Auteurs Bruno Mistiaen, Vincent van der Valk en Sarah Blok werden afgelopen april geselecteerd voor Verse Tekst 2020, de open inzendronde van het (nog) ongespeelde stuk. Platform Theaterauteurs laat hun toneelteksten uitgeven en bespreken. DeClaus publiceert aankomende weken de recensies, op eigen titel geschreven door jurylid Joris van der Meer (niet te verwarren met een juryrapport dus). Vandaag: Zo zou het een nooit meer het ander zijn van Vincent van der Valk.

Wordt u wel eens boos als u iets leest? Dat u zich opwindt over de vorm van een literaire tekst, of over de inhoud daarvan? In het geval van Vincent van der Valks En zo zou het een nooit meer het ander zijn, overkwam het me aanvankelijk allebei. Het begon al bij zijn lijst met personages die varieert van De Verteller en Koning Amorius tot Lakei van Winterlaken, De Oermoeder en God. (Serieus? Koning Amorius?) waarna er zich een plot ontplooide over een koning die teleurgesteld in de liefde op zoek gaat naar een ‘scharrel’.

koning amorius
Het is de vrouw, pater. De
vrouw heeft mij in haar greep en ik ga eraan ten
onder.

pater pedro
(angstig) De vrouw…?

koning amorius
(met ingehouden woede, tussen
zijn tanden door)
De vrouw, ja!

pater pedro
En is er een vrouw in het bijzonder
die u in haar greep heeft, of…?

koning amorius
(nog steeds met ingehouden woede)
Ik heb het over de vrouw in het algemeen.

pater pedro
(doodsbang)
Het is nog erger dan ik
dacht. De vrouw in het algemeen!

koning amorius
Met haar rondingen en haar
kattige oogopslag. Met haar manipulatieve spel
van aantrekken en afstoten. Met haar ogenschijnlijke
onschuld en haar verraderlijke tong.

En zo voorts. Na een tiental pagina’s heb ik het stuk bijna weggelegd, maar ik oordeelde veel te snel. Allereerst omdat ik wederom moest ontdekken dat mijn Bijbelse geloof in de ernst van taal het altijd moeilijk maakt om op papier humor en ironie te herkennen, en als je diezelfde tekst met besef van ironie leest, je iets heel anders ervaart. Dan wordt flauwe seksistische klets opeens een metadiscussie over mannen en hun vrouwbeeld middels de stijlfiguur van de hyperbool. En het is een heel geestige metadiscussie bovendien. Maar vooral oordeelde ik te snel omdat mijn reactie precies gewenst én ook voorzien was. Van der Valk laat aan het eind van de eerste akte namelijk een brief opbrengen – jawel, geen cliché blijft ongemoeid – en wel een brief van ons, het publiek. Deze brief begint zo:

Al enige tijd moeten wij aanschouwen hoe u
onder de mantel der ironische maatschappijkritiek
allerlei clichématige, seksistische en
soms ronduit aanstootgevende flauwigheden
op ons afvuurt. Als het uw doel is om iets in
onze hoofden teweeg te brengen, dan is dit niet
gelukt.

Het publiek beklaagt zich zonder omhaal over de vorm en de inhoud van het stuk en doet daarna een paar suggesties voor een verder, en beter, verloop van de handeling. De spelers pakken deze handschoen op en zo wordt mijn verontwaardiging over vorm en inhoud gespiegeld in deze briljante vondst van Van der Valk en daarna vakkundig voor zijn eigenlijke onderwerp ingezet: uitzoeken of er voor mannen wat man-vrouw relaties betreft eigenlijk alleen maar zelfkritiek mogelijk is. Om die vraag te beantwoorden volgt Van der Valk tot drie keer toe de suggesties voor verbetering van Het Publiek, maar wel om het stuk steeds opnieuw te laten ontsporen.

In het tweede bedrijf doet hij dat met een knappe Hamlet-pastiche waarin Shakespeares Claudius Claudia heet: een visionair feministe die het met de moeder van de Hamletfiguur Prins Amorius heeft aangelegd. Van der Valk eigent zich met verve Hamlets existentiële twijfel toe en legt die op zijn eigen vraagstuk:

prins amorius
Oh allesverzengende schroom,
waar kom je toch vandaan? Is het niet doodeenvoudig
wat me te doen staat? En zou een
echte man het niet allang hebben gedaan? Mijn
gepijnigde hart fluistert mij koortsachtige
verzen in. Verzen die mij nederig doen
verlangen naar een troostende greep van de
moeder der moeders uit wiens schoot alles wat
leeft is voortgevloeid. Iets in mij verlangt naar
de vrouwelijke dominantie. Is zo moe van die
pikkende hanen, die fallische neerbuigendheid,
die testosteron-bommen die de wereld lang
genoeg hebben gedomineerd. Maar wat ik, en
met mij alle mannen, daarvoor op zal moeten
geven beangstigt mij zo, dat alleen de gedachte
eraan mijn dolk al Claudia’s richting in stuurt.

Weer dus worden ondanks alle twijfel de oude paden van schier onuitroeibaar seksisme betreden en weer komt het publiek tussenbeide, telefonisch met een voicemail dit keer. Driemaal scheepsrecht hoop je dan maar. Zelfs de opkomsten van God ‘Gegroet, gegroet, God is de naam, hopelijk roep ik niet al te slechte herinneringen op’ en van de Oermoeder ‘Wat zit jij je nu weer uit te sloven?’ mogen in het derde bedrijf niet baten en wederom komt het publiek teleurgesteld tussenbeide. Het lukt blijkbaar niet om binnen de oude narratieve vormen tot een inhoudelijk bevredigend einde te komen, tot een synthese van de tegengestelde, of als tegengesteld gewaande, krachten. De ingesleten patronen zijn te sterk en dat terwijl in de tekst zeker wel antwoorden beschikbaar zijn:

prins amorius
Je kunt toch niet ontkennen
dat er een verschil is tussen mannen en
vrouwen?

claudia
Ik zeg niet dat er geen verschil is! Ik
zeg dat de conclusies die we aan dat verschil
verbinden illusies zijn!

Nu de tekst maar niet tot een constructieve uitspraak kan komen over de eigen problematiek, neemt het publiek uit arren moede helemaal het heft in handen. Het komt zelf op, schuift De Verteller opzij en legt zelf aan zichzelf uit dat de oorsprong van de battle of the sexes ons talige bewustzijn is, een bewustzijn dat, zo leert ons ook de semiotiek, alleen kan werken door het maken van onderscheid:

Toen alles een naam had was alles geweten en
trots haalde de taal de dingen uit elkaar. Want
benoemen kon alleen door onderscheid te
maken en zo zou het een nooit meer het ander
zijn. Weten was scheiden. De vis van de vogel.
Het rood van het blauw. De lucht van de aarde
en de man van de vrouw.

Na deze ingreep van het publiek laat Van der Valk in de vierde akte alle ironie varen, en daarmee ook de hoop dat de gordiaanse knoop van de verhoudingen tussen de seksen zonder kleerscheuren te ontwarren zou zijn. Onze oude narratieve vormen zijn volgens Van der Valk blijkbaar zo verknoopt met oude, fundamenteel seksistische manieren van betekenisgeving dat zij voor het vestigen van een nieuwe orde volstrekt ontoereikend zijn. Hij laat, met een buiging naar Sarah Kane’s Crave, door vier stemmen het bewustzijn van één-en-dezelfde persoon vertolken en in plaats van een klassieke dialoog presenteert hij een kakafonie van meningen en visies, tegengesteld en overeenstemmend, vol zelfverwijt en frustratie. Het resultaat is dat de man die hier in zijn viervuldigheid spreekt, afscheid neemt van zichzelf, dat wil zeggen, van zichzelf als man:

Ik maak het uit. Met jou. Met alles waar jij
voor staat. Met al het onderscheid dat je nodig
hebt gehad om je het idee te geven dat je
bestond.

Als we het verschil in schriftuur tussen klassieke dialoog en deze veel vrijere vorm (nog) als betekenisgevend mogen lezen, dan houdt Van der Valk ons zo voor dat ons mannen niets anders rest dan zeer radicale keuzes te maken, een gedachte trouwens die over veel van de problemen van ons tijdsgewricht opgeld doet: racisme (Black Lives Matter), ecologisch (Timothy Morton) en economisch (Thomas Piketty). En zo ontpopt een knappe pastiche zich tot een vierstemmig vaarwel en moet luchtige ironie wijken voor diepe ernst.


Verse Tekst is sinds 2005 een open inzendronde van het Platform Theaterauteurs voor nog niet gespeelde toneelteksten van professionele toneelschrijvers uit Nederland en Vlaanderen. Dit jaar las het leesteam, met Joris van der Meer, Bodil de la Parra, Frank Siera, Sanne Nouws en Rob de Graaf, 64 niet geënsceneerde theaterteksten.

Zo zou het een nooit meer het ander zijn van Vincent van der Valk is uitgegeven door de Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 563). In haar podcast-serie Tekst uit de la leest Floor van Lissa de tekst met Vincent van der Valk, Hadewych Minis, Jacob Derwig en Joy Delima.