Het eerste wat opvalt als je een blik op de toneeltekst Evacué van Jibbe Willems werpt, is de bladspiegel. Geen conventionele personageverdeling, geen afzonderlijke scènes en al helemaal geen regieaanwijzingen; maar losse flarden tekst die verspreid over het papier staan, in een doorlopende stemmenpartituur die slechts wordt begeleid door drie woorden: ‘PROLOOG’, ‘STILTE’ en ‘ALARM’.

Het ziet er chaotisch uit, verwarrend. Maar zoals vaak verhult chaos wel degelijk een coherent verhaal. Hier is dat, op thematisch vlak, het verhaal waar angst, twijfel en paniek toe leidt. Anekdotisch is dat het verhaal van een groep stadsgenoten die in oorlogstijd door de bezetter hun huizen uit worden gesleurd, een ongewis maar gruwelijk lot tegemoet.

Aanleiding voor deze tekst is de herdenking van de Slag om Arnhem, deze maand precies 75 jaar geleden. De voorstelling gaat morgen, onder de vleugels van Toneelgroep Oostpool en Introdans, in première op locatie in Arnhem, gespeeld door amateurspelers.

Willems schreef met Evacué een ritmische toneeltekst waarin vorm en inhoud elkaar mooi versterken, waarin poëzie en alledaagsheid hand in hand gaan en die bovendien alle ruimte laat voor uiteenlopende ensceneringen. Mede daardoor lijkt me deze relatief korte (22 pagina’s tellende) tekst – die bovendien voor een niet nader bepaald aantal spelers geschreven is en op een toegankelijke manier grote thema’s onderzoekt – na de uitvoering van Oostpool en Introdans, uitermate geschikt voor heropvoeringen binnen het amateurcircuit.

Een groep onbekenden vindt elkaar op een geïmproviseerd evacuatiepunt in de stad en probeert de situatie te duiden: wat is er gebeurd, waar zijn we nu en waar leidt dit naartoe? Uit verwarring en onzekerheid komen angsten voort, de groep steekt elkaar aan, individuelen worden niet of niet goed gehoord en paniek kan onverwacht bezit van de groep nemen. Evacué ontleedt het ritme van de op drift geraakte massa, en toont bij vlagen een glimp van de poëzie die schuilgaat achter die drift.

Willems schreef een dynamische afwisseling van concrete observaties in het hier en nu (vaak met een gedetailleerde zintuiglijkheid beschreven, waarover later meer), algemene overpeinzingen, korte stukjes dialoog en meer poëtische contemplaties. Het grootste deel van de tekst bestaat voornamelijk uit zeer korte zinnetjes, vaak van één tot vijf woorden, met veel herhaling en variaties op herhaling.

De massa bestaat weliswaar uit afzonderlijke stemmen, maar daaruit worden per saldo geen individuen gedestilleerd. Willems bouwt bewust geen personages op, maar laat zien hoe de massa functioneert en hoe die het individu stelselmatig negeert of ontkent – en zodoende opslokt.

Zo confronteert Willems je met een onderbuikgevoel, een systeem waarin angst regeert en het individu – verscheidene krampachtige pogingen ten spijt – zich niet los kan weken van de groep. Niet voor niks praten ze ook regelmatig in de wij-vorm: ‘wij staan hier op een evacuatieplaats’, ‘wij zijn zelf vluchtelingen’.

In die wij-zinnen steekt de massa elkaar aan, die zinnen worden herhaald en veranderen op die manier: ‘WIJ ZIJN NIET DOOD’ wordt ‘WIJ ZIJN NOG NIET DOOD’ en ‘wij zijn zelf vluchtelingen’ wordt ‘wij zijn andere vluchtelingen’ en vervolgens ‘wij zijn echte vluchtelingen’. Opvallend is dat juist de persoonlijke clausen die daar tegenover staan, en die een aanzet geven tot een geschiedenis en daarmee de psychologische invulling van een personage, door de groep consequent genegeerd worden. [Nb: ik heb in onderstaande citaten geprobeerd de oorspronkelijke bladspiegel te benaderen, ze kunnen echter enigszins afwijken van Willems’ origineel.]

ik werd vanochtend naast je wakker
jij sliep nog
het deken was van je af gegleden
je had kippenvel
je drukte me tegen je aan
om je warm te maken
om het warm te krijgen
ik zou vannacht weer naast je kruipen
ik zal vannacht weer naast je kruipen

                                    dit is geen oefening

waar ben je?

                                                                       dit is geen oefening

waar ben je?

                                                                                              dit is geen oefening 

De boodschap hierachter is evident: er is geen ruimte voor het individuele verhaal, of althans niet als het aan de massa ligt. Voor de lezer/toeschouwer zijn dit soort persoonlijke tussenkomsten van zeer groot belang, omdat het ons even confronteert met het feit dat dit wel degelijk over mensen van vlees en bloed gaat, met grote en kleine verlangens en dito vragen. Het is vaak verleidelijk een groep te zien, die distantie is een stuk minder confronterend – zoals het makkelijker is te praten over vluchtelingenstromen of oorlogsslachtoffers dan over de individuen.

Ook in onderstaand fragment confronteert Willems zijn publiek met de mens achter de massa. Niet alleen wordt ook hier het verhaal door de omstanders niet gehoord, door de hoge zintuiglijkheid (smaak en geur) – die extra opvalt tussen de meer algemene zinnen daaromheen – krijgen de clausen bovendien extra focus en belang.                                      

geur van
brandend haar
kruipt in mijn neus
[…]
dan brandend vlees
[…]
ruikt lekker
ik heb honger
[…]
ruikt naar braadstuk
[…]
dan braak ik
dat braadstuk
is mijn broer 

Gaandeweg vroeg ik me wel af waar deze tekst naartoe zou gaan. Zowel qua vorm als inhoud heeft deze tekst lange tijd iets statisch. Willems laat de verantwoordelijk voor dynamiek en opbouw grotendeels bij hen die het ensceneren – iets wat, voor de duidelijkheid, natuurlijk óók een grote kwaliteit is. Hij formuleert zodanig dat er weliswaar alle ruimte is om in ritme en intensiteit op te bouwen, maar zijn tekst wordt daar lange tijd niet dwingend in.

Het grote omslagpunt zit heel duidelijk vlak voor het einde, na de aanwijzing ‘ALARM’, als de tekst prompt een vooral monologisch karakter krijgt en bovendien voornamelijk in kapitalen staat geschreven. Willems lijkt hiermee te suggereren dat alleen een externe factor – een alarm in dit geval – de massa kan mobiliseren.

In het slotdeel dat volgt valt het individu helemaal weg en staat de monoloog volledig in de wij-vorm. Het is een tekst waarin de massa zich verenigt en zich afzet tegen verzet en verantwoordelijkheid ­– een tekst bovendien waarin Willems toont dat het in oorlogstijd niet per se evident is wie de goeden en de slechten zijn, dat wij allemaal ook de oorlog hebben verklaard, aan de ander, de grote ideologieën, het wezenlijk contact en, niet in de laatste plaats, de aarde.

WIJ WETEN DAT HET VERLEDEN DOOD IS
WIJ PRATEN ER NIET MEER OVER
WIJ ERKENNEN DAT WAT VOORBIJ IS VOORBIJ IS
WIJ ZULLEN DE LAATSTE ZIJN
WIJ TREKKEN DE DEUR ACHTER ONS DICHT
NA ONS KOMT DE ZONDVLOED
VAN VUUR DE STORM EN DE DROOGTE
DE BERGEN ZULLEN AAN ZEE KOMEN TE LIGGEN
DE POLEN WORDEN WOESTIJNEN
EN DE WOESTIJNEN WORDEN MOERAS

Maar zoals vaker toont Willems zich een empathisch schrijver, vindt hij altijd ergens wel ‘vonkjes hoop’ in ‘een wereld die te blussen valt’. Maar het grote probleem is, zo toont hij uiteindelijk: over oorlog wordt alleen geschreeuwd, en over hoop alleen gefluisterd – en met die veelzeggende constatering, die je anders naar de wereld om je heen doet kijken en je misschien zelfs aanzet tot beter luisteren, tot moeite doen om een ander echt te horen, stuurt Willems je naar huis.

Lees hier onze recensie van de opvoering van Evacué door Toneelgroep Oostpool en Introdans.