In Onze straat (2019) van Nathan Vecht maken we kennis met een kleine groep van personages: Frank Fischer en Susan Simons, hun zoon Tom en dochter Nina; Layla Polat en haar dochter Naomi; de weduwe Jacobi; en ten slotte Christian Hofman, een jonge academicus. Ze wonen allemaal op hetzelfde adres, de Galileistraat nr. 21. In dezelfde straat ligt ook de winkel van Ismael Mansour waar je dag en nacht zowat alles kan vinden.

In de drie delen van Onze straat volgen we deze personages op drie verschillende dagen in hun leven: 10 september 2001; 7 augustus 2004 en 4 februari 2013. In de periode tussen het tweede en het derde deel zijn weduwe Jacobi, Christian en Tom overleden, maar ze blijven op het toneel aanwezig als de doden die op hun eigen leven terugkijken.

Het ogenschijnlijk realisme van het stuk wordt echter op een nog fundamentelere manier doorbroken. Samen met de bewoners van de Galileistraat staat immers de toneelmeester op de planken. Hij is de verteller, hij zegt ons waar we zijn, hij maakt sprongen in de tijd en gidst ons door het leven van de personages. Hij vertelt aan ons, de toeschouwers, dat de Galileistraat in een Europese stad van iets minder dan een miljoen inwoners ligt:

De rivier loopt van daar, achter jullie, die kant op. En gaat dwars door het oude centrum, dat daar ligt. En ga je die kant op, dan kom je bij de ring van de autosnelweg. Tussen het centrum en de ring loopt een drukke weg, met veel zijstraten. Die zijstraten hebben ook weer zijstraten. Eén daarvan is onze straat. Op de toeristenkaart van onze stad zal je ons net niet aantreffen.

En daar is het Nathan Vecht om te doen: een stuk schrijven over gewone en onopvallende mensen in een gewone en onopvallende straat in een stad die zich eender waar in Europa zou kunnen bevinden. De personages hebben geen bijzondere levens, staan niet voor heroïsche en hartverscheurende keuzes en maken geen spectaculaire dingen mee. Het zijn levens zoals de meesten onder ons die leiden. Vertrekkende vanuit die menselijke, al te menselijke personages en gebeurtenissen is Onze straat op het eerste zicht een ingetogen reflectie op het verstrijken van de tijd, op het alledaagse, op het geluk dat in de kleine dingen schuilt, op de gemiste kansen in het leven en op de onvermijdelijkheid van de dood.

Onze straat is een bewerking van Our Town (1938) van de Amerikaanse romanschrijver en toneelauteur Thornton Wilder (1897-1975). Daarin worden een aantal bewoners van Grover’s Corner, een provinciestadje in New Hampshire, gevolgd op drie verschillende dagen in hun leven (7 mei 1901, 7 juli 1904 en zomer 1913). Voor zijn tijd was Our Town vernieuwend door de aanwezigheid van een epische verteller, het directe aanspreken van het publiek, het ontbreken van een heldere dramatische verhaallijn, het gebruik van pantomime en een tot de essentie uitgepuurde scenografie: “No curtain. No scenery. The audience, arriving, sees an empty stage in half light”, zo luiden de eerste regieaanwijzingen van Wilders stuk. De toneelmeester/verteller draagt enkele stoelen en tafels aan en dat is het zowat. “Het stuk leent zich bij voorkeur voor een vlakke vloer theater, met publiek rondom”, vermeldt ook Nathan Vecht. Centraal staan een open vertelling naar het publiek, een minimum aan rekwisieten en een maximum aan suggestie en verbeelding. De kracht van Our Town is de organische eenvoud waarmee vorm en inhoud bij elkaar aansluiten.

Thornton Wilder is altijd een tegenstander geweest van de Guckkastenbühne met zijn naturalisme en zijn psychologie. Tussen 1928 en 1931 reisde hij door Europa en maakte kennis met het experimentele theater in Parijs en Berlijn, met Pirandello en met het Duitse expressionistische theater, maar ook met de volksstukken van de negentiende eeuwse Oostenrijkse toneelschrijver Nestroy. De vervreemdingselementen die Wilder hanteert staan niet in het teken van de maatschappijkritiek die zijn Europese collega Bertolt Brecht op datzelfde ogenblik – de jaren dertig van de vorige eeuw – met het epische theater verbindt. Eigenlijk wil Wilder net het tegenovergestelde van Brecht. Het gaat Wilder niet om het tonen en analyseren van een historische en dus maakbare (en veranderbare) werkelijkheid. Terwijl Brecht vanuit zijn marxistische overtuiging kapitalisme en fascisme bekritiseerde en in zijn felste stukken het individuele leven wilde opofferen voor het collectieve doel, is Our Town, in Wilders eigen woorden, “an attempt to find a value above all price for the smallest events in our daily life”.

Our Town is een klassieker in het Amerikaanse theater. Het stuk verwijst expliciet naar de Mayflower, the Foundingfathers, de onafhankelijkheidsstrijd, de burgeroorlog,… cruciale gebeurtenissen in de constructie van de nationale identiteit van de VS. Het belang van Our Town voor het Amerikaanse repertoire en het Amerikaanse zelfbewustzijn blijkt onder andere uit het feit dat het stuk opvallend veel opgevoerd werd na de aanslag op de Twin Towers in 2001: “The September 11 tragedy forced us all to look at the world in a different way”, zei Joanna Woodward die het stuk in het najaar van 2002 produceerde met haar man Paul Newman in de rol van de verteller: “(It) reminds us all of the importance of living every moment.” Het stuk wordt duidelijk geassocieerd met een nostalgisch ideaal, met een wereld die nog heel is en gedragen wordt door een gemeenschap met gelijke waarden.

Dat Amerikaanse ideaal wordt nergens harder onderuit gehaald dan in Lars von Triers Dogville (2013). Hoewel hij nergens expliciet naar invloed van Wilder verwijst, gebruikt ook Von Trier in zijn film de combinatie van een verteller en een ‘platte setting’. Von Trier laat een verteller (een voice-over) het verhaal vertellen van het stadje Dogville in de Amerikaanse Rocky Mountains en zijn onverwachte bezoekster Grace. Ook hier is er geen realisme in de scenografie: de straten en de muren van de huizen worden door witte lijnen op de grond afgebakend. Op enkele tafels, stoelen en kasten na zijn er geen of nauwelijks rekwisieten aanwezig. Drama is er daarentegen wél aanwezig in Von Triers morele fabel over goed en kwaad.

Precies dat grote drama tussen de personages ontbreekt bij Wilders keuze voor eenvoudige figuren. Wilder zocht naar een transcendente waarde voor zelfs het meest simpele leven. Die waarde vond hij in het christelijk geloof. Het epische staat bij Wilder in functie van het religieuze en niet het maatschappelijke zoals bij Brecht. Hij creëert een soort van wereldtheater: in het bijna anonieme vindt Wilder het universele. Zijn personages zijn geen psychologisch uitgewerkte figuren. Het gaat Wilder niet om het realisme maar om het parabelgehalte van het verhaal.

Dat wordt het duidelijkst in het derde deel waar de doden mee in het gesprek betrokken worden. De pas overleden Emily wil, tegen de raad van de andere doden in, nog een dag uit haar leven beleven. Ze kiest voor haar twaalfde verjaardag, maar heeft al snel spijt dat ze erom gevraagd heeft. Ze merkt namelijk dat de levenden helemaal niet begaan zijn met de waarde van het leven. Ze leven zonder te beseffen dat ze leven. Ze leven geen enkel ogenblik ten volle, ze zijn zich niet bewust van de aanwezigheid van de anderen, zelfs niet van de aanwezigheid van hun geliefden, ze zijn blind en onwetend. Dan besluit Emily zich, zoals de andere doden, alleen nog maar voor te bereiden op wat er nog gaat komen. Het is een op z’n minst merkwaardig en zelfs hard einde voor een stuk dat twee bedrijven lang een hymne lijkt op het aardse bestaan in al zijn eenvoud!

Een van de grote verschillen tussen de setting van Wilder en die van Vecht is dat Vecht voor de stad heeft gekozen, wat in 2019 evident lijkt. De verteller bij Vecht stelt die stedelijke context nadrukkelijk aanwezig. En toch heeft die ‘uitvergroting’ weinig impact op de vertelling. Het stuk heet niet toevallig: ‘Onze straat’. De onderlinge vervreemding van de personages is ongetwijfeld wat groter dan bij de personages van Wilder, maar zeker niet opvallend. Je verwacht ook een grote ‘cultuur clash’ in deze urbane omgeving. Maar ook dat gebeurt niet ondanks het feit dat 9/11 een rol speelt in de bewerking van Nathan Vecht. Het eerste deel speelt zich namelijk af op de ochtend van 10 september 2001, een dag voor de aanslagen. De impact van 9/11 en zijn nasleep op de geo-politiek en het multiculturele samenleven is diepgaand. In het tweede deel dat zich drie jaar later afspeelt, is daar iets van te merken in een half misplaatste, half grappig bedoelde opmerking van Christian tegen Ismael: “Jij leidt toch niet stiekem vanuit je winkel een terroristische organisatie?” Maar veel verder gaat het niet.

Hoe moeten we dit interpreteren? De keuze voor de verwijzing naar een dag die als geen andere in de voorbije vijftig jaar het uitzicht van de wereld heeft veranderd en er toch geen of nauwelijks belang aan hechten! Wil Vecht daarmee zeggen dat het alledaagse leven fundamenteel niet geraakt wordt door dit soort gebeurtenissen? Dat er een existentiële dimensie is die zich aan die politieke en maatschappelijke aardverschuivingen onttrekt? Het immense verdriet van de net overleden Tom bij het herbekijken van een willekeurige avond uit zijn leven waarbij hij niet voor het avondeten verschijnt en zijn vader nauwelijks enige aandacht voor zijn moeder heeft, lijkt het allemaal samen te vatten. Vecht blijft daarmee trouw aan Wilders stuk.

Toch blijft de vraag of een bewerking anno 2019 niet verder had moeten gaan. Wat met de verhouding tussen de drie niveaus: de straat, de stad en de wereld die de doden omvat? Bij Vecht medieert de verteller hiertussen op dezelfde manier als bij Wilder. De belangrijkste bedenking die je zou kunnen maken is of de structuur zelf van Thornton Wilders stuk niet bevraagd had moeten worden. Kan de moderne wereld waarin we leven nog vanuit de rust en het overzicht van deze verteller verteld worden? Moet ook hij niet meegesleurd worden in de complexiteit van tegenstrijdige perspectieven?

Lees hier onze recensie van de opvoering van Onze straat door Het Nationale Theater.