Bij binnenkomst staat hoofdpersonage Bongi Perez voor een stellage van twee verdiepingen die een vervallen appartement voorstellen. In haar hoodie met Amerikaanse vlag bekijkt ze het binnenstromend publiek, af en toe brengt ze passanten aan het schrikken. Zo zal ze ook haar medepersonages benaderen: arrogant, woedend, scheldend. Ze gaat zitten, met haar benen open en zonder slipje. Ze laat zich lange tijd bekijken. En zij bekijkt ons. (meer…)
Ik denk dat ik dertig jaar geleden het boek Uit talloos veel miljoenen van W. F. Hermans gelezen heb. Ik weet het niet meer. Het staat nochtans in mijn boekenkast. Blijkbaar heeft dat boek van Hermans geen indruk achtergelaten. Komt het doordat dit boek niet gaat over mensen van wie grote heroïsche daden in de oorlog of op een expeditie verwacht worden? Of Hermans’ al dan niet scheppend nihilistisch universum dat ik in andere boeken van hem zo schitterend verwoord en verhaald vond, ook in dat boek uit 1981 zat, weet ik dus niet (meer).
De theatermakers van het Werktoneel vonden het verhaal over ‘een verzameling totaal onbegaafde mensen’ (W.F. Hermans zelf) wel interessant om er op een eigengereide wijze mee aan de slag gegaan. Het nihilisme van Hermans heeft bij dit jong collectief geleid tot de schepping van een toneelproductie die de zinloosheid van het leven in al zijn grauwheid laconiek en flegmatisch brengt.
De toneelvloer is bedekt met grote grijze, grauwe doeken. In het midden vermoed je daaronder een tafel, waarop de in het grijs geklede personages gaan zitten, gaan liggen, radiootje spelen. Ze praten met, door en vooral langs elkaar heen. ‘Sorry, ik ben niet aan het luisteren. Ik heb er even geen ruimte voor.’
Het is een groepje mensen (een echtpaar, een buurvouw, een collega, …) dat het over koetjes en kalfjes heeft, over liedjes op de radio. Ze vullen hun conversaties vooral met small talk. Je krijgt het gevoel mensen te zien, die misschien niet echt depressief zijn, maar wel lamlendig. Of zoals een personage terloops opmerkt: ‘mensen die niet goed in leven zijn’.
Sita is een vrouw die een boek wil schrijven met in de hoofdrol Beertje Bombazijn. Ze komt er niet uit of het nu een boek voor kinderen wordt of voor volwassenen. Verder dan een paar korte versjes raakt ze niet. Ze schrijft een brief naar een uitgever, droomt en fantaseert over hoe die ontvangen gaat worden, denkt verschillende scenario’s uit. Zoals zo vaak, legt ze zich er bij neer dat het toch niets zal worden. Haar leven wordt in beslag genomen door haar dochter Parel die in haar doen en laten ongepast overkomt. Haar man Clemens is in behandeling voor zijn zware dip bij een collega die niet echt empathie toont. Hij wil promotie maken, maar dat lukt niet. Haar buurvrouw Alice heeft met een kinderliedje een eenmalig hitje gescoord.
Het zijn stuk voor stuk eenzame mensen, die als het ware overdekt worden met de grijze stof van lethargie. Ze hangen bij elkaar rond, ze zitten, ze luisteren naar een onzichtbare radio. Ze spreken zelf de stemmen van de presentatoren van belprogramma’s. Om de radio aan en uit te zetten, volstaat een klap op het met doek bedekte tafelblad. Regelmatig verschijnen ze met een berenmasker op. Bevreemdend en vreemd. Soms spelen ze als ledenpoppen, hangen ze er bij als een dode marionet. Een mooie scène is die waarin Parel haar vader en moeder bij hun hoofd van de tafel trekt en ze als bekhandpoppen manipuleert. Het leven is niets anders dan geleefd worden.
Naar het einde wordt een deel van de grote grijze doek omhoog getrokken, en vormen zich twee tentjes. Ook nu gebeurt er niets bijzonders. Wat later wordt de hele doek opgetrokken, we zien Sita met haar uitgever aan een kartonnen fel gekleurde tafel. Even ziet het er naar uit dat er verandering in haar situatie komt, maar de belofte van de uitgever is een dode mus, de tent zakt naar beneden, alles blijft bij het grijs, zoals het was.
Het knappe aan deze productie is dat lusteloosheid spannend en prettig is om naar te kijken! Het kijken en luisteren naar dit groepje uitgebluste mensen, moe van het vooruitgangsoptimisme, is grappig. Het is geen leedvermaak, je krijgt best wel wat sympathie voor deze mensen, af en toe denk je inwendig van ‘kom op, nu!’, maar dan drijf je weer – genietend – mee op de grauwe golven van hun absurdistisch overkomende dialogen.
Die kracht om apathie aangenaam op de scène te brengen gaat natuurlijk uit van de groep acteurs die we aan het werk zien, van het concept, van de strakke regie, van het spel zelf. Louise Bergez, Joeri Happel, Lucie Plasschaert en Luca van der Vegt leveren in een regie van Jesse Vandamme een knap staaltje theater. Vandamme heeft uit het minder bekende boek van W.F. Hermans diens nihilisme weer leven ingeblazen. Het zijn allemaal mensen die afgestuurd zijn aan het KASK in Gent, de toonaangevende dramaopleiding van dit moment. In deze productie zorgt Laurens Mannaerts voor passende de muziek, de jingles en de radiotune.
Deze productie werd terecht geselecteerd voor het Theaterfestival Vlaanderen. Ik moet zeggen dat ik vorig jaar toen ik de productie op Theater aan Zee zag, nog meer getroffen was door de acteurs die die onderlaag van existentiële angsten en twijfels schitterend in hun spel wisten te openbaren. De voorstelling nu op het festival in Antwerpen overtuigde wel, maar kwam toch minder heftig over. Maar ik heb er vertrouwen in dat dat wel zal gebeuren als ze hopelijk in Nederland spelen. Deze voorstelling moet zeker elke liefhebber/lezer van W.F Hermans zien, en de generatie die hem nog niet kent.
Foto’s: Michiel Devijver