Auteurs Bruno Mistiaen, Vincent van der Valk en Sarah Blok werden afgelopen april geselecteerd voor Verse Tekst 2020, de open inzendronde van het (nog) ongespeelde stuk. Platform Theaterauteurs laat hun toneelteksten uitgeven en bespreken. DeClaus publiceert de recensies, op eigen titel geschreven door jurylid Joris van der Meer (niet te verwarren met een juryrapport dus). Vandaag: Het gemoed van Ricardo van Sarah Blok.

Sarah Bloks Het gemoed van Ricardo begint met een brief van haar naamloze hoofdpersonage aan ene drs. J.G. Bakker, ambtenaar van de gemeente Amsterdam en belast met het beslissen over verzoeken tot kwijtschelding. Het is alleen geen formele brief. Althans, wel in zijn vorm met adressering, aanhef en afsluiting maar niet inhoudelijk omdat hij gaat over poëzie en de analyse daarvan, over dat we zo vaak je gebruiken als we eigenlijk ik bedoelen en over de vraag waar schoonheid (nog) te vinden is. Maar toch, je begint je stuk niet zomaar met zo’n onderwerp, dus ik vroeg me af: kwijtschelding waarvan?

Een mogelijke manier waarop we die vraag kunnen beantwoorden is te vinden in diezelfde eerste brief. Blok schrijft daar:

(…) Omdat ik het niet kan verkroppen
dat de dingen alleen maar de dingen zijn.

En als dat geen uitnodiging is om te zien wat er onder de oppervlakte van haar tekst te vinden is…

Het gemoed van Ricardo is een tekst van avondvullende lengte, onderverdeeld in vijf aktes en met vier duidelijk te onderscheiden soorten tekst. Allereerst zijn er de ongelijk over de tekst verdeelde brieven, vijf in totaal. Dan is er een groot aantal klassieke, dialogische passages en vinden we aan het eind van de eerste drie aktes een gedicht als een soort zelf-reflectieve metabeschouwing beginnend met de woorden dit is een verhaal over. Tot slot gebruikt Blok, net als bij de brieven, een tweede voor toneel nogal onorthodoxe tekstvorm die ik maar even de JIJ-monologen noem (daar kom ik op terug).

De brieven beslaan een periode van 17 februari 2019 tot en met 30 augustus 2019 en zijn persoonlijke en levensbeschouwelijke ontboezemingen die los staan van de functie van de geadresseerde (bij gemeente, verzekeraar et cetera). Dat heeft iets droevigs, dat communiceren ins Blaue hinein, maar ook iets geestigs. Stel je voor dat je bij Liander werkt en een brief krijgt met zinnen als: 

(…) Hype. We hebben er in het Neder-
lands geen woord voor. Zou dat zijn omdat
Nederlanders graag leenwoorden gebruiken
zodat we het niet nodig achten een
adequate vertaling te verzinnen of omdat
het fenomeen de Nederlander minder past
dan de Amerikaan waardoor we liever geen
adequate vertaling verzinnen? (…)

De dialogische passages bevatten vervolgens de narratieve rode draad van het stuk: het leven van een vriendengroep van twee vrouwen en twee mannen van begin tot midden dertig. Eén van hen, de Ricardo uit de titel, heeft vermoedelijk een bipolaire stoornis en bij aanvang van het stuk een zware dip. De depressie van deze Ricardo, de vroeger groots en meeslepend levende aanjager van het hele stel, is voor het hoofdpersonage aanleiding tot diepe zelfbeschouwing op wat het leven hen, maar vooral ook haar tot dan toe heeft gebracht. Die zelfreflectie giet Blok vervolgens in wat ik dus de JIJ-monologen noem en die het grootste deel van de tekst vormen. Een voorbeeld:

(…) Je vertelt ze dat je nooit zoveel had met
het begrip ziel. Dat je altijd dacht dat iedereen
dat woord gebruikte bij gebrek aan beter. Iets
tussen lichaam en geest waar de mens nooit
helemaal de vinger achter had gekregen en dan
maar het containerbegrip ziel had gegeven.
(…)

Je (dat wil zeggen. U, de lezer van dit artikel) zou kunnen denken dat al die verschillende vormen tot een te hybride, te brokkelig geheel zullen leiden. Toch is dat niet het geval. Deze tekst leest als een trein en dat komt omdat Blok al die vormen aan elkaar verbindt met haar realistische, dagdagelijkse taal. Het schrijven van realistisch aandoend taalgebruik is altijd moeilijker dan het lijkt omdat we in werkelijkheid helemaal niet zo vloeiend spreken. Maar Blok schrijft zinnen waarvan het voelt alsof we het zo zelf zouden kunnen zeggen: geen grote woorden, geen complexe zinsopbouw. Het is allereerst die consequente doorgevoerde toon die ervoor zorgt dat de verschillende vormen naadloos op elkaar aansluiten.

De tweede en minstens zo belangrijke factor is dat je als lezer de hele handeling vanuit het perspectief van de hoofdpersoon ervaart, indachtig het adagium uit de eerste brief dat jij = ik. Zelfs in de dialogische passages is dat het geval omdat het hoofdpersonage daar wordt aangeduid met JIJ. Ik maak als lezer dus geen onderscheid tussen de schrijver van de brieven, de JIJ in de dialoog of de jij/je uit de monologische situaties; ook omdat Blok in het begin meteen even met de verschillende vormen goochelt en zo duidelijk maakt dat alle jij-instanties inderdaad één-en-dezelfde zijn.

Maar daar speelt Blok stiekem ook een beetje vals. Want waar de lezer zich moeiteloos in zijn eigen ik-narratief kan wanen, daar zal dat bij een gespeelde versie een stuk moeilijker zijn. In een voorstelling immers staat het acteurslichaam tussen mij en de woorden in. Het zal zijn of ik haar stem hoor in plaats van mijn eigen stem in mijn eigen hoofd. En ja, er bestaat de mogelijkheid tot identificatie met een personage, een soort jij=ik ervaring in de theaterzaal, maar dat is mijns inziens toch vooral de herkenning van dat wat het personage emotioneel beleeft in plaats van dat ik me inbeeld dat ik zelf, zoals Blok haar personage bijvoorbeeld laat meemaken, bij een telefoonreparateur op bezoek ben.

Hoe het ook zij, en laat dat ook maar de uitdaging voor een regisseur zijn, evident is dat er met al dat geïdentificeer van mij en juist onder de ogenschijnlijke ‘gewoonheid’ van de taal langzaam maar zeker een diep onderliggend verdriet voelbaar wordt. Een verdriet dat culmineert in een door alle personages en ook door mij, als volstrekt normaal ervaren surrealistische ingreep, namelijk de introductie van een ‘huilende telefoon’ die zo veel zout water afscheidt dat hij maar in bad gelegd wordt.

En waar gaat dat verdriet dan over, klein en groot? Dat gaat over de mislukking van de eerste grote liefde en over gebrekkige volwassenheid, over de eerste kaalheid en billen die verzakken. Het gaat over liefde voor taal die niet begrepen wordt en over kunst die maakt dat jij je minderwaardig voelt en over het bestaan van Reality-tv omdat dat, zoals het personage VRIEND zegt, bewijst:

(…) dat de mens teveel
voorspoed gewoon niet aankan.

En dat brengt mij terug naar dat verzoek om kwijtschelding waar het allemaal mee begon. Het antwoord op de vraag waarvoor is de optelsom van de beelden, motieven en handeling die Blok ons aanreikt. Mijn optelsom zegt dat het gaat om de kwijtschelding van een verplichting met aanpalende schuldgevoel van een hele generatie. Het gaat over de deceptie van een generatie kinderen die alles had en alles mocht, maar tevens werd opgevoed met imperatieven als ‘Volg je passie!’ en die nu moet accepteren dat het al heel wat is om gewoon ‘gewoon’ te zijn, dat het al heel wat is als je in het leven niet verloren loopt. Zelf omschrijft JIJ het echter zo:

Je gaat iets doen.
Je weet nog niet wat omdat je bent opgegroeid in
een tijd dat iets doen voor sukkels was. In een
tijd waarin iedere vorm van toewijding uit zou
lopen op een desillusie.

Misschien is het de andere kant van dezelfde medaille, of het is dat ik bijziend naar deze tekst kijk vanaf mijn kant van een generatiekloof, maar hoe het ook zij, nu Generation Z al staat te popelen om de culturele agenda te gaan bepalen, schrijft Blok met Het gemoed van Ricardo met compassie over the big chill van de millennial. Ze laat ons voelen dat de confrontatie met dat de dingen soms echt alleen de dingen zijn altijd pijnlijk is, maar ook dat voor de meesten geldt: daar kom je ook weer overheen.