Bewegingsanalyse. Zo heette het vak dat Luc Boyer gaf aan studenten van de regieopleiding aan de toenmalige Theaterschool – midden jaren zeventig van de vorige eeuw. De Theaterschool was ondergebracht in een collectie gebouwen doorheen de hoofdstad; die regieopleiding bijvoorbeeld, was tezamen met de mime-opleiding gehuisvest in een oud schoolpand aan de Prinsengracht, alwaar de oorspronkelijke naam van die kennelijk katholieke school, St. Pius, door een grappenmaker veranderd was in St. Pias.
Als beginnend student associeerde ik mime en alles wat onder hetzelfde hoofdstuk viel zoals dans en ballet, met extreem gestileerde kunstigheid gebaseerd op een welhaast militaire fysieke training die nodig was om elk van deze disciplines op acceptabel professioneel niveau te kunnen beoefenen. En vervolgens stond Luc Boyer voor de klas, vroeg ons tweetallen te vormen, waarbij A op de grond moest gaan liggen en B hem in extreme slow motion over de vloer deed rollen, maar zonder hem aan te raken. Niks geen dwingend esthetische normen, niks geen lichamen onderworpen aan kadaverdiscipline, maar een open oog en een voortdurende nieuwsgierigheid om het lichaam te onderzoeken, voorbij of voorafgaand of naast de communicatie met woorden.
In Marijn de Langens onvolprezen monografie over de Nederlandse mime (2022) wordt Lucs leidende statement over het bewegende lichaam mooi samengevat: ‘bewegen én bewogen worden’. Het is zijn hele carrière lang zijn motto gebleven, vanaf zijn begintijd in de jaren zestig bij de lessen mime corporel van Étienne Decroux tot en met zijn laatste optredens, in de rolstoel waarvan hij afhankelijk was geworden. Genieten van de bewegingen van het lichaam, al die twee meter ervan, die hij bij Decroux leerde activeren.
Misschien is Lucs complexe persoonlijkheid samenvattend wel het beste te karakteriseren als in alles avant la lettre. Zijn benadering van het theatervak, veel elementen in zijn eigenzinnige werk, en zijn wezenlijke nieuwsgierigheid hebben hem gemaakt tot de unieke persoonlijkheid waarmee hij als maker, performer én niet in de laatste plaats als docent, zijn stempel heeft gedrukt op de theaterpraktijk, die zich in de tweede helft van de vorige eeuw in Nederland ontwikkelde van keurig conformisme tot een rijke reeks veelal interdisciplinaire initiatieven.
Een tijd geleden nam ik eindelijk eens de tijd om Hans-Thies Lehmanns analyse van het verschijnsel postdramatisch theater (1999) te lezen, en wat de auteur daarin beschrijft, dekt precies de vragen, thema’s, richtingen die wij als studenten wilden onderzoeken en waar de lessen van Luc ons bovenmate in stimuleerden. En dit allemaal avant la lettre, hoe konden wij weten dat wij het postdramatisch theater aan het definiëren waren.
Op gezette tijden ben ik Luc blijven tegenkomen. In Zelfmoord in B klein van de toentertijd veel gespeelde Amerikaanse toneelschrijver Sam Shepard vormde ons extreme verschil in lengte de basis voor een dankbare casting als het detective-duo Pablo en Luis en tegen het eind van de voorstelling moest ik met mijn 1 meter 62 Luc gevankelijk (en dus geboeid) wegvoeren.
Ergens begin jaren tachtig benaderde Luc mij met de vraag of ik Frida Oléander niet eens wou assisteren: zij was uitgenodigd voor een optreden op een middelbare school, naar ik me meen te herinneren ergens in het Utrechtse. Misschien waren de tijden er nog niet rijp voor, GSA (Gay-Straight-Alliances) op scholen zijn in Nederland pas in deze eeuw tot stand gekomen, en het optreden van Frida in haar extravagante creaties viel dusdanig slecht bij de middelbare schoolpopulatie dat de ster besloot haar optreden af te breken en het toneel voortijdig te verlaten. In het gesprek dat wij na afloop voerden, had Frida slechts een enkele vraag die haar bezighield: ‘Ik ben toch wel waardig weggelopen?’ Queer voorstellingen zijn de afgelopen jaren behoorlijk ingeburgerd, maar ook hier is Luc te vinden te midden van de allereerste pioniers. Alweer avant la lettre.
In een interview, aangehaald in De Langens monografie, noemde Luc zichzelf ‘een menselijk projectiescherm waar het publiek vrijelijk op kan projecteren en associëren… Je hebt geen rollen, geen personages, maar je hebt functies’. Toen wij, ergens begin deze eeuw, gevraagd werden voor een van die onnavolgbare theaterprojecten die Jetse Batelaan al in zijn studietijd ondernam (Viva bombus is terug te vinden in de Theaterencyclopedie), maakte ik alweer van nabij mee hoe Luc zijn volstrekt autonome openheid in dienst wist te stellen van een andere maker. Zijn onuitputtelijke talent en zijn jarenlange ervaring als maker verhinderden hem nooit om in elk project te stappen met de ontvankelijke blik van een nieuwkomer die altijd bereid is om een nieuwe ervaring op te doen. Voor mij is Luc Boyer altijd een reuzerolmodel gebleven, en dat bedoel ik niet uitsluitend mentaal: elke keer dat ik op de sportschool train, besteed ik nog extra aandacht aan de obliques, de schuine buikspieren. Omdat Luc dat jaren geleden aangeraden heeft, als je na je pensioen toch nog in vorm wilt blijven.
foto Maurice Boyer met dank aan theatercollectie/Allard Pierson