Wie het scenario van de musical Lokroep – de #WeToo musical tot zich neemt, kan meteen een aantal heuglijke conclusies trekken. Het stuk behandelt op zorgvuldige wijze een actueel precair thema – machtsverhoudingen en grensoverschrijdend gedrag – en kiest voor een (binnen het musicalgenre) relatief onconventionele structuur die niet plotgedreven is (meer…)
De persoonlijke ervaringen en de reconstructie van buitenaf worden zo met elkaar geconfronteerd. Maar ook heden en verleden schuiven over en door elkaar. De interviews en de repetities vonden plaats op het ogenblik dat de oorlog in het Syrië van Bashar al-Assad in alle hevigheid losbarstte. De gruwel in Syrië dringt binnen in de repetitieruimte in Parijs. De wereld die via de interviews langzaam in het geheugen van Hassan wordt hersteld, wordt op hetzelfde ogenblik door de oorlog vernietigd: ‘Vandaag, gezien wat er in Syrië gebeurt, denk ik: wat een banaal verhaal! Het lijkt me te gewoon. Tegelijk denk ik: als de gebeurtenissen in Syrië de norm zijn, zijn er dan nog wel verhalen die stand kunnen houden?’, zegt Hassan in een interview van 25 juli 2013.
De acteur, Ayham Agha, is een vluchteling uit deze oorlog. Hij worstelt met de betekenis daarvan voor zijn identiteit. Hij opent het stuk met volgende bekentenis: ‘Ik moet me voorstellen. Dat had ik al bij onze eerste ontmoeting moeten doen. Ik heb het nochtans geprobeerd… tijdens elke repetitie. Wie ben ik nu eigenlijk? (…) Het lukt me niet mij voor te stellen. Op elke repetitie? Tijdens de proloog? Mijn huis, mijn vriendin, de betogingen, de revolutie, het vertrek, de film, het project, Deir Ezzor, Damascus, Duitsland, het theater, dit verhaal, de rivier, de terugkeer. Teruggaan? Niet meer Teruggaan? Ik heet Ayham, ik ben acteur.’ Aan de hand van deze ketting van woorden kan het verhaal van Ayham gereconstrueerd worden, zijn participatie aan de betogingen tegen Bashar al-Assad en nadien zijn vertrek uit Syrië en zijn ballingschap in Europa. Ayham vertegenwoordigt daarmee de jongste generatie (politieke) vluchtelingen.
Het decor is minimalistisch: een tafel, een laptop, twee stoelen, een projectiescherm en een camera op statief. De scenografie staat in het teken van het gesprek en de registratie ervan: de getuigenis en zijn voortleven. Het verhaal bestaat uit verschillende lagen: er zijn de video-opnames van de interviews waarin Hassan aan het woord is; dan zijn er de stukken uit de interviews met Hassan die live door Ayham gezegd worden; en er zijn de discussies die Hassan en Ayram hebben over de keuze en de ordening van de gekozen fragmenten. Hassan is het daar niet altijd mee eens: ‘Jullie hebben me onder druk gezet deze passage te behouden, hoewel ik me niet kan herinneren dat ik het precies zo heb gezegd. Ik heb daar mijn twijfels over en toch heb ik toegegeven en gezegd dat je ze mocht gebruiken.’ Op hun beurt heeft Ayham kritiek op Hassan: ‘Ik krijg meer en meer het gevoel dat telkens als jouw vrienden in het vizier komen, we de camera moeten uitzetten.’ Maar is de waarheid – zeker de waarheid van oorlog, geweld en lijden – wel te achterhalen: ‘Ik bedoel maar dat iedereen de zaken op zijn manier interpreteert en opslaat. Later herformuleer je de gebeurtenis op jouw manier, en maak je er je eigen verhaal van. Niet met de bedoeling om te liegen. Dat is gewoon wat er gebeurt als het geheugen in het spel is’, zegt Hassan.
Het stuk bestaat uit vier delen van ongelijke lengte: Proloog, Binnen, Buiten en De foto’s. De meeste verhalen – in Binnen – gaan over de periode in de gevangenis. Het zijn harde, ontroerende en verwarrende verhalen over verlies, marteling en overleven. Over de kat Lucy en haar kleintjes die door de bewakers worden gedood, over het maken van een luit met karton, brood, suiker, confituur en die later door andere gevangenen tijdens een voedselcrisis wordt opgegeten, over het paradoxale feit dat de gevangenis misschien de enig plek is waar je in een autoritair regime echt je mening kan zeggen,… Maar als ondervrager probeert Ayham ook de meer persoonlijke feiten uit het leven van Hassan te achterhalen: waar hij heeft gewoond, wat hij gedaan heeft na de gevangenschap, de relatie met zijn vader (die ook in de gevangenis zat) en zijn vrouw Hanan, en dat niet altijd tot de zin van Hassan zelf: ‘Waarom ben je zo geïnteresseerd in Hanan?’, vraagt hij Ayham.
Er wordt in de tekst (en in de voorstelling) gespeeld met het theatraal dispositief. Is het een opvoering? Een repetitie? De tekst lijkt immers bijgesteld en becommentarieerd te worden. Tijdens het spel herinnert Hassan zich andere details bij wat hij voorheen heeft verteld en begint die toe te voegen: ’terwijl ik hier zit tijdens de repetities, herinner ik me bepaalde details, beelden, gedachten die niet voorkomen in het verhaal zoals jij het in elkaar hebt gestoken. Dingen die spontaan in me opkomen. Ik vertel ze dan aan jou, om niet telkens hetzelfde te zeggen. Voor jou is dat ook fijner, want ik weet dat we dingen zeggen die tijdens de montage gewist zullen worden.’ Er wordt hier op een ingenieuze manier met de verschillende fases van een repetitieproces gespeeld.
Omdat hij mee op het toneel zit, is Hassan toeschouwer van en acteur in zijn eigen verhaal. Het éénmalige en persoonlijke komt terecht in de machinerie die theater heet: ‘Het probleem is de herhaling. Wat zou er gebeuren met de moeilijkste, de meest pijnlijke scène, als je ze twee, drie of twintig keer herhaald? Of nog vaker… Blijft ze authentiek? Heb je dan niet het gevoel dat je jezelf aan het nadoen bent? Dat je aan het acteren bent, en naspeelt wat je eerder al deed en zei? Ook al zou je het niet zo willen, speel je jezelf, of niet. Ik heb er geen idee van. Ik ben geen acteur’, zegt Hassan tegen Ayham, de acteur. Ze zitten tegenover elkaar aan tafel. Het zou een gesprek kunnen zijn, een interview, maar ook een ondervraging. Iemand wordt geconfronteerd met een getuigenis die hij vroeger heeft afgelegd en herkent zich daar niet meer volledig in. Die kloof tussen geleefde ervaring en (re)constructie wordt nooit gedicht. Toch komt uit de gesprekken, verhalen en video-opnames langzaam een verscheurd en gebroken leven te voorschijn dat zoekt naar houvast en samenhang en dat in de fotoreeks waarmee het stuk eindigt enigszins lijkt te vinden.
De sterkte van het stuk is de traagheid en de rust van zijn opbouw en argumentatie. De intelligentie en gevoeligheid waarmee getuigenis afgelegd wordt van een traumatische ervaring. Ze zijn de keerzijde van het geweld en de onderdrukking waarover verteld wordt. Toch blijf je als lezer zitten met een fundamentele vraag, een vraag die – zoals het stuk zelf – begaan is met waarheid en authenticiteit. De voorstelling (die inmiddels in Beiroet, Berlijn, Parijs, Tunis en Antwerpen stond) haalt zijn kracht voor een groot deel uit de live aanwezigheid van de ex-politiek gevangene Hassan Abdul Rahman. Hij is het zegel op de ‘echtheid’ van het verhaal, hoe veel twijfels er in de voorstelling zelf ook geuit worden over de mogelijkheid van een correcte herinnering en getuigenis. Kan het stuk gespeeld worden met een acteur die niet (precies) hetzelfde heeft meegemaakt als Hassan? Kan je het spel met fictie en realiteit zo ver doorvoeren? Kan de waarheid zoveel leugen aan? Verdwijnt dan niet de eigenlijke inzet van het stuk? Geen makkelijk te beantwoorden vraag wanneer een voorstelling de werkelijkheid zo dicht op de huid wil zitten.
Waël Ali, Ik herinner het mij niet meer (vertaald door Lore Baeten), Bebuquin/Moussem, 2019, ISBN 9789075175745