Wat doet een extreem-rechts regime met het festivalklimaat in Hongarije? Festivalleider Fanni Nánay ziet hoe de gemeenschapszin, die voor de kunsten zo van belang is, erodeert. Kees Lesuis van Oerol ondersteunt het kleine festival, maar ziet in Nederland vergelijkbare tendenzen. ‘Mensen durven tegenwoordig in Boedapest op straat niet meer te stoppen en te kijken.’
Tijdens Winter Nights in Maastricht – een van de plekken in Nederland waar ‘in situ’ werk wordt getoond, raakte ik in gesprek met Fanni Nánay, artistiek leider van het Hongaarse festival PLACCC, en Kees Lesuis, voormalig artistiek leider van Oerol, nu hoofd internationalisering aldaar. De uitkomst van de Nederlandse verkiezingen denderde nog na. Wat zou een ruime (extreem-)rechtse meerderheid in het Nederlandse parlement en dito regering gaan betekenen voor de ondersteuning van kunst in de publieke ruimte? Welke ervaring had Nánay hiermee in Boedapest?
Gaande het gesprek, na een middag met presentaties van onder anderen Barbara T’Jonck, Evelien Cammaert en MOHA, kwam de gedachte op dat in situ-performances, werk in de publieke ruimte, een duidelijke graadmeter kunnen zijn voor maatschappelijke en democratische verhoudingen. Vertrouwen mensen elkaar en anderen op straat? Durven ze te blijven stilstaan en zijn ze geïnteresseerd in iets dat ongebruikelijk is, de boel op zijn kop zet of een kritisch geluid laat horen? Een aantal maanden later praten we online verder over de vraag of en hoe in situ-theater de spreekwoordelijke kanarie in de kolenmijn is.
PLACCC is een klein maar belangrijk festival in Boedapest. Het heeft vanaf de oprichting in 2008 last van de extreem-rechtse wind die in Hongarije sinds de opkomst van Fidesz waait. In april 2010 wist Orbán opnieuw aan de macht te komen. Met maar liefst 52 procent van de stemmen kreeg hij in het parlement een comfortabele twee-derde meerderheid. Oprichter, directeur en artistiek leider Fanni Nánay van PLACCC is een rustige en vriendelijke vrouw met een subtiel gevoel voor humor. Ze moet hard werken om het aanbod van performances op straat en op meer specifieke locaties op peil te houden, wat niet eenvoudig is gezien alle drempels die de autoriteiten opwerpen. Ook zelfcensuur ligt uitdrukkelijk op de loer, zoals Nánay vertelt.
PLACCC is onderdeel van belangrijke Europese allianties als In Situ en Land Project, waaraan ook Oerol en SoAP deelnemen. Collectief Walden speelde bijvoorbeeld Windstilleven in Boedapest. In deze kringen gaan duurzaamheid op het gebied van milieu én maatschappelijke (democratische) verhoudingen hand in hand met artistieke productie en ontwikkeling. Nederlandse collega’s roemen Nánay vanwege de belangrijke rol die zij speelt door zich sterk te blijven maken voor artistiek werk in de publieke ruimte in een repressief land als Hongarije. Dat vergt aan de ene kant veel strategisch gelobby en geduld, maar ook een hele precieze zorg voor de kunstenaars en de projecten, zodat die ondanks de pesterijen van het regime en de zelfcensuur kunnen doorgaan. Zelf relativeert Nánay haar inspanningen. ‘Hongarije is geen Egypte of, erger, Iran. Daar riskeer je opgepakt te worden als je publieke performances doet, of veel erger.’
Kees, hoe zou jij het festival van Fanni omschrijven?
Lesuis: ‘PLACCC is niet het gebruikelijke festival. Het roept de vraag op: wat is een festival? Fanni en ik kenden elkaar al lang van internationale in situ-festivals. In 2009 was ik bij de tweede editie van PLACCC en viel het op dat zij veel projecten had met participanten. Het was niet op grote schaal, maar het waren hele nauwkeurige, eigentijdse projecten, zeer conceptueel, met een sterke inhoud. PLACCC is vooral een hub voor creatieve en intellectuele bijeenkomsten. Wat echt belangrijk is.
Er is een ontwikkeling in internationaal in situ-werk, van het presenteren van werk voor publiek naar het werken in langere processen. Het gaat over manieren van samenwerken, dat festivals de tijd nemen voor collectief werk, met studenten, met andere kunstenaars, met bewoners of speciale doelgroepen.’
Wanneer vond deze verandering plaats?
Nánay: ‘Ik ken de Europese festivals en enkele Noord-Afrikaanse en Turkse festivals goed. De tendens om over te stappen van het presenteren van een product- naar proces-gerelateerd werk is al heel lang gaande, je ziet het ook in de black box. Het gaat om dieper onderzoek, meer uitwisseling met de plek. Maar ook de veranderingen in het politieke klimaat waren van invloed. Toen we in 2008 begonnen, was Hongarije nog steeds een democratisch land met relatief eerlijke publieke ondersteuning, al was dat natuurlijk veel minder dan in de West-Europese landen. Sinds de gemeenteraad van Boedapest recentelijk weer geleid wordt door de oppositie, heeft de regering van Orbán veel geld teruggetrokken. Op die manier worden organisaties die niet in lijn zijn met het culturele beleid van de Fidesz-regering gestraft. Aan de andere kant, de situatie is niet zoals in Turkije of Egypte, waar je vanwege het organiseren van een cultureel evenement dat tegen het regime ingaat door de autoriteiten kan worden lastig gevallen of zelfs naar de gevangenis kunt gaan. Het enige is dat we geen geld krijgen.
Dat we langer en procesmatiger met kunstenaars werken, vaak in een bepaalde gemeenschap, is niet alleen omdat dat inhoudelijk interessanter is, maar ook omdat we die lokale verankering nodig hebben. Vanwege het gebrek aan geld kunnen wij geen grote buitenlandse producties meer financieren, zoals Oerol. Bij hen is ook ruimte voor experiment en dieper werk. Kunstenaars kunnen verschillende jaren terugkeren en verkennen wat ze op het eiland kunnen doen. Dat hebben wij gewoon niet. In 2023 konden we geen enkele internationale kunstenaar uitnodigen omdat we zo’n klein budget hadden.’
Je hebt het over het lange-termijn-effect van de politiek op je organisatie. Ben je gedwongen om ondergronds te gaan?
Lesuis: ‘Ik zou PLACCC niet ondergronds noemen.’
Nánay: ‘We zijn niet ondergronds. Ik heb organisaties in Iran bezocht, zij zijn ondergronds. Wij kunnen organiseren wat we willen. We riskeren ons leven, onze vrijheid niet. Het enige wat we riskeren zijn onze subsidies. Maar qua zichtbaarheid heb je gelijk. De media worden volledig gecontroleerd door de staat, door de regering, zowel de gedrukte media als radio en televisie. Geen tv-station doet verslag van het festival, dat was in het begin heel anders. We promoten performances online en via sociale media. Het is heel belangrijk om lokaal actief te zijn. Wanneer kunstenaars lange tijd op een locatie werken, is hun aanwezigheid al een soort promotie. Het is niet de belangrijkste reden, maar ik denk dat het heel belangrijk is om te vermelden dat dat is hoe we het publiek kunnen betrekken, wat bijna geen publiek meer is, maar meer als een gemeenschap functioneert.’
Hoe bereik je dan een groter publiek?
Nánay: Het publiek is heel erg veranderd. Mensen durven tegenwoordig in Boedapest op straat niet meer te stoppen en te kijken. En nogmaals, in Hongarije wordt daar niemand voor gearresteerd. Maar mensen zijn bang dat iemand van hun werk ze ziet en dat ze daar later last mee krijgen. Tijdens het communisme – ik was een kind, maar ik herinner het me van mijn ouders en grootouders, iedereen weet dat in post-Sovjetlanden – was het verboden om op straat samen te komen. Het is nu een beetje zoals toen. Mensen kunnen samenkomen, maar ze zijn bang in welk gezelschap of in welke context ze op straat zijn. Misschien ziet iemand je daar of nemen bewakingscamera’s je op.’
Mensen censureren dus eigenlijk zichzelf?
Nánay: ‘Ja. De Hongaarse samenleving is sterk verdeeld tussen pro- en anti-regering. Zelfs als we in de openbare ruimte zijn, blijven we in onze bubbel. Dat betekent dat je de andere kant niet zomaar kunt bereiken. Wanneer mensen naar onze projecten komen kijken, of dat nu willekeurig of opzettelijk is, blijven ze in die bubbel. Het is dus niet waar dat alleen omdat je in de openbare ruimte bent, er een dialoog of discussie tussen verschillende kanten kan ontstaan. Zelfs binnen de eigen bubbel is een dialoog starten heel belangrijk, om mensen aan het denken te zetten, kritisch te laten denken. Want dat is wat dictatoriale of autoritaire regimes doen: ze willen niet dat mensen nadenken en kritisch zijn. Dus het is voor ons heel belangrijk om projecten uit te nodigen die dat doen.’
Hoe doorbreken die projecten de maatschappelijke verdeeldheid?
Nánay: ‘Het is onze intentie, maar het werkt nauwelijks. Ik bedoel: het gaat veel moeilijker dan je denkt. We moesten beseffen dat het meestal niet werkt. Een van de eerste projecten die we voorstelden hiervoor was Lotte van den Berg’s Building Conversation, dat op dat moment nog Building puntje puntje puntje heette, omdat ze op zoek was naar wat ze precies wilde bouwen. Het was in 2013, we creëerden een context om te praten, om discussie te voeren, met een bouwlift tegenover het parlement. Mensen konden er binnenlopen, werden omhoog gehesen, konden alles zien en samen praten. Lotte was geschokt dat mensen – en dit was in 2013, dus slechts 3 jaar in de dictatuur, niet 14 zoals nu – niet wilden praten, niet wilden denken. Wat willen ze? Ik weet het niet. Ik moest Lotte keer op keer uitleggen dat het komt door het systeem van angst. En nu, 10 jaar later, is het veel erger.
In 2022 deden we Pig van het collectief Kaleider uit Exeter. Er was een spaarpot waar iedereen geld in kon doen en één eenvoudige regel: je kunt de spaarpot openen als een groep mensen samen, op een democratische manier, beslist hoe het geld besteed moet worden. Het werd een enorme mislukking, niet vanwege het project, maar vanwege de Hongaarse samenleving, omdat mensen er niet in geloofden. Dus het is niet alleen angst, het is ook dat mensen hun vertrouwen of geloof verliezen dat ze een stem kunnen hebben in publieke kwesties en iets kunnen doen. Gedurende de laatste 14 jaar hebben de regering en het systeem dit geloof gewoon volledig kapot gemaakt. Toen we mensen vertelden dat er deze hoeveelheid geld was en dat ze konden beslissen hoe het te besteden, zeiden ze: ‘Oh, kom op. Het is niet waar.’ Ze vertrokken gewoon. Uiteindelijk was er een groep agressieve bedelaars, die de spaarpot wilden openen om een fles goedkope wijn te kopen. En zodra er weer wat geld in de spaarpot zat, deden ze het weer, keer op keer. De regels van het project van Kaleider zijn heel duidelijk: als zij dat samen beslissen krijgen ze het geld. Op de laatste dag, omdat het publiek natuurlijk op het laatste moment snel nog komt kijken om te zien hoe het afloopt, was er meer theaterpubliek. Ze begonnen te discussiëren met de bedelaars en er ontstond een gesprek.’
Lesuis: ‘Hahaha.’
Nánay: ‘In de kroeg dronken we wat met deze jongens en we spraken over hun leven. Ze vertelden hoe ze hun huizen waren kwijtgeraakt, enzovoort. Maar dan realiseer je je dat dit het deel van de Hongaarse samenleving is dat nog gelooft dat het een beslissing kan nemen. We dachten heel naïef dat er een brede democratische discussie zou ontstaan, zoals in Noorwegen bijvoorbeeld. Dat gebeurde niet.’
‘Met de Italiaanse kunstenaar Sara Leghissa gebeurde iets heel anders. We wilden in de zomer van 2021 echt een politiek statement maken van onze kant. De regering voerde toen een nieuwe wet in, die officieel de Wet ter Bescherming van Kinderen heet, maar eigenlijk is bedoeld om LGBT-mensen te discrimineren. De regering verwarde begrippen als pedofilie en homoseksualiteit onderling – een typische strategie – en de propaganda was overal.
Het waren de laatste dagen van het parlementaire jaar, vlak voor de zomervakantie. We hadden geen geld, maar we besloten dat we moesten reageren. Ik schreef Sara, een queer activistische kunstenaar, en vroeg of ze Will You Marry Me kwam doen. Ze hangt posters op met steeds veranderende teksten als: Ik ben een crimineel in ik weet niet hoeveel landen, omdat ik homo ben. Ik moest met een advocaat praten om te zien of we dit project konden doen op basis van de nieuwe wet.’
Performde ze of waren het alleen posters?
‘Zij plakt de posters aan, een voor een, gekleed in een overall, zoals iedereen die posters ophangt. De advocaat had me verteld hoe ik de boel moest omzeilen. Maar ondanks dat ik zei dat het een poëzie-evenement was – ik zei niets over activisme – kregen we geen vergunning. En toen zei Sara: oké, laten we het zonder toestemming doen. Het ergste voor mij was dat ik wat sterke vrienden moest vragen om te komen. Ik was bang dat Sara gemolesteerd zou worden, of zoiets. Het was pas de tweede keer dat we geen toestemming kregen. We moeten altijd een vergunning vragen om de openbare ruimte te gebruiken, voor elk project. Meestal krijgen we die. Het is een lang administratief proces, en het wordt elk jaar langer en moeilijker gemaakt. Maar toch kunnen we het krijgen, als we de hele rompslomp doen. Maar deze keer kregen we het niet.’
En hoe is het gegaan?
Nánay: ‘Niemand kwam de vergunning controleren, dus dat was al goed. En niemand wilde haar lastigvallen, wat ook fijn was. Een behoorlijk aantal mensen uit de LGBT-gemeenschap was gekomen. Willekeurige passanten vertraagden wel hun pas, maar stopten niet, ook als ze nog eens terugkwamen. Ze waren bang. Het was dus niet een Budapest Pride, maar toch kon je zien dat mensen wilden manifesteren dat ze steun verleenden en dat anderen het ook niet per se wilden stoppen.’
Wat zeggen Fanni’s ervaringen jou, Kees? Hoe is dit in Nederland?
Lesuis: ‘Het is heel simpel. Wat ik van de kunstenaars en van Fanni’s festival in Boedapest heb geleerd, is dat kunst ertoe doet.’
Vergeten we dat in Nederland?
Lesuis: ‘Ja, soms. Dus het is goed om terug te gaan naar de vraag: waarom doen we dit? Er is altijd het gevaar dat je gewoon een leuk festival wil zijn, dat mensen successen herhalen om leuk gevonden te worden. Maar dat moet je niet willen. Oerol probeert zo scherp mogelijk te zijn. Natuurlijk zullen er een paar gemakkelijke optredens zijn, maar het grootste deel van het programma dwingt je om je hersenen te gebruiken. Dat moet echt. Het context-specifieke dat Fanni noemt, is heel belangrijk. Zo is Joop Mulder ook begonnen. Hij nodigde kunstenaars van het Festival of Fools in Amsterdam naar Terschelling uit om zich daar te mengen in het dagelijkse leven, wat anarchistische input te geven. De kunstenaars ontdekten het eiland en vonden het interessant: er zijn mensen hier, die denken dat we vreemd doen; dat daagde hen uit. Joop vroeg ze om hardop en groot te denken, te dromen. Hier is het strand, doe er wat mee. Dus ze begonnen te werken vanuit de locatie en de context. Het werk kwam daaruit voort. Dat is wat we nog steeds proberen te doen. Maar de samenleving is veranderd en deze vrijheid is er niet meer. Ik denk dat er een periode van 10 jaar was waarin alles kon.’
Wat is er veranderd?
Lesuis: ‘Nou, het kapitalisme is overal. Daar worden wij ook door gestuurd. Fanni suggereerde dat we veel internationale gezelschappen kunnen uitnodigen. In feite kunnen we dat niet, tenzij we er een enorm publiek voor vinden dat betaalt. Alleen in de kleine projecten, die we met heel weinig geld in de workshop doen, zijn we volledig vrij. Er zijn sowieso veel beperkingen vanwege de natuur op Terschelling, qua geluid en plekken die je kunt betreden. Het festival is niet meer spontaan. Er zit nu echt een keurslijf omheen. Daarbinnen kunnen we veel doen, maar het is compleet anders dan in de beginjaren. Ik klaag niet, maar Oerol is niet meer utopisch, zoals het vroeger was.’
Kapitalisme is net als een autoritair regime een probleem?
Lesuis: ‘Er is een gevaar met extreem-rechts, al ben ik op dit moment niet zo bang. Wat 10 jaar geleden met Halbe Zijlstra gebeurde was veel enger, omdat we het toen niet verwachtten. Nu zijn we voorbereid. Sinds de pandemie is er ook een echte herwaardering van kunst en cultuur. En kunstenaars zijn veranderd. Ze brengen zaken aan de orde waarover moeilijk gesproken wordt. We creëren nu op Oerol min of meer een veilige ruimte om moeilijke onderwerpen aan te snijden. Over racisme en kolonialisme, de echt gevoelige onderwerpen die soms wat ademruimte nodig hebben, om mensen samen te brengen om te praten.
Het festival is verschoven van een utopische zone naar een plek waar de samenleving democratische waarden kan vieren. In Nederland zijn de democratische waarden nog steeds aanwezig, maar al het geschreeuw en gedoe online en in de politiek doet je wel afvragen, waar is het gezonde verstand gebleven, waar kunnen mensen elkaar nog ontmoeten en discussiëren? Dus dat is van grote waarde en er is een grote honger om dat te doen. Kunst kan daarin bemiddelen, een katalysator zijn. Festivals zijn veranderd, maar het belang blijft. Dat geldt voor grote en kleinere festivals of bijeenkomsten. Voor mij hanteren ze hetzelfde principe.’
Nánay: ‘Ik weet niet zeker of onder een dictatoriaal regime kunst er nog toe doet. Ik twijfel daar soms aan. In 2023 zijn het echt de kunstenaars zelf geweest en andere organisaties die het festival hebben mogelijk gemaakt. Het was meer een daad van verzet dan een festival. Komende september kunnen we iets doen, maar om dat een festival te noemen?’
Maar Fanni, hoe ga jij nu verder?
‘We maken nu gebruik van de EFFEA regeling van de Europese Unie, maar daarvoor moeten we wel een festival zijn. Als we financieel en artistiek te klein worden, dan verliezen we het vermogen om mee te dingen naar Europese subsidies. Onze buitenlandse partners en internationale samenwerkingen zijn heel belangrijk om fondsen te werven. Ik denk vaak na over het veranderen van het format van onze activiteiten. Ik zou ons werk best willen voortzetten in een andere vorm.
We hopen dit jaar een internationaal artist-in-residence programma op te zetten, dat for profit is. We kunnen niet langer alleen steunen op onze non-profit activiteiten en subsidies. We werken aan een opzet waarbij we kunstenaars om een vergoeding vragen voor deelname. We bieden hen aan te werken aan een embryonaal idee of een bepaald aspect van hun werk, of als ze stimulans nodig hebben in het creatieproces, dat wij de context bieden die bij het werkproces aansluit, door het organiseren van gesprekspartners en samenwerkingsprojecten. Kunstenaars willen steeds meer onderzoek doen in andere domeinen. Het komt niet van ons programmeurs. Wij volgen de kunstenaars. Ik bedoel, ik zou het niet doen als ik het niet interessant vond, maar het is ook heel belangrijk om goed naar kustenaars te luisteren. Voor hen is een repetitieruimte gewoon niet meer genoeg.’
foto Adam Dorogdi