Alles kan gebeuren, alles is mogelijk en waarschijnlijk. Tijd en plaats bestaan niet, op het onbelangrijke uitgangspunt van de werkelijkheid spint en weeft de verbeelding nieuwe patronen: een mengelmoes van herinneringen, ervaringen, spontane invallen, absurditeiten en improvisaties. (meer…)
De natuur is nooit echt een onderwerp voor het theater, wel als decor maar zelden is de natuur een dramatisch personage. Misschien behoort De kersentuin (1904) van Anton Tsjechov daarom tot een van mijn meest geliefde stukken: de monoloog van lijfeigene Lopachin waarin hij de vernietiging van de kersentuin aankondigt om er zomerhuisjes op te bouwen, behoort tot de aangrijpendste uit de toneelliteratuur. Met de verschijning in 2018 van het dramatische prozagedicht Ness van de Britse natuurschrijver Robert Macfarlane werd deze leemte opgevuld.
De Engelse pers was unaniem lovend over Ness en noemde het een ‘hedendaags middeleeuwse mysteriespel’. Recent is Ness in een briljante Nederlandse vertaling van Nico Groen uitgekomen, met de oorspronkelijke illustraties van Stanley Donwood, een kunstenaar die ook het artwork verzorgt voor Radiohead.
Macfarlane verwierf bekendheid met natuurboeken als Hoogtekoorts, De laatste wildernis en Benedenwereld. In Groot-Brittannië geldt hij als de ‘koning onder de natuurschrijvers’. Met het mysteriespel Ness schreef hij een op het eerste gezicht uiterst hermetische tekst die kan wedijveren met Dylan Thomas’ Under Milkwood (1954) dat zich ook afspeelt aan de Britse kust, verscholen achter een woud.
Zo ook Ness. De titel verwijst naar een landtong van kiezelstrand, Orford Ness gelegen aan de oostkust van Engeland in Suffolk. Vanaf 1913 tot begin 1983 was dit schiereiland eigendom van het Ministerie van Defensie dat er tijdens de Koude Oorlog proeven deed met atoombommen. Sinds 1983 wordt het gebied beheerd door de National Trust en is het teruggegeven aan de natuur. De inkt op papier-tekeningen van Donwood, die het boek verrijken, roepen een sinistere wereld op, waarin de natuur betonnen bouwwerken en kelders overwoekerd, zo ongeveer als Tsjernobyl er nu uitziet, decennia na de kernramp van 1986.
Het stuk kent in principe twee dramatische partijen, de natuur zelf die gepersonifieerd is in vijf karakters die de cryptische aanduidingen dragen ‘het’, ‘hij’, ‘zij’, ‘ze’ en ‘als’. En daar tegenover het hoofdpersonage de Wapenmeester met als onderdanen de Ingenieur, Botanicus, Fysicus, Ornitholoog en Bryoloog (een kenner van mossen). Plaats van handeling is de Groene Kapel, een van de drie nog steeds bestaande betonnen bouwwerken ofwel ‘pagoden’ waar de kernproeven zich afspeelden.
De Wapenmeester bereidt de complete vernietiging van de wereld voor met de lancering van raket WE-177A. Als in een eredienst komen hij en zijn geleerden bijeen om een lied over de bom aan te heffen, een wapenlied dat de lancering begeleidt. Hun bijna religieuze samenkomst is als een dodendans. Vooral de rol van de Fysicus is dreigend, want fysici hebben het vermogen én de drang ‘de wereld die we bewonen te wijzigen’. De kracht van de bom wordt berekend op 0,5 kiloton. In zes scènes komt de uiteindelijke lancering steeds dichterbij. De Ingenieur en Fysicus zijn ervan overtuigd dat hun testen hebben geleid tot de creatie van een vernietigingswapen.
Maar er zijn tegenkrachten, die van de natuur zelf. De vijf personages binden de strijd aan met de Wapenmeester en zijn kameraden. Macfarlane noemt hen ‘gedaanten’ die de totale vernietiging voorkomen. Deze karakters symboliseren de natuur zelf; ze hebben ‘botten van wilgen’ of een ‘huid van korstmossen’, ze hebben ogen als ‘winterkoningnesten’. Het personage dat ‘ze’ heet (meervoud van zij) bestaat uit ‘wezens met een hart van graniet’ die vuurstenen strooien en ‘het’ bestaat uit ‘drijfvuil’.
De tekst van Macfarlane heeft een hoge abstractie en pas nadat ik de tekst meermaals had gelezen kon ik erin doordringen en zag ik de onderliggende structuur. Nadat ik via Google afbeeldingen van Orford Ness had gevonden, werd me steeds meer duidelijk dat Macfarlane een poëtische beschrijving geeft van de staat van het voormalige defensieterrein zoals het nu is. Overdekt door mossen en wilgen, stranden bedekt met kiezel, drijfvuil langs de vloedlijn.
Het is beslist spannend hoe Macfarlane het conflict tussen de vernietigende atoomkracht en de genezende natuurkracht geleidelijk naar een dramatisch hoogtepunt drijft. De Wapenmeester wil de bom ‘op reis sturen’, zoals het eufemistisch heet, maar dan rekent hij buiten wat de natuur vermag. Uiteindelijk is alles bedolven onder de natuur zelf, onder ‘almaar meer lagen mos’. Tot slot staan er de prachtige woorden: ‘Het strand beweegt alsof het leeft, want het leeft.’
De typering als hedendaags mysteriespel, zoals onder meer The Guardian die gebruikt, is treffend van toepassing op Ness. Het stuk verdient beslist opvoering, bijvoorbeeld op een van de buitenlocaties waar theatermakers in de zomer hun werk tonen (helaas, deze zomer viel af). Er zijn genoeg plekken in Nederland waar natuurkrachten het werk van mensenhanden hebben overwoekerd. Alleen al de aanhef van het toneelspel is te mooi om niet te citeren: ‘Luister. Luister nu. Luister naar Ness. Ness spreekt. Ness spreekt Meeuws, spreekt Golfs, spreekt Varens & Kievits, spreekt Kogels, Bederfs, Storms, Bedrogs.’
Ness van Robert Macfarlane en Stanley Donwood is uitgegeven door Athenaeum in de vertaling van Nico Groen, 92 pagina’s, 15 euro.