Aan bewustzijn van de maatschappij en zijn pijnpunten heeft het in het Nederlandse jeugdtheater nooit ontbroken. Thema’s als racisme en discriminatie vormen daarop geen uitzondering. Vorig seizoen werden ze bij de Toneelmakerij al aangesneden in De knettergekke wereld achter het raam van Ad de Bont. Dit seizoen zien we ze terug in De Witte Kamer van Tjeerd Posthuma, bij Theater Sonnevanck. (meer…)
Kaapdiegoeiekoop, door Jibbe Willems geschreven voor de (muziektheater)gezelschappen Silbersee en Gouden Haas, is een gaaf werkstuk. De regisseur die met deze theatertekst aan de slag wil kan rekenen op een helder opgebouwde structuur, een rijk en dynamisch taalregister en een transparante morele boodschap. Rest de vraag: waar is het mysterie?
Als ik me probeer voor te stellen welke vorm Kaapdiegoeiekoop zou kunnen aannemen, louter op basis van de lectuur, dan kom ik uit bij iets als een ‘allegorische musical’ of een ‘tragische allegorie’. De opbouw van het drama doet denken aan die van een Griekse tragedie, waarin een individu zich moet verhouden tot krachten die groter zijn dan hemzelf – de goden, de natuur, de samenleving. Tegelijkertijd is de hele handeling de symbolische uitdrukking van één duidelijk idee; de neoliberale uitbuiting van mens en planeet. Dat alles wordt opgetekend in een muzikale taal die juist door zijn specifieke invulling betekenisvol is.
We maken kennis met Capiten, vlak nadat hij met zijn schip te pletter is geslagen tegen een onbekend exotisch eiland. Weet hij aanvankelijk niet meer waar hij vandaan kwam of heenging, dan keert langzaam zijn geheugen terug. Hij is de gewetenloze incarnatie van eeuwen roofhandel. Hij vervoerde doorheen de geschiedenis olie, slaven, giftig afval, goedkoop speelgoed… Alleen de morele richting van zijn vaart bleef steeds gelijk: hij nam weg van de armen en de zwakken, om aan de machtigen te geven – in ruil voor wat hijzelf omschrijft als zijn enige god: geld.
En passant deed hij zich te goed aan drank en vrouwen, onder het motto ‘de geschiedenis begint bij mijn geboorte en eindigt bij mijn dood’ ofte: après moi le déluge. Komisch detail is dat hij natuurlijk helemaal niet dood gaat en zijn schaamteloze werk dus al eeuwen voortzet, onder steeds nieuwe maar even gewetenloze opdrachtgevers. Zijn hedonistische zelfzucht is zo extreem dat Capiten een karikatuur lijkt. Hij zuipt olie zoals een andere zeebonk rum.
In korte, snelle scènes schetst Willems daarnaast ook de context waarin deze kapitein is ‘gegroeid’. Hij neemt daarin de verschillende lagen van de samenleving mee. Tot de groep van de one procent behoren personages als Mrs. Shell, de Minister van Handel en de Dames XVII – het centraal comité van de VOC en de oer-opdrachtgever van de Capiten. Wanneer blijkt dat de kapitein schipbreuk heeft geleden met een aantal vaten zeer vervuilende olie aan boord, doen deze powers that be datgene waarin ze zo goed zijn: verantwoordelijkheid ontkennen, doorgeven, afwentelen, afkopen.
Een tweede groep personages zijn de koren, die bestaan uit de 99 procent: zij die direct de impact voelen van het neoliberale systeem, ten goede of ten kwade: het koor van de Slavinnen, het koor van de Zwangere Vrouwen maar ook: het koor van de Filerijders, het koor van de Wegkijkers. Ten slotte laat Willems ook de neutrale, meningloze entiteiten spreken die voor altijd het eerste en het laatste woord zullen hebben: de Olie en de Zee.
Eén personage springt verder in het oog, in het individuele drama van de Capiten: zijn vrouw, die via de boordradio wanhopig contact probeert te maken en hem vertelt – zonder dat hij haar kan antwoorden – dat ze een kind van hem verwacht. Ze is misschien het enige personage van vlees en bloed dat niet staat voor een idee, en juist daarom contrasteert haar liefdevolle verlangen zo sterk met het immorele discours van haar man. Dat zij zoveel van hem houdt, doet het vermoeden rijzen dat zijn verschrikkelijk zelfzuchtige masker misschien toch niet helemaal samenvalt met zijn denken, ja, dat hij misschien toch ergens een geweten heeft – eentje waarop hij net te pletter is gevaren. Willems schetst dat mooi, dat wankelen van de moraal: eerst brullen om zichzelf te overtuigen, daarna wijzen naar de anderen, die minstens even erg zijn, (met een mooie verwijzing naar Brecht: ‘want als je genoeg te vreten hebt moet je je bek houden over moraal’) om ten slotte overstag te gaan voor de opspelende wroeging. De late ontdekking dat de Capiten méér is dan een groteske (in tegenstelling tot de andere personages, die onveranderd blijven) plaatst ook zijn schipbreuk in een ander, meer intentioneel licht.
Kaapdiegoeiekoop leest vooral fijn omdat ritme en dynamiek niet alleen in de structuur van de tekst, maar ook in de taal zelf verankerd zitten. Het lijkt voor de hand liggend dat de koren hun tekst zullen zingen of zingzeggen, zoals in de oude Griekse stasima, waarin het koor de gebeurtenissen becommentarieerde. Geestig is bijvoorbeeld het koor van de Dieseltankers met zijn orgiastische ode aan de olie:
de slang in de handen
de warme de lange
we grijpen hem vast
we knijpen hem zacht
we voelen de sappen
naar boven stromen
we voelen het komen
aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaahhhhhhhhhhhhhhhhh diesel
Andere personages spreken in rap of slam, of minstens in strakke taalpoëzie, zoals het koor van de Mensheid, dat in de opsomming van antidepressiva een vinnig taalspel speelt:
seresta
temesta
prozac
en sonataexefor
seroquel
stendra
en zyprexa
De taal van Capiten zelf is een mengtaaltje, op basis van de talen die in de voormalige Nederlandse koloniën werden gesproken:
capiten es mi!
ek blaas ni wit die winti mee
o nee
die winden follo mi
pas op mi teken
weti wave, die golf,
dat ie mag breki
ek hef die water in mi macht
ek vaar op voller kraft
vooruit
De keuze om bij de protagonist dat taalregister open te trekken is interessant. Ze verrijkt niet alleen de leeservaring, maar genereert ook betekenis an sich: het feit dat een roofkapitein de taal van de door hem leeggeroofde gebieden spreekt (in tegenstelling tot de gestileerde of ambtelijke of vermarkte taal van veel andere personages) verraadt iets over zijn morele positie, en de dubbelzinnigheid daarvan. Helaas ontneemt Willems ons het plezier om daar verder op te kauwen door de Capiten even later te laten zeggen:
ik roofde landen leeg
voor handelswaar
en zelfs de taal, de tong
van ouders eeuwenlang
aan verre land gebonden
eigende ik toe, voor mij!
Het lijkt een onuitroeibare reflex van Willems om het de lezer (te) gemakkelijk te maken. De reflex schuilt niet alleen in intentionele uitleg in de tekst zelf, maar ook in pakweg de titel (Kaapdiegoeiekoop, niet zo subtiel) en in de naamgeving van zijn personages. Hoe fijn zou het niet zijn om in de dame die bazelt over emissierechten iemand van Shell te vermoeden of in het meisje dat waarschuwt voor de nakende klimaatramp Greta Thunberg? Maar de personages heten ook gewoon ‘Mrs. Shell’ en ‘Greta Thunberg’. Deze laatste wordt eerst weggelachen met haar profetieën (en ja, de naam Kassandra valt) en vervolgens als de dochter des mensen gekruisigd. Op zich maakt de vermenging van zoveel invloeden en registers de tekst rijk en uitdagend (de Bijbel, de Grieken, het consumentisme, het managementsjargon, de dekolonisatiestrijd, de ecologische crisis, het neoliberalisme, …), maar Willems toont zich te vaak te bang dat we het niet zouden begrijpen, tenzij hij het expliciteert.
Het is meteen mijn enige en grootste bedenking bij deze tekst: waar is het mysterie? Wat valt er nog te ontdekken tijdens of na het lezen, en wat zal er in een bijbehorende voorstelling te overdenken zijn? Ik kan me voorstellen dat deze productie zal lopen als een trein, ze bevat immers alle grote thema’s van deze tijd, meer nog, ze is geschreven op maat van deze tijd. Net daarin schuilt mijn onbehagen, in het gevoel dat ik een tekst lees waarvan de contouren op voorhand waren uitgezet – met als eerste richtlijn: ‘de vinger aan de pols’ – en dat Willems vervolgens die opdracht op vaardige wijze heeft vervuld, zowel qua inhoud als qua vorm. What you read is what you get: meerstemmig en meertalig, toegankelijk en geestig, rond de urgente problematieken van vandaag. Wie kan daar iets op tegen hebben?
Niemand. Prima theatertekst dus, klaar voor gebruik. Maar mag ik nog één ambitieuze vraag stellen: is het eigenlijk ook literatuur? Of behoren dramateksten niet meer tot die categorie? Ik weet natuurlijk ook niet precies wat literatuur is, maar ik doe een poging: ik stel me voor dat het gaat over een mysterie dat de schrijver bij zichzelf al schrijvend ontdekt en dat wij, de lezers, samen met hem trachten te ontrafelen. Dat is niet hetzelfde als een mal die mededeling en moraliteit op voorhand vastlegt en die vervolgens wordt opgevuld met woorden – hoe geestig, vaardig en welgekozen deze woorden ook mogen zijn. Het is een kwestie van volgorde, zeg maar: steekt de schrijver een welomlijnd concept in zijn woorden of halen de woorden een onbestemd verlangen uit de schrijver? Misschien is dat een hopeloos romantische blik op literatuur. Laat het me gerust weten.
Urgente verhalen svp