Het Poldertheater in Amsterdam van artistiek leider Janwillem Slort werkt vooral met en voor vmbo-leerlingen. Om het culturele aanbod meer voor iedereen te maken – en daarin kunnen nog wel wat stappen worden gezet. ‘Ik denk dat de grote ‘traditionele’ instellingen mensen met een vmbo-opleiding niet of weinig bereiken.’
Wat betekent educatie voor jou?
‘Het betekent voor mij: kansen bieden. Kinderen hebben de school waar ze op zitten, hun ouders of het gezin waaruit ze komen, maar daarnaast is er nog ontzettend veel meer. Dat ‘méér’ kun je met kunsteducatie – als je je goed verdiept in waar je bent en met wie je te maken hebt – laten zien en zo de wereld van die kinderen of jongeren enorm verbreden.’
Kun je een voorbeeld geven van een project waarin jouw gedachten of methodiek helemaal zichtbaar worden?
‘Wat het eerste bij me op komt is de voorstelling Orlando die we in 2018 maakten. Daarin speelden we met gender en er was een personage dat werd buitengesloten en bespot. De voorstelling ging over het kunnen accepteren van iemand die anders is. Ik wil altijd dat de leerlingen in het publiek reageren op onze voorstellingen – ik maak ze op die reacties. Als je een voorstelling zonder die leerlingen ziet, dan zie je haar maar voor de helft. Want al de ingewikkelde onderwerpen zitten in die jongeren zelf. Ik denk dat je met theater geen onderwerp of nare situatie hoeft te schuwen als je er in de educatie ervoor of na afloop maar voor zorgt dat het tot een gesprek leidt. Zonder leerlingen is de voorstelling er niet helemaal, maar zonder nagesprek eigenlijk ook niet. Het is een geheel.
Het begint ermee dat je voor veiligheid moet zorgen. Aan onze projecten gaat een heel traject vooraf, waarin we met de scholen praten om de leerlingenpopulatie te leren kennen. Wij werken vooral voor vmbo-leerlingen. Die kunnen ontzettend veel aan, maar doorgaans weten ze dat zelf niet en lijkt de school dat ook niet altijd te weten. Ik ben het meest trots op het feit dat scholen, die toen wij tien jaar geleden binnenkwamen vroegen om een korte, simpele voorstelling op school, nu in het theater komen kijken. Naar een volwaardige theatervoorstelling van ruim een uur. En het gaat er niet alleen om dat die leerlingen dat nu kunnen, maar ook dat de school het ze gunt. Soms worden leerlingen vier jaar lang op zo’n school als ‘gevaar’ gezien. Dat is toch heel treurig! Wij zijn ons op een gegeven moment heel erg op het vmbo gaan richten omdat die scholen zich destijds gewoon niet aanmeldden als wij een voorstelling verkochten. We wilden weten hoe dat kwam en wat we konden doen om ze wel te bereiken. Met succes. Ik verbaas me er ook over hoe weinig andere instellingen ik op die scholen tegenkom. Aan de andere kant: het vereist ook een enorme voorbereiding en dat kan blijkbaar niet iedereen.’
Waarom werk jij met ‘peer’ spelers? Je maakt voorstellingen met niet-professionele spelers in dezelfde leeftijd als het publiek. Dat is natuurlijk ook educatie, maar dan weer een ander deel ervan.
‘Ik geloof in rolmodellen. Als je kijkt naar de middelbareschoolcarrière van een leerling, moet je heel erg in stapjes denken. Een leerling moet niet altijd naar leeftijdsgenoten blijven kijken, maar voor de eerste paar stappen werkt het super goed. Het gaat erom dat leerlingen zichzelf kunnen herkennen. Dat ze kunnen zien dat iemand als zijzelf dat verhaal kan brengen. Je bent letterlijk veel dichterbij. Het is niet een volwassene die jou komt vertellen dat kunst geweldig is. We zorgen dat de spelers sterk in hun schoenen staan tegenover hun leeftijdsgenoten door ervoor te zorgen dat ze tijdens het maakproces écht gehoord worden en door technische, vakmatige training. En door het spelen van de voorstelling zelf leren ze superveel. Ze staan altijd op scherp met leerlingen voor hun neus. Als je dat heel veel mag doen, is dat leerzaam.’
Wat is de maatschappelijke bijdrage van deze manier van werken?
‘Wij hebben in dit kunstenplan de vmbo-denktank opgericht, met daarin een aantal culturele instellingen en scholen. Met hen willen we verdiepen en verbreden en de beste instellingen van de stad in de scholen krijgen omdat die leerlingen dat verdienen. En daarnaast, plat gezegd: zorgen dat er meer geld naar het vmbo gaat. Als er meer geld zit dan zul je vanzelf zien dat meer instellingen die kant op gaan kijken. Het wordt ook een kennisnetwerk, om iets aan het negatieve beeld dat veel mensen hebben van leerlingen in het praktijkonderwijs en vmbo te doen en cultuureducatie voor deze jongeren een impuls te geven.’
Wat voor soort professional werkt er bij jou?
‘Mensen die heel goed inhoud en praktijk kunnen combineren. Ze moeten snel kunnen schakelen en van de les waarmee ze op pad zijn gestuurd durven afwijken als het niet lukt of als het niet in de lijn ligt met wat de groep die voor hun neus staat nodig heeft. Ik kan misschien beter zeggen: het zijn mensen die goed kunnen kijken. Kijken wat er in het moment gebeurt, naar wie ze voor zich hebben en daarvanuit vakmatig handelen.’
Heb je een methodiek?
‘Ja, die is ingegeven door dat kijken. Goed kijken en je plan aan kunnen passen. En die methodiek komt voort uit een idee over de ontwikkeling van mensen. Maar ik merk dan toch dat ik het nu over sociale bewogenheid wil hebben. Ben je bereid om te kijken naar je publiek en daar ook iets mee te doen, met wat je ziet? En dan niet je ambities te verlagen, maar te blijven streven naar de hoogst mogelijke artistieke kwaliteit? Ik weet niet of die vraag een methodiek is. Maar om dat te kunnen hoef je niet per se op een kunstvakopleiding gezeten te hebben. In wezen is het een way of life.’
Is dat de kern van een goeie theater educator?
‘Ja, je moet altijd bezig zijn met voor wie je het maakt. En in mijn geval ook met mét wie je het maakt. Ik ben er altijd mee bezig om mensen elkaar niet te laten onderschatten. Noch artistiek, noch in de organisatie. Er is geen excuus om een mooi project niet aan leerlingen aan te bieden. Ik heb talloze excuses gehoord – als je niet wilt, kun je altijd een excuus vinden. Maar dat kun je echt niet maken. Die kinderen zitten één keer in hun leven op school, ze hebben één kans om in die jaren iets mee te krijgen, om zichzelf te verheffen. Ik vind dat je het aan jezelf verplicht bent als educatieve instelling om ervoor te zorgen dat dat gebeurt.’
Wat zou je willen meegeven aan het veld?
‘Ik vind het jammer dat het ‘ons’ niet lukt om gezamenlijke leerlijnen op te zetten. Omdat ik heel erg van theater hou. Ik zou willen dat de scholen en leerlingen waar wij mee werken zouden kunnen doorgroeien naar grote theaters en zalen. Ik denk dat de grote ‘traditionele’ instellingen mensen met een vmbo-opleiding niet of weinig bereiken en daar ook nauwelijks stappen in zetten. We zouden het culturele aanbod meer voor iedereen maken door dat wél te doen.’
En je hartenkreet naar het onderwijs?
‘Schat je leerlingen niet te laag in. Zie kunst niet als een sluitpost en durf met ons culturele partijen gesprekken aan te gaan die over de langere termijn gaan. Je ziet echt dat leerlingen zich door cultuureducatie anders gedragen in een les, en dat dat helpt in het vervolgen van iemands schoolcarrière. Want als de mentor je ook een keer zó heeft gezien, gaat die toch anders met je om.’
Foto: Sheeyla Gerard