‘Zeg eens eerlijk: Ben je niet gewoon net als iedereen, een treurige, gehavende verschijning van een treurige, gehavende tijd?’ Het is zo maar een zin uit een van de theaterteksten van Rik van den Bos. Of… – Nee, niet zomaar een zin, maar een citaat (te vinden in The Underground) dat het werk van Van den Bos typeert. In zijn stukken wemelt het van mensen die gehavend zijn, die onder zwaarte gebukt gaan en voor wie zorgeloosheid ver weg is. Mensen die zich bewegen in een wereld die vaker onaangenaam schuurt dan dat hij liefdevol koestert.

Vijftien teksten van Rik van den Bos, geschreven tussen 2007 en 2023, zijn gebundeld in een uitgave van IT&FB. Deze verzameling, die geen titel heeft maar wel is voorzien van het motto ‘Een mens kan niet in stilte lijden, die jammert liever naar de maan’, geeft een rijk beeld van zowel de veelvormigheid als de consistentie van dit schrijverschap.

Over die veelvormigheid: ik vermoed dat Rik van den Bos veel van zijn teksten heeft geschreven in nauwe verbondenheid van wie ze zouden gaan spelen of regisseren. En dat maakt dat hij een andere toon aanslaat als hij schrijft voor de aardse Noorderling Marcel Hensema dan wanneer hij werkt met de hardcore avantgardist Naomi Velissariou.

In Mijn Ede is Hensema (‘Ik, Macel Hensema. Groninger. Nederlander.’) de verteller die een hele verzameling ‘gewone mensen’ tot leven wekt; achterstandswijkbewoners die hun best doen om iets van het leven te maken – wat onder andere gestalte krijgt in de meest vreugdeloos beschreven SM-scène ooit:

Bouke Borrel zit ook te kijken. En Bouke is alleen, hij heeft geen vriendin, en hij kijkt een beetje verdrietig naar dit hele gebeuren. Bouke zoekt al zo lang naar iemand om mee te zijn. En hij kijkt naar Klaas, volgt met zijn ogen de riem naar Jennie, en bedenkt zich dan dat liefde waarschijnlijk iets is dat nooit voor iemand als hem is weggelegd.

In het door Velissariou geregisseerde Sontag gaat het niet over alledaags leed in een cafetaria, maar over een wereld van woorden. In deze tekst (die in alles naar de grote, gekwelde Susan verwijst, maar waar opmerkelijk genoeg personages met euro’s betalen en in Purmerend werken) is een vrouw voortdurend verwikkeld in stekelige confrontaties met haar zoon en met een literatuurjournalist, terwijl ze eigenlijk bezig is met lezen, schrijven en existentieel twijfelen. Ontspanning en small talk zijn aan haar niet besteed – liever reflecteert ze op haar schrijverschap:

Ik schrijf en praat om te ontdekken wat ik denk. Maar dat betekent niet dat ik dat echt denk. Het betekent alleen dat het mijn gedachte – tijdens – het schrijven en praten is. Als ik op een andere dag zou hebben geschreven of een ander gesprek zou hebben gevoerd zou ik iets anders hebben gedacht en geschreven.

Observaties zoals deze duiken voortdurend als glinsterende edelsteentjes op in de teksten van Van den Bos. Dat maakt het lezen ervan spannend voor ieder die in gedachten, in twijfel en onzekerheid, in woorden is geïnteresseerd – en wie is dat niet? Zowel wanneer hij een sociaal groepsportret zoals In Vrede schildert, als wanneer hij een getroebleerd intellectueel landschap verkent als dat van Sontag, beweegt deze schrijver zich soepel en met schijnbaar gemak. Als een wakkere observator die overal bij is, die alles hoort en die het essentiële opschrijft. Dat is een van de dingen die schrijven leuk maakt: doen alsof je werelden kent, bluffen dat je weet hoe mensen zich gedragen, hun manipulaties manipuleren. Beweringen doen zonder bewijs te leveren – en dat dan als muziek laten klinken. Rik van den Bos kan dat.

In veel teksten uit deze bundel overheersen compassie en verwondering. Zo laat Een coming of age voor bejaarden zien hoe mensen verbonden raken met elkaar, hoe die band zich bestendigt en hoe de door de jaren heen opgebouwde gezamenlijke zekerheid later toch onzichtbaar dreigt te worden in de mist van het verzwakte denken. Woorden als ‘geheugenverlies’, of ‘dementie’, vallen nergens in dit stuk, maar het gevecht tegen dreigend verval en mentale verzwakking wordt wel beklemmend verteld. En ook in dit stuk wordt de lezer geraakt door elegant geformuleerde inzichten die ook los van het verhaal waarvan ze deel uitmaken behartenswaardig zijn:

Iedereen die in een huwelijk zit kan het onderscheid maken tussen echte en valse beloften. Alles komt goed, zeiden we tegen elkaar. En we wisten dat het niet waar was. Omdat het hele leven, alles wat je doet, gebaseerd is op het feit dat niet alles goed komt. Dat uiteindelijk alles stopt. Kijk me aan. Alles komt goed. En we bleven erin geloven.

Soms is er in de teksten van Van den Bos nauwelijks sprake van een dramatische constructie. Find me a boring stone laat zich lezen als een reeks sensitieve overpeinzingen en observaties van de werkelijkheid, veelal gevat in zinnen die steeds eenzelfde formule hebben. Zo gaat het bladzijden lang over de stad, ‘waar…’ – gevolgd door een zorgvuldige – en op de een of andere manier ook liefdevolle – beschrijving van wat mensen zoal doen in die stad:

Waar de sportschooljongens de stad doorkruisen op motorscooters […] Waar een vrouw met een uitgekamde bos krullen keihard door de stad fietst […] Waar de oude Berber met kabouterbaard passeert alsof hij in een woestijn op een kameel zweeft en niet op een oude zwarte omafiets de gladde straat trotseert […].

Niet zozeer wát er beschreven wordt maakt een tekst als deze spannend en beklijvend – die kwaliteit zit hem vooral in de gecreëerde context van verwondering, genegenheid en – ver weg – verdriet.

Er zijn de mensen die niet uit bed komen, omdat ze het niet voor elkaar krijgen. Er zijn er die kort opleven van een gedachte of van hoe het licht in de kamer in of op hun gezicht valt, wat even zorgt voor een glimlach. Waarna ze weer terugzakken in de duistere zijde die de geest nu eenmaal heeft.

Hoezeer deze toneelteksten in vorm en toon ook van elkaar verschillen, steeds ben je je als lezer bewust van de schrijver ervan, die als een begeesterde antropoloog het menselijk gedrag observeert en in kaart brengt. Hij ziet hoe wij leven, in dit rijke, arme land van ons, hij neemt waar hoe ieder van ons zowel te maken heeft met vitaliteit als met verval.

Daar slapen de kinderen, hun lichaam schokkend van de speeldrift in hun slaap.
Daar slapen de ouderen, op hun rug, met open mond, oefenend voor de dood.

Rik van den Bos zoekt, naar mijn indruk, niet naar levensechte ‘personages’ die spreken in een taal die bij hen past. Eerder zijn het stemmen die hij oproept, stemmen die verbeelden met welke blik de schrijver de werkelijkheid waarneemt en met welke gevoeligheid hij de sociale en emotionele verwarring registreert. In Leger lezen we:

– Ik zoek mijn zoon.
– Die is dood.
– Dat is geen reden om te stoppen met zoeken.

De werkelijkheid doet pijn, ook in zijn alledaagsheid.

Weet je, ik zie soms uitsneden. Gewoon, zomaar fragmenten van willekeurige beelden. Ze trekken zo aan mijn, hoe noem je dat, geestesoog voorbij. Details van foto’s die ik nooit heb genomen. Een slappe pik met een deel van een lies en een beginnend buikje. Brommerwiel met spaken. Het witgeschilderde houten middendeel van een kruiskozijn waarvan het raam uitkijkt op een omgespitte tuin. Stukje van een basiliek. Verkeer. Randje badkamerspiegel, het aan-uitknopje van een lamp. (Uit Mr. Jones.)

De werkelijkheid neemt vrijwel nooit de vorm aan van een afgerond verhaal. We hebben te maken met chaos en die proberen we te bedwingen. Een ambitie die tot mislukken gedoemd is, dat weten we heel goed. Maar als theaterbezoekers – en nu: als theatertekstlezers – mogen we blij zijn met een schrijver als Rik van den Bos, die laat zien dat de chaos toch ook bruikbaar bouwmateriaal kan zijn.


Rik van den Bos is uitgegeven bij Uitgeverij it&fb, 34,50, 772 pagina’s.