Ik denk dat ik dertig jaar geleden het boek Uit talloos veel miljoenen van W. F. Hermans gelezen heb. Ik weet het niet meer. Het staat nochtans in mijn boekenkast. Blijkbaar heeft dat boek van Hermans geen indruk achtergelaten. (meer…)
Hoe zorg je ervoor dat je wordt geloofd? Het is de vraag die elke acteur zich stelt – los van de gekozen speelstijl, hoe ingeleefd of vervreemdend ook. Net zo goed is het de vraag van elke persoon die het slachtoffer werd van grensoverschrijdend gedrag. In Het Ego spelen twee vrouwen uitdrukkelijk een spel met artistieke geloofwaardigheid, om zo de maatschappelijke kwestie op de agenda te zetten.
Volgens sommigen kreunt de literaire wereld vandaag onder de autofictie en de bekentenisromans, en ook de theaterwereld deelt in de trend waarbij de allerindividueelste emotie in het middelpunt staat van het theatrale gebeuren. Op één zomerfestival in Oostende was zo om te beginnen de relaxed performance Malinconico te zien, waarbij de bühne een safe space werd voor de intieme bekentenissen van de makers, maar ook (v), een collagevoorstelling van De Nwe Tijd waarin vijf vrouwen getuigden over hun vrouw-zijn, en dus ook Het Ego van actrices Verona Verbakel en Anemone Valcke.
De vaststelling rond deze ‘veelheid’ aan getuigenistheater staat trouwens los van een oordeel erover – bij elke voorstelling gaat het er uiteindelijk toch maar om hoe die allerindividueelste emotie vorm krijgt, niet? En om de mate waarin die vorm toelaat dat het vertelde verder reikt dan het ‘ik’ van de makers, en het ook maatschappelijk iets kan gaan betekenen? Om een voorbeeld te geven: zo gestileerd en esthetisch ‘mooi’ (v) is, zo ‘naakt’ en bijna ontdaan van vorm is Malinconico – maar allebei beogen ze een ingang te bieden naar een breder maatschappelijk debat. En Het Ego?
De ingang die Het Ego kiest is uitdrukkelijk niét die van de ‘kunstzinnigheid’. Het presenteert zich als een authentieke, schaamteloze, ‘eerlijke’ voorstelling, een ietwat studentikoos in elkaar gestoken opeenvolging van gespeelde scènes en filmpjes die de twee performers, in eenvoudige T-shirts en shorts gestoken, met de nodige knulligheid aan het publiek presenteren. Type ‘Kijk ons hier nu staan’ – maar geen hedendaagse theaterkijker die daar nog intrapt, natuurlijk.
Zoals wel vaker te zien was de afgelopen jaren gaat een stuk van de voorstelling over de ontstaansgeschiedenis van de voorstelling zelf: Verbakel maakte in 2023 de monoloog Voyeur (over haar verleden in een jeugdinstelling), wilde daarna iets creëren rond haar kwetsbaarheid als speelster en vroeg ‘grote naam’ Anemone Valcke als partner – want de ‘nog grotere naam’ Charlotte De Bruyne was niet beschikbaar (zoals Verbakel zelf aangeeft).
In losse hoofdstukken springen we vervolgens van een cry movie, waarin Verbakel haar teleurstelling over een geschrapte scène beweent, over een vermeende bedankingsspeech van Valcke bij een grote Vlaamse filmprijs (waar dit jaar geen enkele vrouw werd bekroond) tot een ‘in de repetitiezaal opgenomen’ discussie over naaktheid bij een bepaalde scène.
Het wordt snel duidelijk dat het ‘ego’ dat hier wordt afgepeld niet zomaar ‘een’ ego is, maar het ego van twee jonge, vrouwelijke actrices die zich staande dienen te houden in een wereld waarin de male gaze nog steeds domineert. Gaandeweg verschuift het vraagstuk van het ‘ego’ naar dynamieken die op een perverse manier dat ego voeden, bepalen of kneden: de (seksuele) machtsverhouding met opdrachtgevers, met ongewenste blikken, vragen en handelingen. Maar in het terugclaimen van de macht over dit verhaal/hun eigen ervaringen lijken Verbakel en Valcke vooral uit alle macht ergens ver wég van te hollen: van een zekere vorm van sérieux.
Ze bewandelen uitdrukkelijk de weg van de ironisering, de uitvergroting, de amicaliteit, de nabijheid, de gespeelde onhandigheid. Die benadering toont zich in de bijna dramaturgieloze opeenvolging van de scènes, in de metatheatrale interventies naar het publiek, in de hele ‘laagdrempelige’ context (actrices die het publiek zelf ontvangen in de zaal en vrienden omhelzen), in het knipogende machtsspel tussen de twee vrouwen zelf, … Ze hebben als ingang voor hun verhaal niet gekozen voor de stille, indringende getuigenis (zoals Verbakel overigens wél deed in Voyeur), maar voor het spektakel. Het vormspektakel.
Natuurlijk moet dat spektakel het drama dienen en uitdiepen, want waar Verbakel en Valcke van getuigen is niet bepaald om mee te lachen – humor moet slechts het pad effenen voor een verkillende theaterervaring die ons doordringt van de urgentie van het thema. Maar dat beoogde contrast werkt niet, daarvoor zijn deze vormen eenvoudigweg te oud, te belegen – de laatste uitlopers van een vermuft postdramatisch theater. Dit soort ironie heeft zijn houdbaarheidsdatum al een tijdlang overschreden. We blijven steken in joligheid, een waarachtige ervaring – een confrontatie met datgene wat ze willen aankaarten – blijft uit.
Geloof ik Verona en Anemone? Natuurlijk geloof ik hen, voor de volle honderd procent. Dat de gebeurtenissen waaraan ze refereren hebben plaatsgevonden geloof ik direct, jammer genoeg, zoals ik het zou geloven als ik het in een krant las. Aan hun waarachtige intenties – dat ze met hun voorstelling grensoverschrijdend gedrag op de maatschappelijke agenda willen plaatsen en daar in samenwerking met het Vlaamse Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag zelfs een zorgzame omkadering voor opzetten – twijfel ik geen seconde. Maar mijn artistiek geloof, neen, daaraan schort het toch.
Foto’s: Inge Baes