensen op een goede manier met kunst in contact brengt, is dat altijd educatie.’

Ik spreek Gregory Caers (46) via videoverbinding in Amsterdam. Op het moment van het interview zit de regisseur in de laatste rechte lijn van de voorstelling die hij maakt voor het Opera Foward Festival bij De Nationale Opera. ‘Al enkele jaren werk ik met mbo-studenten aan theaterprojecten waarin we de brug proberen te slaan met opera’, vertelt Caers. Dit jaar heeft hij liefst zeventig scholieren voor zich. ‘Dat is altijd bijzonder spannend, maar telkens opnieuw gebeuren er prachtige dingen, die de leerlingen vaak zelf niet hadden verwacht.’

Als freelance theatermaker reist de Gentenaar de wereld af. Na het internationale succes van voorstellingen zoals Rennen, dat hij maakte met jongeren bij de Kopergietery in Gent, wordt hij als individuele maker of met zijn gezelschap Nevski Prospekt (met ook Ives Thuwis en Wim De Winne) gevraagd tot ver buiten Europa om stukken te maken, vaak met niet-professionele spelers. Van Duitsland tot Lichtenstein, van Denemarken tot Taiwan en van Kaapstad tot Seoul: Gregory Caers vind je vaker in het buitenland dan in België.

Dat zal er niet op verbeteren, nu hij sinds vorig jaar ook als curator betrokken is bij het festival Jonge Harten in Groningen. ‘Toen Karlijn Benthem werd aangesteld als nieuwe directeur vroeg ze mij om mee in de artistieke leiding van het festival te stappen. Karlijn en ik kennen elkaar al twaalf jaar, van toen ik nog werkte bij de Kopergietery en zij al actief was als maker en docent bij het huidige Internationaal Theater Amsterdam. Programmator worden zag ik niet zitten, mijn core business blijft theatermaken. Maar omdat de functie is opgevat als ‘curator’ – iemand die zorg draagt voor het festival – zag ik het wel meteen zitten. Het is mijn taak om een veelzijdig, inspirerend en relevant programma samen te stellen dat jonge mensen tussen twaalf en dertig jaar warm maakt voor theater –  zonder daarbij in het klassieke vakje van de cultuureducatie terecht te komen.’ 

Caers houdt van het woord curator, maar helemaal niet van begrippen als cultuureducatie, zegt hij. ‘Ik heb een hekel aan de term kunsteducatie. Als je mensen op een goede manier met kunst in contact brengt, is dat altijd educatie. Of je nu 12 of 84 bent, je persoonlijkheid zal er steeds op een positieve manier door ontwikkelen. Al moet je als kunstenaar of curator er natuurlijk wel over nadenken hóé je dat doet, zeker bij jonge mensen. Leerlingen in grote massa’s een schoolvoorstelling induwen is volgens mij niet de juiste manier. Dat is niet de weg om ervoor te zorgen dat jonge mensen ook de rest van hun leven naar theater willen.’

Wat zijn dan wel goede methodieken?

‘In de eerste plaats: gewoon werken met die jonge mensen. Hen zelf iets laten maken en hen daarin serieus nemen, zodat ze begrijpen wat het is om deelgenoot te zijn van een artistiek proces. Door hen zelf die overgave en kwetsbaarheid te laten ervaren, worden ze zich bewust van wat het vraagt om op een podium te staan en zal ook de waardering voor theater groter worden. Ik verwacht niet dat iedereen zich thuisvoelt in het creëren van een stuk, maar ik vind het wel belangrijk dat ze die wereld snappen en weten hoe theater wordt gemaakt. Later kunnen ze dan nog altijd zeggen: het theater is niets voor mij, maar dan weten ze tenminste welke tijd en overgave het vraagt om iets te creëren.’

Als acteur heb je gespeeld bij grote theaterhuizen zoals Publiekstheater/NTGent en in tv-series. Wanneer ben je in het veld van de theatereducatie gerold?

‘Dat gebeurde eerder toevallig. Begin jaren 2000 speelde ik samen met Paula Bangels in een productie toen ze me vroeg om een voorstelling over te nemen die zij met jongeren aan het maken was bij Kopergietery. Daar belandde ik in zo’n warm nest dat ik er ben blijven plakken. Op dat moment waren mensen als Eva Bal en Johan De Smet er op zoek naar hoe je voorstellingen kon maken die krachtig zijn omdát ze met jongeren gemaakt worden, en niet desondanks. Hamlet laten spelen door jongeren is niet interessant als de poging enkel is om hen dat stuk zo goed mogelijk te laten spelen. Professionele spelers zullen dat altijd beter doen. Wanneer je als regisseur dan toch Hamlet wil maken, moet het publiek kunnen zien waarom je net dat verhaal met jongeren hebt willen brengen. Zodat, wanneer het ensemble van NTGent hetzelfde zou proberen doen, het toch heel cringe zou worden.’ (lacht)

Hoe pak je het aan om jongeren in hun kracht te zetten op een podium?

‘Alleszins niet door jongeren zomaar als zichzelf op het toneel te zetten. In Duitsland doet men dat vaak en daar erger ik me purper aan. Als er niets artistieks gebeurt dat mij raakt, dan hoef ik het niet te zien. Want de leefwereld van jongeren ken ik al.’

Hoe hebben jij en Ives Thuwis dat aangepakt in Rennen? In die voorstelling lopen jongens in verschillende stadia van opgroeien van voren naar achter over de scène. Je zou kunnen denken dat het succes van dat stuk net komt omdat je hier jongeren als zichzelf ziet. 

Rennen is echt ontstaan als een experiment. Ives en ik brachten een groep samen tegen wie we zeiden: laten we gewoon beginnen met op en neer te lopen. We keken ernaar en dachten: wow, dat is zo schoon! Die opwarming is uiteindelijk de voorstelling geworden. (lacht) Maar uiteraard hebben we als makers metaforen toegevoegd, want het tonen van jongeren alleen vind ik niet interessant. De hele wereld loopt vol met mensen die mooi zijn om naar te kijken. Jongeren op een scène zetten is slechts de eerste stap: vervolgens moet je daar echt nog iets mee doen. Dat is het verschil tussen een tof jongerenproject en een echte voorstelling die ook iets te vertellen heeft. Kijk naar een regisseur als Alexandra Broeder: in haar voorstellingen is zij nooit bezig met gewoon jongeren als zichzelf tonen, zij gebruikt hun kracht en voegt daar iets aan toe vanuit haar metier. Pas dan wordt het kunst.’

Tegelijk is er ook het gevaar dat je als artiest jongeren instrumentaliseert voor jouw idee. 

‘Ja. Het is belangrijk dat je altijd in dialoog bent met de jongeren. Robert Wilson maakt fantastische voorstellingen, maar is op geen enkele manier bezig met een dialoog met zijn spelers. Als acteur kun je dat verwachten wanneer je bij hem gaat spelen, je wordt er uiteindelijk ook voor betaald. Bij jongeren is dat niet het geval. Daarom is die dialoog zo belangrijk, zodat je hen echt in hun kracht op scène zet.’

Hoe ziet een creatieproces van een voorstelling met jongeren er bij jou uit?

‘Doorgaans kom ik eerst aan met een concept, een vorm of een inhoud. Zo heb ik in 2019 op Oerol een voorstelling gemaakt met jongeren van De Noorderlingen uit Groningen. Die ging over wat er gebeurt als slaap geen basisrecht meer is en je alleen kan slapen wanneer je het je kunt permitteren. Rond dat thema geef ik dan fysieke opdrachten. Wat precies de inhoud van de voorstelling moet zijn, ga ik niet vooraf bedenken, dat doen zij. Met de opdrachten die ik hen geef, kunnen ze alle kanten uit. Ik vind het altijd fantastisch als ik van hen dingen terugkrijg die ik achter mijn bureau niet had kunnen bedenken. Daarna is het aan mij om hun materiaal – dat vaak heel ruw is –  nog beter te maken, ook op technisch vlak. Aan het eind spelen de jongeren hun eigen materiaal, alleen heb ik geholpen om dat te polijsten.’

Voor niet-professionelen is meespelen in een theaterproject vaak therapeutisch. In hoeverre laat je dat toe? Of probeer je dat af te blokken omdat dit het artistieke resultaat in de weg kan staan?

‘Uit ervaring weet ik dat je heel snel een taal moet proberen te vinden waarvan beide partijen vinden dat het werkt. Bij jonge mensen moet je er soms voor waken dat het geen emotioneel exhibitionisme wordt. Daar moet je hen tegen beschermen, omdat zij het gevaar daarvan niet inzien. Als een jongere zichzelf blootgeeft in iets, is het aan mij als maker om er een vorm voor te vinden waarin het veilig is voor die persoon. Zonder die barrière is het ook voor een publiek anders niet zo interessant om naar te kijken.’ 

Je maakt vaak erg fysieke projecten met jongeren, ergens tussen dans en theater in, waarbij de gesproken taal ondergeschikt is aan de taal van het lichaam. 

‘Met fysiek thater krijg je meer verteld. Om een tekst geloofwaardig te brengen – zeker een tekst die geschreven is door iemand anders – is er wat technische bagage nodig en dat vergt vaak tijd. Ik heb nog geen voorstellingen gezien waarin zestienjarigen pentatonische verzen waarachtig laten klinken. (lacht) Bij fysieke voorstellingen vertrek je als speler vanuit je eigen lichaam, wat eenvoudiger is en tegelijk vaak ook geloofwaardiger is om naar te kijken. Via fysiek theater leren jongeren bovendien beter in hun lichaam te zitten en krijgen ze een groter bewustworden van alles rondom hen.’

Je bent ook vast verbonden aan het Schauspielhaus in Düsseldorf, waar je werkt met het vaste ensemble. Maar wat vind jij in het werken met niet-professionelen dat je niet vindt bij professionele acteurs? 

‘Bij professionelen kan er in een improvisatieoefening iets ontstaan waarvan ik denk ‘wow, straf’, maar jongeren kunnen een concept veel meer aan het wankelen brengen. Bij hen ontstaat er telkens iets dat ik vooraf niet kan inschatten, wat me onderuit haalt en waartoe ik me moet verhouden. Dat vind ik heel interessant als maker, omdat je genoodzaakt bent om te denken: was mijn plan wel zo’n goed idee? Dat levert een spanningsveld op waar ik van hou. Het houdt me scherp als maker.’

Maak je soms ook producties met niet-jongeren?

‘Enkele jaren terug vroeg het cultuurcentrum van Ternat, vanwaar ik afkomstig ben, om een voorstelling te creëren met honderd mensen ouder dan 65 jaar. Dat was een fantastisch project, dat me zeer genegen is. Maar er is ook dubbel zoveel energie ingekropen als in een jongerenproductie. Elke stap die je zet en elke keuze die je maakt, wordt door senioren bijna altijd in vraag gesteld. Dat was fascinerend, maar ook uitputtend. Ik geloof dat iedereen de kans moet krijgen om te deel te nemen aan artistieke creaties, maar ik denk niet dat het werken met senioren echt mijn wereld is.’ (lacht)

Tegelijk groeit ook de leeftijdskloof tussen jou en de jongeren met wie je werkt. Heb je nog even vlot toegang tot hun leefwereld en verbeelding?

‘Ik probeer ervoor open te blijven staan. In het hoofd kruipen van jongeren en hen trachten te begrijpen is essentieel in mijn job als theatermaker. Als ik dat niet meer kan opbrengen of ik slaag er niet meer in om die brug te leggen, dan moet ik ermee stoppen. Wat wel veranderd is: 25 jaar geleden, toen ik zelf nog twintiger was, ontstonden er soms diepe vriendschappen met jongeren met wie ik werkte, die mijn hele leven zijn meegegaan. Dat is nu niet meer aan de orde.’

Waarin schuilt volgens jou juist de meerwaarde van theaterprojecten met jongeren?

‘Als je jongeren echt serieus neemt, dan maak je mondigere mensen van hen, ongeacht wat ze in hun latere leven doen. De meerderheid van hen zal niet voor het theater kiezen, maar er is iets in hun ontwikkeling gebeurd dat essentieel is voor de maatschappij. Helaas hebben veel mensen nooit de luxe gehad om zelf een theaterproject mee te maken. Dat is volgens mij een van de redenen waarom podiumkunsten zo vaak bij een klein percentage van bevoorrechte mensen blijft hangen, omdat zoveel mensen toen ze jong waren niet de kans hebben gehad om de heerlijkheid te ervaren van wat theater en kunst kunnen zijn.’

Je hebt producties gemaakt in vele landen. Zijn die processen erg verschillend?

‘De aanpak in het werken met jongeren verschilt wel enigszins van land tot land. In Duitsland wordt werken met jongeren in het theater vaak gezien als een pedagogisch proces waarbij het belangrijk is dat jongeren iets ‘leren’, zoals het verwerven van theatraal inzicht of een techniek. Dat staat bijna los van het artistieke resultaat. In Nederland ben ik dan weer vaker gebotst op het idee dat theater maken met jongeren in de vrije tijd ‘leuk’ en ‘gezellig’ moet zijn. Er wordt heel vaak gezegd dat jongeren het toch vooral naar hun zin moeten hebben, waardoor de focus soms meer op het sociale gebeuren komt te liggen dan op het artistieke resultaat. In tegenstelling tot Duitsland en Nederland heeft België geen opleiding tot theaterpedagoog. Mensen die er na hun opleiding voor kiezen om theater te maken met jongeren vertrekken daarom misschien ‘makkelijker’ vanuit dat artistieke eindresultaat. De techniek die ervoor nodig is om dat resultaat te halen, is eerder een gevolg dan een doel – net als het sociale gebeuren. De diversiteit in theateropleidingen – acteur, regisseur, docent, muziektheater – duwt mensen ook heel erg in hokjes, nog voor hun werk is gestart.

‘De jongeren zelf verschillen basically weinig van inborst, of ze nu wonen in Zuid-Afrika, Taiwan, Rusland of Noorwegen. Dat geldt zeker voor jonge mensen, in wie bijna altijd wel een drive, goesting en daadkracht zit om de wereld te willen veranderen. Alleen bepaalt de context natuurlijk sterk hoe realistisch dat is. Bij een project met jongeren in Nigeria heb ik me vaak afgevraagd: is theater wel het belangrijkste wat hier moet gebeuren? Na de repetitie gingen ze naar huis en hadden ze geen eten. En tóch was dat project een grote meerwaarde voor de jongeren, vooral omdat het om een uitwisselingsproject ging met professionele acteurs uit Duitsland. Door het stuk hebben ze een wereld ontdekt buiten Nigeria, waarna ze met heel wat vragen zijn teruggekeerd naar eigen land.’

Intercultureel leren via een theaterproject: dat is een enorme win-win. 

‘Al was het maar om zich te realiseren dat er soms geen of weinig verschil is tussen mensen. We leven sowieso in een wereld die alsmaar kleiner wordt. In de jaren tachtig was mijn wereld het dorp waar ik woonde, nu zijn mijn zonen via sociale media verbonden met elke uithoek van de wereld. Als theater het mogelijk maakt dat die jongeren uit verschillende landen elkaar ook in levenden lijve kunnen ontmoeten, bijvoorbeeld in uitwisselingsprojecten, en we die werelden kunnen verbinden en hen laten uitspreken wat er leeft in hun hoofd, stad en land, dan is dat een enorme meerwaarde.’

Foto: Gregory Caers tijdens de repetities van De loop der dingen (2015) van Jeugdtheater Hofplein

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2022