Asielzoekers, vluchtelingen die vastzitten aan gesloten grenzen, het is een problematiek die nu weinig aandacht krijgt. Toen ik dezer dagen de tekst van Freek Mariën herlas, werd ik weer meegezogen in het verhaal over een jongen die zijn land zonder toekomst ontvlucht, in wanhoop rare dingen doet, en omkomt. Ik probeer in de media uit te zoeken hoe het nu in deze viruscrisis gaat met al die mensen die vastzitten in kampen, in niemandsland, zonder sociale afstand. Hoe het de mensen zonder papieren vergaat.

De toneeltekst die vorig jaar verscheen en in Vlaanderen op de planken werd gebracht, focust op de constatering dat iemand die niet geregistreerd is, niet bestaat. Als er dan iets met je gebeurt, dan hoeft niemand zich er druk om te maken, want je bestaat toch niet. Freek Mariën zoemt heel intrigerend in op wat voor een leed de non-existentie van een vluchteling kan opwekken.

Mariën geeft in het voorwoord bij deze theatertekst aan dat hij zijn inspiratie haalde uit waargebeurde feiten. Hij heeft ‘personages samengevoegd, tijdlagen ingekort, namen veranderd en gaten opgevuld’. En: ‘Dit stuk kan gespeeld worden door alles tussen drie en achtentwintig spelers.’ De opvoering die Freek Mariën ook regisseerde bij zijn gezelschap Het Kwartier was met drie spelers.

Zij speelden dus heel wat verschillende rollen. Voor het publiek was dat niet moeilijk, want elk nieuw personage stelt zichzelf voor. Wellicht hebben de nodige pruiken en verschillende outfits dat vergemakkelijkt. De personages vertellen vooral richting publiek over zichzelf, over wat ze zien, wat ze denken, waarmee ze in hun leven bezig zijn, wat ze tijdens de babbels doen.
Het toneelstuk bestaat uit vier delen. In de eerste twee delen zijn er veel personages aan het woord, in deel 3 en 4 telkens maar drie.

Ergens in Noorwegen laat een man aan het strand zijn hond uit, en vindt er een kapot duikerspak, of zoals dat tegenwoordig heet, een wetsuit. Met lichaamsresten. Een zoveelste Scandinavische krimi kan beginnen. De wandelaar, de onderzoekers, de fotograaf, allen vertellen over zichzelf, speculeren, zoals dat in een misdaadserie hoort, over wat er gebeurd zou kunnen zijn, ze geven commentaar op de situatie, op een ander personage, enzovoorts.
Dat zorgt voor grappige momenten.

HUSTVEDT
wat valt er af te leiden
uit het pak?
ik kom erbij
ik ben hustvedt
hoofd vermiste personen
ik neem het onderzoek over
kalend
een grote snor
een sigaret tussen mijn gouden tanden

Hij vertelt nog over een oude niet-opgeloste zaak, over zijn moeder, waarop een ander personage vraagt:

en wat heeft dat met de zaak te maken?

HUSTVEDT
gewoon
ik dacht
background

Wat later blijkt ook aan de Nederlandse kust zo’n wetsuitman aangespoeld te zijn. De scène verplaatst zich naar dat strand en wat later ook naar Calais. We switchen van een ludieke ‘whodunit’ naar een serieuzere documentaire. Het wordt nu een journalistiek onderzoek. Deze scène, ‘het interview’, geeft ‘rechtstreeks’ weer wat mensen uit de omgeving van het tweede lijk, al dan niet zeggen. Ook het personeel van de winkel waar de duikerpakken zijn verkocht, heeft zijn zegje.

UITBAATSTER STRANDBAR
je bent toch niet aan het opnemen hé?
oh
ja
oké
nou
goed
begin maar

VERKOPER
wat?
euh
nee liever niet
……..
ik ga daar niet op antwoorden
ik zou graag willen antwoorden
maar mijn antwoord is
dat ik daar nu niet op mag antwoorden
wil antwoorden

De journaliste komt zelf niet in beeld of aan het woord. Haar voornaam Annette wordt wel een paar keer vermeld door de mensen bij wie ze vertrouwen heeft kunnen wekken. Ook de politie, de persverantwoordelijke en winkelpersoneel geven hun commentaar. Ze zeggen dat je voorzichtig met een zaak als deze moet omgaan, want zo’n sportwinkel kan veel toeristische klanten verliezen door deze slechte reclame.

NADINE
…..
cash
vanwaar dat komt
dat moet je niet vragen
je haalt dat door het machientje
je kijkt of het echt is
en je zegt bedankt en merci
merci
dat kennen ze
en ze vertrekken
au revoir
dat kennen ze niet

Scène drie speelt zich ‘Ter plekke’ af, in het kamp bij Calais. Een vluchteling, een tolk en een hulpverlener zoeken elk op hun manier naar de identiteit van de aangespoelde jongens. Ze praten met elkaar, geven informatie aan elkaar door, zijn heel veel bezig op hun smartphones, dwalen door het immense kamp waar mensen land per land bij elkaar zitten, verbazen zich daarover, worden lastiggevallen door politie, door andere vluchtelingen, ze proberen niet agressief te reageren, ze spreken mensen aan.

HULPVERLENER
dit is de stad
waar mensen passeren

VLUCHTELING
waar iedereen stopt

TOLK
maar niemand wil blijven

VLUCHTELING
en veel volk strandt

TOLK
waar boten en treinen
wagens en trucks
het kanaal over trekken

VLUCHTELING
heen en weer gaat het grensverkeer

TOLK
waar de hekken maar groeien

VLUCHTELING
ze zijn nu vijf meter
ik maar een tachtig
op mijn tippen wat meer
ze strekken zich uit twaalf kilometer lang

HULPVERLENER
waar meer geld in bewaking
dan in opvang wordt gestoken
waar ik red wat te redden valt
en niet weet of ik help

In die gelaten chaos kunnen ze via telefoons achterhalen wie de wetsuitman zou kunnen zijn.

Scène vier speelt zich af in Syrië. Mevrouw de journalist is ook nu niet waar te nemen. Zij registreert de woorden van de moeder, de broer en de vader van Neimat. Ze praten onder elkaar, tegen de journaliste. Ze praten over Neimat, hoe hij zich voelde in Damascus, hoe hij ging zwemmen, hoe goed de vader kan zingen en daarmee op bruiloften wat kan bijverdienen, hoe ze zo geld hebben kunnen sturen naar Neimat voor een wetsuit, hoe ze dagelijks contact hadden, en hoe dat dan ineens stopt. Broer Ahmed kan een stukje schaap kopen.

BROER
en dan gaat mijn gsm
jij belt
en vertelt dat hij het is
dat neimat dood is
en tot in noorwegen geraakte
ik sta vlak voor onze deur
ik zie mijn moeder vertellen
aan mijn vader

Freek Mariën heeft zich, zoals hij in zijn nawoord schrijft, gebaseerd op een artikel van de Noorse journalist Anders Fjellberg over vluchtelingen die vanuit Calais naar Engeland probeerden te zwemmen en aanspoelden in Noorwegen en Nederland. ‘Dit artikel bleef hangen, en haakte zich in mijn hoofd aan andere verhalen, frustraties en observaties rond identiteit, wat uitmondde in deze tekst.’ Hij doet veldwerk, leest veel, ontmoet en spreekt vele mensen. Zijn theatertekst, schrijft hij, is geen documentaire. Hij voegt verhalen samen, wijkt af van feiten, verzint zaken; ‘De problemen die deze tekst aanraakt, zijn daarom niet minder echt.’

De aangehaalde zinnen geven aan dat het korte zinnen zijn, die in een prettig ritme te lezen/te spreken zijn. Het is niet alleen de thematiek van de theatertekst die aanspreekt. Het is ook de stilering in taal en compositie die boeien.
Elk personage kent een eigen idioom, heeft zijn specifieke woorden. De directheid van de taal, zonder veel bijvoeglijke naamwoorden, zonder bombast en wolligheid, maakt indruk. Er staan geen hoofdletters, er zijn geen leestekens (behalve vraagtekens). De tekst leest vlot, sommige stukken heb ik hardop gelezen om het nog voller te laten klinken. In de eerste twee delen klinken de schichtige zinnen nog grappig. Daarna wordt het serieuzer, grimmiger en op het einde suggestief en ontroerend.

Het lijk dat in het begin aanspoelt, heeft geen gezicht, is anoniem. Stilaan wordt het een vluchteling, een individu, een mens die zijn familie verlaat, op zoek naar een nieuwe existentie. Het wordt een individu dat staat voor een cultuur, het wordt een wezenlijk onvervangbaar iemand die angst en leegte achterlaat.

Freek Mariën (1988) heeft van het begin af aan met zijn jeugdtheaterstukken bewezen hoe hij zware thema’s helder kan maken voor kinderen en jongeren. Dat kan hij zonder uitleggerig te worden, zonder pathos, zonder vals sentiment, en met humor. Een bijwijlen magisch-realistische aanpak maakte de stukken helemaal overtuigend.

Derwazeens (2009) gaat over een jong meisje dat aan kanker lijdt en terminaal is. Een fantasierijke verbeelding houdt haar die laatste periode recht. Vergiet (2011) draait rond dementie en de impact die dat heeft op een oudere man en op zijn kleinkind.
De stukken die daarna volgen zijn abstracter qua thematiek. Wachten en andere heldendaden (2014) is eerder een Beckettiaans stuk dat handelt over de absurditeit van het bestaan. Hoe kleine veranderingen een samenleving-in-het-klein kunnen ontwrichten. Dat is ook het geval in De schaar van de tsaar (2016) over een gezinssituatie. Het puin van Eden (2018), dat hij samen met Carl von Winckelmann schreef en maakte, gaat over de sociale druk die op een tienjarige kan wegen.

Meermaals werd Freek Mariën voor zijn teksten bekroond. Zo won Vergiet in 2012 de internationale Kaas&Kappesprijs, die de beste nieuwe jeugdtheatertekst in Nederland, Duitsland, België en Oostenrijk bekroont. In 2015 werd hij met Wachten en andere heldendaden een van de jongste laureaten ooit van de Taalunie Toneelschrijfprijs. De schaar van de tsaar was voor diezelfde prijs genomineerd in 2016. En in 2019 ook The wetsuitman. Deze keer won hij die prijs niet, maar zijn tekst ontvangt een integrale literaire vertaling in het Duits en zal voorgesteld worden op het DramatikerInnenfestival in Oostenrijk. Wel won Mariën met ‘The wetsuitman’ weer de Kaas&Kappesprijs: ‘Mariën hat mit diesem Theaterstück ein Monument geschaffen für die Namenlosen unserer Welt und deren Geschichten, die noch immer viel zu oft nicht gehört werden.’
Inderdaad, en hij doet dat met een knap gestileerde, indringende tekst.