Eva Knibbe studeerde toneel en performance in Maastricht. Nu werkt ze als maker, soms met eigen projecten – zoals Rechtszaak tegen de dood – soms bij De Toneelmakerij.‘Ik vind dat de voorstelling zelf ook educatie kan zijn. En andersom.’
Ben jij theatermaker, educatiemaker of educator? Hoe stel je jezelf voor?
‘Niet eens als theatermaker maar als maker. Als ik iets maak wil ik het liefst dat het niet is gekaderd door het woord ‘theater’. De Rechtszaak tegen de dood was daadwerkelijk een rechtszaak; Untitled, dat ik maakte bij de Toneelmakerij, was een tentoonstelling, van misschien wel de laatste mensen met het syndroom van Down; Marathon der Dingen was een opsomming van spullen. Het woord ‘theater’ roept vaak de associatie op met doen alsof, net als het woord ‘educatie’ de associatie oproept met dat je een ander ‘iets leert’. Dat is allebei niet wat ik wil.’
Helpt de lesbevoegdheid jou in maakprocessen?
‘Ja. Ik begon de opleiding docerend theatermaker nadat ik als performer was afgestudeerd in Maastricht. Ik was iets gaan maken, geen theatervoorstelling, maar een opsomming en categorisering van alle spullen van de wereld – die eindeloos duurde. Dat was een heel serieuze poging waar ik zo hard in ging geloven dat ik vastliep in mijn hoofd. Ik denk dat ik op dat moment oververmoeid was. En toen ontdekte ik dat ik dat niet meer wilde: mijn eigen hoofd, mijn eigen verhaal. Ik wil bij iemand anders beginnen. En dan niet bij iemand die doet alsof, dus geen acteur. Met die insteek ben ik de opleiding docerend theatermaker gaan doen.
Daar werd die overtuiging alleen maar sterker. Wanneer iemand op het podium een verhaal vertelt met een thema waarmee diegene echt verbonden is, zegt me dat meer dan wanneer een acteur daar staat. Dat gaat dus wat mij betreft niet eens om de empowerment van die mensen die het uitvoeren – ik vind het gewoon veel interessanter en spannender om te zien. Het is absoluut geen liefdadigheid, maar om mét hén, dóór hen het verhaal te vertellen. Dat geeft een andere lading, misschien is het wel meer ritueel dan toneel.’
Kun je een voorbeeld geven van een geslaagd project, waarin al jouw overtuigingen samen komen?
‘Dat is dan toch Rechtszaak tegen de dood. Een vriend van mij was overleden aan kanker. Ik zocht een schuldige, en ik werd kwaad op de dood. Het was een poging om grip te krijgen. En tegelijk had ik ook geen zin in de klassieke toneelkaders die ik voor mezelf had neergezet: de vaste repetitietijd, de nadruk op bezoekersaantallen. Ik kon me er niet toe zetten op die manier iets te gaan maken. Vanuit weerzin is het makkelijker om tot de kern te komen van wat je nog wel wilt. Dat bleek geen theater te zijn maar een rechtszaak.’
Wat was je intentie daarmee?
‘Ik wilde echt een rechtszaak aanspannen tegen de dood. Voor mij was het al genoeg geweest als er een klein berichtje in een krant was verschenen: er is rechtszaak geweest tegen de dood en hij is schuldig bevonden – of niet. Dat zou voor mij het kunstwerk zijn geweest. Ik werkte samen met theatermaker Bart van de Woestijne. Met hem zat ik precies op hetzelfde spoor. We hebben geen enkele concessie gedaan. De aanwezigen waren in de war over het concept en over wat echt was en wat nep. Omdat het in een echte rechtszaal was, met echte juristen zonder theaterscript. De dood was niet aanwezig, maar werd ook benoemd. Er waren getuigen van de aanklager en de verdediging. Een moeder vertelde bijvoorbeeld over haar kind dat is overleden en dat het onrechtvaardig is dat dat kind heeft geleden. En daarna hoorde je de getuigenis van een alpinist die zegt dat hij zonder de dood niet kan leven, dat-ie hem bewust opzoekt. Juist omdat er een echt proces werd gevoerd en het daarmee heel serieus werd genomen, bracht het een enorme emotionele ontlading.’
Met wie heb je gewerkt in dat proces?
‘Naast Bart werkte ik met drie belangrijke juristen als aanklager, verdediger en rechter. De getuigen die hun verhaal deelden, hebben we geworven via contactadvertenties. Zij waren het hart van dit werk.’
Is dit voorbeeld eigenlijk wel educatie?
‘Ik denk het wel. Als je educatie ziet als een gesprek, als het ontsluiten van werelden waar je niet aan durft te komen, als verkenning in jezelf. Rechtszaak tegen de dood was een spel van die overtuigingen, dat uiteindelijk geen oordeel geeft, maar ten slotte ging over evenwicht en rust. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat het een nagesprek was – om het te linken aan een klassieke vorm van educatie. Het was een nagesprek bij het leven, dat ongeveer zes uur duurde. Het bleek voor de mensen die deelnamen wel belangrijk dat het binnen een kunstcontext gebeurde. Het werd pas mogelijk toen Over het IJ Festival het opnam in de programmering. Dat voertuig van de kunst was nodig, omdat misschien van alle begrippen ‘kunst’ toch het meest een vrijplaats is. En deze vorm van educatie is dus kunst.
De mensen die hun verhaal komen vertellen, maar ook de bezoekers hebben een context nodig om dit aan te gaan, een set regels om ergens in te durven stappen. Door dit interview besef ik ook ineens waarom mensen soms moeite hebben met mijn werk; deze vorm heeft niet zo’n duidelijke set regels. Ik denk dat meer makers in dat grijze gebied daar last van hebben. Terwijl je zou verwachten dat juist in de kunsten mensen buiten kaders kunnen denken.’
Hoe werkt jouw werk door? Wat is jouw bijdrage aan de samenleving?
‘Ik probeer een stem te geven aan wat we niet willen kennen in onszelf en waarover we niet durven te praten. Ik probeer vaak steeds iets te ontsluiten dat is weggepoetst, maar wel leeft. Ik denk dat dat oplucht. In wat we voor onszelf verbergen zit vaak veel emotie besloten, en paradoxaal genoeg ook schoonheid. Dus dat gaat over vragen als: waarom vinden we het zo moeilijk om een plek te geven aan mensen met een verstandelijke beperking. Of: waarom poetsen we de dood zo weg uit de maatschappij? De antwoorden daarop zijn niet per se fijn.’
Kun je ook een stem geven aan wat we niet willen kennen in educatieprojecten die je voor anderen maakt?
‘Ja. Bij het werken op middelbare scholen bijvoorbeeld, zorg ik voor kaders die veiligheid moeten geven. Ik wil ervoor zorgen dat als je iets verkent dat nog nieuw is, dat dat niet in de klas wordt vertrapt. Door te werken met taboes zoek ik wel bewust naar kwetsbaarheid, maar het is het ambacht van de (educatie)maker om door de juiste kaders te scheppen weg te blijven van een therapiesessie, en direct een kunstzinnige uiting te laten ontstaan, waardoor het kracht geeft en emanciperend werkt.’
Loopt er een rode draad door je werk?
‘Ik doe graag projecten waar een onmogelijkheid in zit. Als je dat aangaat, verhoud je je tot onze onmacht als mens. Het kán niet, maar toch ga je het aan. Bij Untiteld was het: kun je naar iemand met Down kijken zonder het woord ‘Down’ in je hoofd. Misschien lukt het bij vlagen. Maar we kunnen niet zonder een oordeel kijken. Daar zit tragiek in. Ik vind dat de opperste vorm van beschaving: je doet gedisciplineerd alles wat mogelijk is om iets onmogelijks zo goed mogelijk te doen. Aan het eind ben je met z’n allen machteloos. Toch doe je het, omdat het gebaar op zich waarde heeft.’
Foto: Eva Knibbe