Mijn medeafstudeerders aan de Regieopleiding, Espen Hjort en Eline Arbo, komen net als ik uit het buitenland. Omdat we waarschijnlijk toch in Nederland aan het werk zouden gaan, hebben we het op school veel over het subsidiesysteem gehad en het vergeleken met Noorwegen en Duitsland. Zo werd beleid een belangrijk thema in onze klas.
Waar we vooral kritisch over raakten, is dat het beleid is gebaseerd op rendementsdenken en op de korte termijn. Daardoor bevordert het de concurrentie tussen kunstenaars. Wij willen niet met onze collega’s concurreren. Daarom speelden we onze afstudeervoorstellingen ook op ons eigen afstudeerfestival, Vuurwerk, waar het alleen ging over de inhoud van onze voorstellingen. Concurrentie maakt angstig en dat gaat ten koste van de artistieke kwaliteit. Bovendien bestaat het gevaar dat je je als maker richt op dat waarvan je denkt dat het gewenst is, in plaats van op wat je zelf moet maken. Wat je maakt moet oprecht zijn. We moeten als kunstenaars weer geloven in onze kunst. Dat is uiteindelijk ook voor het publiek spannender.
Natuurlijk zou er drie keer zoveel geld moeten zijn voor de kunsten. Maar net zo belangrijk is dat het theaterveld een enkel ecosysteem zou moeten zijn. Er zou geen onderscheid moeten zijn tussen BIS en Fonds. Het hele systeem zou, net als de BIS, minder strenge eisen moeten stellen. Juist kleinere instellingen lijken zich nu veel meer te moeten verantwoorden dan de grotere instellingen. Terwijl de kleinere daar het minste tijd en geld voor hebben.
Door het onderscheid tussen Fonds en BIS word je als maker gedwongen te kiezen tussen grote zaal of kleine zaal. Makers kiezen soms ook voor de grote zaal omdat daar meer geld is, in plaats van uit artistieke noodzaak. Elke voorstelling heeft zijn eigen vorm nodig. Daarom heeft elke voorstelling, van elke grootte, bestaansrecht. Mocht er in de toekomst geen artistieke noodzaak meer zijn om werk te maken voor de grote zaal, dan hoeven we die niet kunstmatig in leven te blijven houden.
In Duitsland zit je aan de zaal vast van het huis waarvoor je werkt. Hier in Nederland kun je in veel verschillende zalen spelen en met veel verschillende partners samenwerken. In die flexibiliteit en het coproduceren zit een grote meerwaarde. Dat zouden we veel vaker kunnen doen, gedacht vanuit het artistieke belang van de voorstellingen, vanuit de visie van het kunstwerk.
In een ideaal systeem zou het zo moeten zijn dat theatermakers die worden gesubsidieerd en goed werk maken de volgende periode vanzelf weer geld krijgen. Verlenging van subsidie zou gebaseerd moeten zijn op de kwaliteit van het werk, niet op basis van papieren plannen. De periode zou bovendien veel langer moeten zijn dan vier jaar. Dat betekent ook dat er minder mensen uit het systeem verdwijnen. We moeten niet bang zijn dat er dan te veel kunst is. Ik denk namelijk dat er geen beperkte vraag naar is. Er is ruimte voor oneindig veel kunst. Stel dat je eens voor wat het voor de kunst betekent als mensen straks niet meer hoeven werken dankzij de technische vooruitgang. Natuurlijk moet er wel gekeken worden of mensen geen misbruik maken van het stelsel en gaan luieren van dat geld.
De mensen die over de subsidies moeten oordelen zouden uit het veld moeten komen, of in ieder geval het veld goed moeten kennen. Maar dat blijft natuurlijk subjectief. In de toekomst heb je voor die lastige beslissingen misschien niet eens meer mensen nodig, maar kunnen computers dat op een objectiever manier voor ons doen. Omdat de technologie dan misschien wel kan meten welke voorstellingen de meeste emotionele impact hebben op het publiek.
Op het gebied van het onderwijs liggen kansen om op de lange termijn de waardering voor de kunsten fundament te geven. Het is toch raar dat je als jongere het idee kunt hebben dat theater alleen maar musical is, omdat je toevallig in een kunstarme regio woont? Alle jonge mensen zouden moeten leren wat de meerwaarde van kunst kan zijn en wat er allemaal aan kunst is. Het thema van de Bildung wordt politiek ondergewaardeerd. De kracht van een autonome, vrijdenkende geest die zelf op de wereld kan reflecteren moet je niet onderschatten.
Opgetekend door Robbert van Heuven.
Zarah Bracht (1990) studeerde dit jaar af aan de Regieopleiding van de Amsterdamse Theaterschool.