Who is afraid of Virginia Woolf? (1962) van Edward Albee behoort met stukken als Waiting for Godot (1953) van Samuel Beckett en The caretaker (1960) van Harold Pinter tot wat het moderne repertoire of de moderne klassiekers genoemd wordt. Het zijn ijzersterke stukken die bij hun eerste enscenering ieder op hun eigen manier voor een schok zorgden en de grenzen van het drama verlegden.
Na Who is afraid of Virginia Woolf? ruziën koppels anders op het toneel. Harder, explicieter en meedogenlozer. Het stuk is bij het grote publiek bekend geraakt door de filmversie met Richard Burton en Liz Taylor als het cynische, alcohol drinkende en ruziënde koppel van middelbare leeftijd dat een jonger koppel na een avondje uit mee in een emotionele afgrond sleurt, waarin de grens tussen feit en fictie gevaarlijk vervaagt.
Het stuk is sinds zijn oer-opvoering niet meer weg te denken uit het repertoire van het Europese en Amerikaanse theater. Niet in de laatste plaats omdat de vier rollen gefundenes Fressen zijn voor acteurs: getormenteerde personages, sterke dialogen, een verrassend plot en heftige emoties. Drama in alle betekenissen van het woord.
Tom Lanoye heeft zichzelf wel vaker ‘een post-Heiner Mülleriaan’ genoemd. Voor zover die positie al bestaat, bedoelt Lanoye daarmee dat hij nog steeds gelooft in het (klassieke) drama en zijn mogelijkheden: ‘Als we het drama per se gaan veroordelen tot een gepasseerd station, dan zou ik vreselijk hartzeer hebben. Ik ben op mijn best als juist dat drama erin komt. We mogen dat niet overlaten aan alleen maar film en tv-series.’ Hij gelooft in de kracht van het woord en van de retoriek, in heldere onderbouwde personages en in scherpe conflicten. Dat Albees klassieker zijn pad zou kruisen, stond ergens in de sterren geschreven.
Omdat hij van drama en conflicten houdt, houdt Lanoye ook van acteurs. Zij zijn de dragers van het conflict. Hij schrijft voor acteurs. Niet alleen omdat hij goede rollen schrijft, maar ook omdat hij voor specifieke acteurs schrijft. Hij weet meestal op voorhand wie zijn personages gaat spelen. Op zich is dat niets nieuws: dat was bij Aischylos zo, bij Shakespeare en bij Botho Strauss. En dat is zeker het geval in het huidige Vlaamse theater waar de meeste theaterteksten ‘embedded’ tot stand komen. Er zijn maar weinig schrijvers die autonoom – los van een geplande enscenering – hun teksten schrijven.
Wie is bang schreef Lanoye expliciet voor acteurskoppel Els Dottermans en Han Kerckhoffs, die het stuk ook spelen (samen met Tarikh Janssen en Dilan Yurdakul) in een regie van Koen De Sutter. Beide acteurs zijn ‘tekstacteurs’ zoals dat heet en Lanoye bedient hen op hun wenken: intelligente, vlotte en ‘vette’, bij momenten hilarische dialogen, emotioneel geladen, vol grof gescheld en barstend van de ironie en de knipoogjes.
Voor Els Dottermans en Han Kerckhoffs schreef Lanoye al eerder Mamma Medea (2001), gebaseerd op Euripides’ Medea, ook zo’n stuk over twee echtelieden die elkaar afmaken. In beide gevallen wijst de titel naar het ‘origineel’. Toch zijn deze stukken geen bewerkingen, maar nieuwe ‘originelen’. Lanoye kruipt in de huid van de personages en schrijft het stuk opnieuw. Dat is zeker het geval met Wie is bang.
Who is afraid of Virginia Woolf? was bij zijn verschijnen een harde afrekening met de American Dream, geïncarneerd in het ideale huwelijk en het ideale gezin. We zijn inmiddels meer dan een halve eeuw verder. Het huwelijk is in de literatuur, op het witte doek en op de planken op alle mogelijke manieren geanalyseerd, bekritiseerd en geparodieerd: van Scènes uit een huwelijk (1973) van Ingmar Bergman tot Demonen (1984) van Lars Norén tot Droom in de herfst (1999) van Jon Fosse. Alle scènes uit een relatie – passie, jaloezie, overspel, strijd, verveling, afscheid, weerzien, melancholie, etc. – zijn behandeld.
Who is afraid of Virginia Woolf herschrijven enkel vanuit en omwille van de relatieproblematiek is niet voldoende, moet Lanoye hebben gedacht. Natuurlijk gaat ook Wie is bang over de war of the sexes, het menselijke drama par excellence. Maar door het stuk in een ander milieu te plaatsen, heeft de schrijver er een laag aan toegevoegd.
Het drama is niet gesitueerd in de elitaire universitaire wereld zoals dat bij Albee het geval is, maar in de wereld van het theater. Denise en Jo zijn twee fin-de-carrière acteurs, die eens erg beroemd waren. Bij de opening van het stuk hebben zij net het magere applaus in ontvangst genomen na de zoveelste opvoering in de provincie van het stuk waarmee ze commercieel zijn doorgebroken en dat ze moeten blijven spelen omdat het publiek niets anders van hen wil zien. Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar het stuk in kwestie is Who is afraid of Virginia Woolf? ‘Wat een kutstuk! Jozef Maria en hun godverdomese fucking kindeke djiezes nog aan toe, zeg… Wat een overroepen, godgeklaagd en totaal afgelebberd klotestuk’, zo luidt Denises openingsrepliek van het stuk. De toon is gezet en verandert niet meer fundamenteel.
Voor de volgende tournee wordt het jonge koppel vervangen door twee beginnende acteurs, twee ‘allochtone’ acteurs: Sibel en Soufian. Een geniale, maar platte zet van Jo om subsidies binnen te rijven om verder te kunnen spelen. Sibel en Soufian zijn die avond op vraag van Jo naar de voorstelling komen kijken en komen nu achter de coulissen om kennis te maken. Dat is dus waar het verhaal zich afspeelt: aan de achterkant van het theater. En die ‘achterkant van het theater’ bepaalt ook in hoge mate de inhoud van het stuk. ‘Achterkant’ niet in de laatste plaats in de betekenis van een ‘demasqué’ van het theater.
Het spel met feit en fictie dat ook al in Albees stuk een belangrijke rol speelde – met als hoogtepunt de door Martha en George zelf verzonnen zoon – wordt bij Lanoye nog verhevigd. Twee van de hevige ruzies in het stuk – tussen Denise en Jo en tussen Sibel en Soufian – blijken achteraf fake te zijn, bedoeld om het andere koppel te intimideren met acteertalent. Niets van wat er in die ruzies wordt gezegd, blijkt te kloppen. Of toch wel? Je weet het als toeschouwer op een bepaald ogenblik niet meer. Het stuk wordt een spiegelpaleis van de schijn.
Vreemd genoeg geeft dit ‘theaterspel’ Lanoye de gelegenheid om maatschappelijke issues ter sprake te brengen. Heel wat van de thema’s die op dit ogenblik in het Vlaamse theater tot soms heftige discussies leiden, zitten in het stuk van Lanoye. Het lijkt wel alsof hij een inventaris heeft gemaakt van de belangrijkste actuele topics: de spanning tussen het artistieke en het commerciële, het belang van repertoire, de witheid van het theater, de representatie van de vrouw en de ‘allochtoon’, het politieke engagement (met een knipoog naar het Manifest van Milo Rau), het instituut, maar ook de overbetaalde dramaturgen, het publiek dat voortdurend hoest, de theatercritici, de ascetische theaterelite, het post-post-dramatische theater, etc. Alles wordt door de retorische wervelwind van Lanoye’s stuk meegesleurd en door elkaar geschud. Dat levert meer dan eens verbaal vuurwerk op dat Lanoye als geen andere Vlaamse schrijver kan afschieten.
Maar precies in deze virtuositeit ligt ook het zwaktebod van het stuk. Misschien is dit net allemaal te veel en daardoor een opeenstapeling, hoe goed geschreven ook. Lanoye lijkt geen positie te kiezen. Tegelijk kan je zeggen dat hij zich in ieder personage uitleeft en op die manier iedere positie inneemt en ze dus allemaal ironiseert. Misschien was dat net de bedoeling van Lanoye. Net zoals hij de achterkant van het theater toont. Wat Lanoye maakt, is een onttakeling van het bedrijf dat theater heet. Maar hij verlaat het kader van het drama nergens. Dus draait de tekst maar door. Je weet uiteindelijk niet hoeveel je weet over de personages, over hun gedachten en hun gevoelens. Je hebt als lezer het gevoel dat de personages niet echt evolueren doorheen het stuk, dat ze zich de dag nadien precies hetzelfde zullen gedragen. Te veel thema’s zijn in de loop van het stuk de revue gepasseerd. Tegelijkertijd zijn die inhouden zo verweven geraakt met de emoties van de personages, dat ze het verstand van de lezer weinig beroeren, al zitten er zeer rake en memorabele formuleringen in Lanoye’s tekst.
Het kan paradoxaal klinken, maar precies omwille van zijn onevenwichtigheid zegt deze tekst iets – en misschien meer dan andere – over de externe druk waaronder het theater (en dus ook het schrijven voor theater) op dit ogenblik gebukt gaat.
Wie is bang van Tom Lanoye is uitgegeven bij Prometheus, Amsterdam. Lees hier onze recensie van de opvoering van Wie is bang door Theaterproductiehuis Zeelandia en NTGent. Carl De Strycker besprak de tekst voor het Vlaams-Nederlands platform voor literatuurkritiek De Reactor.