Hoe wordt een acteur op de toneelschool opgeleid? In dit deel van een serie over toneelmeesters, kijkt Elsie de Brauw met gemengde gevoelens terug op haar jaren aan de Toneelacademie Maastricht. ‘Als ik zelf lesgeef, ga ik direct op het level van de studenten zitten.’ 

DEN HAAG

‘Ik ben geboren in 1960 in Den Haag en was de jongste in een calvinistisch gezin met zes kinderen. Ik was een stotteraar en werd daarmee gepest op school. De zus boven mij, die acht jaar ouder is, stotterde niet. Van de ene op de andere dag ben ik haar gaan nadoen en toen stotterde ik niet. Dat was een enorme bevrijding. Ik vluchtte vaak in de fantasie om te ontsnappen aan de realiteit. Ik ging wel eens met mijn ouders naar De Haagse Comedie. Maar daar heb ik geen bijzondere herinneringen aan. Wel speelde ik vaak toneelstukjes met vrienden en vriendinnen. Dat vond ik heel leuk. Omdat toneelspelen het weggaan uit mezelf was. Dan liet ik mezelf als een schil achter en was tijdens het spelen iemand met andere kwaliteiten.

GRONINGEN

Na het gymnasium in Den Haag studeerde ik, na veel omzwervingen, enkele jaren theologie en psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Maar ik heb beide studies niet voltooid. Omdat ik eigenlijk geen intellectueel ben, maar dat wist ik toen nog niet. Wel was ik actief binnen het studententoneel en de regisseuse daarvan zei: ‘Jij kan het echt’. Daar was ik toen zeer verrast door.

AMSTERDAM

Vervolgens verhuisde ik naar Amsterdam en ben daar vrijwilligerswerk gaan doen. Ik hielp een vriend met het schilderen van een decor en in het lokaal naast ons hoorde ik mensen teksten zeggen. Daar ging ik naar luisteren en het bleken teksten van Harold Pinter te zijn. Ik had er geen idee van wie dat was. Die mensen gingen auditie doen voor de Amsterdamse Toneelschool. En ik dacht: dat wil ik ook. Tijdens de oriëntatiecursus kreeg ik les van Jan van Eijndthoven en ook hij zei: ‘Jij kan het echt’. Daar groeide ik van. En ik vond het ook echt leuk. Dit was zo anders dan het intellectuele studeren in Groningen. Cas Enklaar was mijn docent tijdens de selectiecursus en hij twijfelde erg over mijn dramatisch inzicht. Hij gaf mij als laatste kans een spelopdracht om de kamer binnen te komen, waar ik met iemand had samengewoond en waar onze relatie was stuk gelopen. Ik kwam die kamer binnen met een instelling van: ‘Oh ja’, en: ‘Ach ja’, en: ‘Ah!’. En ik ging de kamer weer uit. Maar ik had moeten schreeuwen of iets dramatisch doen. Dat wist ik toen nog helemaal niet. Dus ik werd niet aangenomen. Anderen, die ook waren afgewezen, gingen het opnieuw proberen bij de Toneelacademie Maastricht en ik volgde hen. Daar ben ik toen wel aangenomen.

MAASTRICHT

Ik was 24 jaar toen ik op de Toneelacademie begon en vond het een wonderlijke en onbekende wereld waarin ik terecht was gekomen. Ik kwam uit een intellectueel milieu en had het gevoel dat ik een enorme achterstand had. Ik was heel verlegen, maar goddank al wat ouder door de eerdere studies die ik had gedaan. Uiteindelijk kwam ik in een heftige acteurs klas terecht. Ik voelde me daar niet veilig, vond het griezelig en hield me op de achtergrond. We waren een klas met alleen maar vrouwen en kregen les van vrijwel alleen maar mannelijke docenten. Dus tel uit je winst. Er waren veel verhoudingen, waar ik niets van begreep. Het ging vooral over macht. Tenminste zo ervoer ik het. Over dat je in de smaak moest vallen bij de docenten, omdat je een goede beoordeling wilde hebben. Het grootste deel van mijn studietijd was ik bezig met: houden de docenten van wat ik doe? Vinden zij mij goed genoeg? Zouden ze dit bedoelen met een oefening? Dat resulteerde bij mij in heel veel angst en weerstand, die ik niet durfde te uiten. Ik vond het een moeilijke tijd op de Toneelacademie, waar ik nog steeds met gemengde gevoelens aan terugdenk. 

DOCENTEN

Aan de lessen van de spraakdocent Eric Hermans heb ik veel gehad. Omdat ik een goede stem had en veel met taal kon. Dan deed Eric een oefening waarin ik alleen maar vijf minuten rechtop moest staan zonder verder iets te doen. Meteen huilen natuurlijk. Omdat alle beschermlagen dan wegvielen. En van René Lobo heb ik ook veel geleerd. Omdat hij in mij geloofde gaf mij dat zelfvertrouwen. Hij schreef eens op een beoordelingsformulier dwars over alle criteria heen ‘Dit is een actrice pur sang!’. Dat vond ik natuurlijk geweldig. En hij was zo concreet in zijn aanwijzingen. Dat je het ene na het andere speelt en je geen twee dingen tegelijk kunt doen. Of dat je niet moet dreutelen tijdens het spelen. Hij werkte ook met afbeeldingen van het werk van de schilder Edward Hopper. Dan begon de scène met zo’n Hopper-beeld of je speelde daar naartoe. In het vierde jaar kregen we les van gastdocenten van buitenaf. Johan Simons was er één van. Hij zei tijdens de eerste bijeenkomst: ‘Jullie kunnen allemaal spelen. Want anders zaten jullie hier niet. Dus daar gaan we het niet meer over hebben. En ik ga jullie ook niet nog eens selecteren of beoordelen. We gaan gewoon samen een stuk maken’. Hij gaf ons als studenten hierdoor vertrouwen. En dat is voor mij een voorwaarde om te kunnen spelen. Johan benaderde iets vanuit een totaal andere hoek. Ik ben best wel talig en vertrek heel erg vanuit de inhoud: wat staat er in een tekst? Wat roept dat bij mij op? Johan duwde me meer in de richting van de beeldende kunst, waar ik vanuit mijzelf niet zo snel naar toe zou gaan. Maar wel samen. Hij zei niet: jij moet daarheen. Hij werkte heel erg complementair. In mijn vierde studiejaar voelde ik me beter in mijn vel zitten, omdat ik minder mijn best deed om in de smaak te vallen bij de docenten en het werken met de gastdocenten voor lucht, vrijheid en waardering zorgde. 

DE PRAKTIJK

In de 34 jaar dat ik nu speel noem ik een paar voorbeelden van toneelmeesters die mijn manier van spelen hebben beïnvloed. In 1991 speelde ik in Thyestes van Hugo Claus bij Het Zuidelijk Toneel in de regie van Dora van der Groen. Het was haar allereerste regie. Van haar heb ik veel geleerd. Volgens haar methode moeten alle woorden die je zegt een lichaam krijgen. Aanvankelijk begreep ik niet helemaal wat ze bedoelde met haar aanwijzingen. Omdat zij zelf actrice was geweest, deed ze veel voor. Toen ben ik, net als in mijn jeugd met mijn zus, haar gewoon gaan nadoen. Om te voelen wat zij bedoelde. In Thyestes speelde ik de bode en zij zei: je moet opkomen als een versteende spin. Dat beeld inspireerde mij enorm. Zij werkte met grote monumentale beelden en dat vond ik heerlijk om te doen. Het verwoorden en belichamen van beelden die je in je hoofd kan hebben tijdens het spelen werkt voor mij heel goed. Dan ga je weg van het realisme.

Luk Perceval was voor mij ook een toneelmeester. In 2013 speelde ik bij hem in Platonov van Anton Tsjechov, waarmee we de hele wereld over hebben gereisd. Hij is een kunstenaar en benadert zijn acteurs ook als kunstenaars. En hij weet het vaak zelf ook niet. Dan gaat hij samen met zijn acteurs het verhaal in – en van al die gezamenlijke reizen door het stuk heen, komen flarden in de uiteindelijke voorstelling terecht. Het allerfijnste is om samen onderzoek te doen. Dan gaat het niet meer over presteren, maar werk je samen in een soort atelier.  

In 2014 maakte ik met de Vlaamse choreograaf Alain Platel de dansvoorstelling Tauberbach. Er is voor mij een acterend leven vóór Alain Platel en een acterend leven ná Alain Platel.  Het werken met zes dansers was alsof ik in China terecht was gekomen zonder woordenboek. Acteurs werken zo anders dan dansers. Wij bouwen vaak in een chronologische volgorde naar iets toe. Dansers beginnen elke repetitie weer bij nul. Waardoor ik me totaal gehandicapt voelde en iedere dag met lood in mijn schoenen naar de repetities ging. Ik vond het een helse repetitieperiode. Maar het heeft me uiteindelijk veel opgeleverd. Alain leerde mij als acteur om abstract te spelen in plaats van narratief. En dat mijn lichaam altijd meedenkt tijdens het spelen.

TONEELMEESTER

Als ik lesgeef ga ik direct op het level van de studenten zitten. Dus ik zeg: vertel me zonder gêne alles wat je tegenkomt als je aan het spelen bent. Alle blokkades, twijfels, angsten en vragen die in je hoofd zitten. Zeg het me allemaal, want ik kan je helpen. Ik ben één van jullie, ik ben ook acteur, alleen iets langer bezig. Ik werk met de studenten aan teksttoneel, het liefst zo moeilijk mogelijk. De Grieken wat mij betreft, omdat die teksten zo weerbarstig en niet-alledaags zijn. Al het gemodder en gestrompel tijdens het werken aan die teksten moeten de studenten benoemen. Want als acteur heb je altijd een dubbelfocus: tijdens het spelen kijk je naar jezelf. En je kijkt naar de andere spelers. En je kijkt naar het publiek. En je kijkt of de lampen wel goed staan. Je hebt zoveel antennes die aanstaan en die moet je allemaal benoemen en niet ontkennen. Want dat kan niet. Je moet ervoor zorgen dat al die antennes dezelfde kant op staan. Ik probeer de studenten bewust te maken waardoor ze gevoed worden. Het is namelijk veel makkelijker dan ze denken. Je moet gewoon van a naar b naar c spelen. De tekst is het topje van de ijsberg van de gedachten van je personage. Die gedachten, waaruit de woorden ontstaan, moet je gaan ontwikkelen. Waarom zegt je personage dat? Bijvoorbeeld: is het waar wat Antigone zegt? Liegt ze? Is het een noodkreet? Is het een overpeinzing? Is het een droom? Is het een angstvisioen? Het gaat erom hoe ze komt tot wat ze uiteindelijk zegt. Het personage heeft een persoonlijkheid en je moet als speler uitzoeken hoe die persoonlijkheid in elkaar zit. Het personage bevindt zich in een situatie. En er is de gemoedstoestand van het personage in die situatie. Als je deze drie elementen helder hebt als vertrekpunt dan kan je gaan spelen. Ik probeer dat zo eenvoudig en concreet mogelijk aan de studenten uit te leggen met alledaagse voorbeelden. Bovendien heb je ook nog allerlei persoonlijke hang-ups: ik kan het niet. Ik ben lelijk. Ik heb het niet goed gedaan. Mijn ouders zitten in de zaal. Dat moet je allemaal voor jezelf benoemen en uitschakelen of gebruiken. Dus je hebt het stuk, de rol en je eigen angst. En die angst weerhoudt je er vaak van om in contact te komen met de tekst. Want het is heerlijk om je helemaal te kunnen verliezen in de inhoud van een personage en woord na woord te zoeken naar de betekenis, zonder er steeds tussendoor te denken: ik kan het niet. Je moet jezelf de vrijheid geven en het jezelf gunnen om te mogen spelen. 

Daarnaast werk ik met de studenten ook fysiek om verbinding met de tekst te maken. Alleen de tekst met het hoofd lezen en begrijpen is niet voldoende om er een volbloed personage van te maken. Je moet er ook een gevoelsmatige en emotionele verbinding mee aan gaan. Dan gaat je lichaam vanzelf mee als het goed is. Door alleen al te luisteren naar wat iemand anders zegt en je daarmee te verbinden, raak je weg van je eigen ongemakken en sores. Als acteur heb je vaak het gevoel dat je in plastic verpakt speelt, dat je geen kleur kan bekennen. En dat heeft met angst te maken. Tijdens het lesgeven benoem ik dat het niet raar is als je bang bent. Dat ieder acteur dat heeft. Maar dat je wel moet proberen om zoveel mogelijk weg te blijven van zelfkritiek en eigen sores. Alleen dan geef je jezelf de mogelijkheid om terecht te komen in gebieden die veel groter zijn dan je eigen verhaal.’

Foto: Olivier Schumacher

Dossiers

Theaterkrant Magazine mei 2022