De Amsterdamse dierentuin Artis heeft een interessant oorlogsverleden. Enerzijds stemde de directie in dat de tuin voor Joden was gesloten, zoals alle openbare gebouwen in de stad, anderzijds vormde Artis een onderduiklocatie voor 150 tot 300 Joden. Dit laatste was bekend bij directeur A.L.J. Sunier. (meer…)
Met Mijn schreef Koen Caris een stuk dat zich engageert in een actuele problematiek. De opvoering zal echter moeten helpen om personages en situaties herkenbaar en invoelbaar te maken.
Aardbevingen als gevolg van grondstofwinning zorgen niet alleen voor scheuren in huizen. Ze rukken hele gemeenschappen uit elkaar. Dat is althans de centrale idee in Mijn, door de schrijver zelf een ‘tragedie’ genoemd. Het stuk speelt zich af in een dorp dat bovenop een voormalige steenkoolmijn ligt. En dat zal geweten zijn. Om de haverklap springen ramen aan diggelen en verschijnen barsten in muren. Het verleden is als een destructieve kracht nog steeds aanwezig. Er zijn geen letterlijke verwijzingen naar de werkelijkheid, maar een link met regio’s die kampen met mijnschade (de gevolgen van mijnbouw) is snel gelegd. Denk aan Groningen of beide Limburgen. De jarenlange gas-, steenkool- of mergelwinning hebben daar van de ondergrond een instabiele gatenkaas gemaakt.
Koen Caris ontving voor het schrijven van het stuk het stipendium voor theaterauteurs ‘TheaterTekstTalent 2017’ van het Prins Bernhard Cultuurfonds en Fonds de Versterking. Hiermee ondersteunen deze fondsen jaarlijks het ontwikkelen van actueel en breed toegankelijk toneelrepertoire. Het is te prijzen dat schrijvers een dergelijk stipendium gebruiken om stukken voort te brengen die zich engageren in relevante thema’s. Belangwekkend kan theater immers alleen zijn als het zich verbindt met én zich kritisch verhoudt tot wat er leeft in de samenleving en dus het publiek. Er worden nog altijd te weinig goede Nederlandse repertoirestukken geschreven die inhaken op bredere maatschappelijke onderwerpen. Teksten die aan hun publiek direct of indirect de verhalen geven die in datzelfde publiek leven. Teksten ook die niet slechts één keer geënsceneerd worden, maar die over langere tijd verschillende interpretaties kunnen vinden. Of Mijn zo’n exemplaar is, zal de toekomst uiteraard moeten uitwijzen.
De plot, waarin verschillende verhaallijnen verweven zijn, is zeer kundig geconstrureerd. In een reeks van afwisselend korte en lange scènes ontrolt zich een dorpsbreed conflict over een groot woningbouwproject. Dat wordt gerealiseerd op de plek waar tien jaar geleden een ondergronds gangenstelsel is ingestort. Veel mijnwerkers zijn toen bedolven. De nieuwbouw ligt uiteraard gevoelig, want de plek is een massagraf. Bovendien is onzeker of de bodem stevig genoeg is om een woonwijk te dragen.
Het is duidelijk dat Caris van Mijn een meerlagig drama wilde maken. Terwijl de mijnschade en het rampzalige verleden al stevige beeldspraken zijn voor een maatschappij die uiteengerukt wordt, voegt hij er nog een betekenislevel aan toe. Recent is er geld in het dorp gekomen. Veel geld. De inleiding voorafgaand aan de tekstversie die ik las, geeft aan dat er sprake is van een gewonnen loterij. Zonder deze extra informatie zou erg onduidelijk blijven waar het geld vandaag gekomen is. Helder is wél dat slechts een deel van de bevoking geluk gehad heeft. Sindsdien gaapt er een sociaal-economische kloof. Er is een ‘wij’ en een ‘jullie’. Van de negen personages zijn er nu vijf ‘rijk’ en vier ‘arm’. Het behoeft geen uitleg waarom dat funest is voor een community zoals dit oorspronkelijk hechte mijnwerkersdorp. De titel Mijn heeft dan ook een dubbele lading. Het is tevens een verwijzing naar hebzucht, naar economisch egoïsme. Kapitalismekritiek dus. De ‘rijken’ worden achterdochtig naar de ‘armen’, die op hun beurt jaloers zijn. Uiteindelijk kan niemand meer zien of iemand handelt uit integriteit, of alleen maar uit economisch belang.
De dialogen die Caris schijft, zijn vlot van ritme, soms humoristisch ook. Maar bij lezing is eveneens te merken dat ze vooral gericht zijn op het vooruithelpen van de plot. De functie om de zieleroerselen van de personages te onthullen, hebben ze veel minder. De taal is dagelijks van toon en wijkt weinig af van de grammatica. Het zou aan regisseur en acteurs zijn om bij opvoering hiervan los te breken. Ik miste tijdens het lezen een grotere taalkracht, een manier van spreken die niet hoofdzakelijk verwijzend is, maar ook expressief en poëtisch.
Over het algemeen maken de personages de indruk vrij precies te weten waarom ze doen wat ze doen. Enerzijds is dat natuurlijk interessant, omdat het van deze mensen mondige burgers maakt, die dan ook verantwoordelijk voor hun eigen gedrag, voor hun eigen fouten zijn. Anderzijds blijft daardoor wat weinig achter om over na te denken. De dramaturgie van het stuk heldert op en verklaart, maar er zou ook meer geheim mogen zijn. Het machogedrag van een jongeman uit het dorp blijkt onderdrukte homosekualiteit; het onverantwoordelijk handelen van een ingenieur komt voort uit niet-geaccepteerd verdriet over de verloren zoon; het incorrecte handelen van de burgemeester is gedreven door de angst voor machtsverlies en slaat later om in een zelfdestructief schuldgevoel… De negen personages geven als het ware een dwarsdoorsnede van een kleine community – ieder van hen consequent door Caris in elkaar gestoken met een eigen ontwikkeling en typerende eigenschappen. Of er genoeg ruimte is gebleven voor bijzondere interpretaties door regisseurs, acteurs, vormgevers is een vraag.
Een andere vraag na enkele keren lezen blijft: wilde Caris inhaken op de werkelijkheid van een voormalige mijnregio? Of wilde hij dit gegeven enkel gebruiken als een algemene achtergrond waartegen zich een kapitalismekritisch verhaal afspeelt? In het laatste geval zou dat maar weer eens het gevoel bevestigen dat veel mensen in ‘de provincie’ hebben: dat hun verhaal geen stem krijgt, dat het niet gehoord wordt en het liefst onder het tapijt geveegd wordt. Als de media berichten over de mijnschade, dan gaat dat toch meestal over het economische kostenplaatje. Over wie dat gaat betalen. Wie heeft het nog over al die mijnwerkers die stoflongen opliepen? Wie weet van de massa mensen die werden bedolven toen een mergelgroeve instortte? Wie is geïnteresseerd in wat de psychische gevolgen zijn van scheurende huizen en omlaagzakkende achtertuinen? En überhaupt, wat heeft de mijnbouwgeschiedenis betekend en wat is eruit voortgekomen? In Nederland werd dat verleden na de jaren ’70 van de vorige eeuw netjes uitgewist, anders dan in de omringende landen. In die zin heeft Caris een stuk geleverd dat de mentaliteit mooi weerspiegelt.