De makke van de huidige cultuurpolitiek is dat ze cultuur ziet als een noodzakelijke verbinder die moet voorkomen dat dwarsliggers aan onze gemeenschappelijke waarden zullen tornen. Wat de politiek maar niet lijkt te beseffen, is dat de aard van de kunst er juist in is gelegen om de kernwaarden die voor algemeen worden aangenomen in twijfel te trekken, betogen drie redacteuren van dit blad.

Door Persis Bekkering, Bo Tarenskeen en Robbert van Heuven

In haar H.J. Schoolezing zette VVD-minister Edith Schippers elk cultuurrelativisme van zich af. Onze cultuur is superieur, vond ze. Natuurlijk zijn er botsingen binnen een samenleving; die wrijving zorgt voor glans. Dat neemt echter niet weg dat er onder die verschillen gedeelde normen en waarden schuilgaan die het bezielende verband van onze gemeenschap vormen.

Het was een opmerkelijke visie op cultuur van een minister van een partij die bij monde van haar partijleider eerder nog te kennen gaf weinig op te hebben met zowel cultuur als visie. In het verlengde daarvan is het verbazingwekkend dat we ons als samenleving inmiddels al zo’n anderhalf decennium bezighouden met discussies over culturele en nationale identiteit, maar dat het verband met het kunstzinnige domein in die discussie nooit wordt gelegd. Ook niet door politici die over het cultuurbeleid gaan.

Kern van de democratie

In Nederland wordt kunst toch vooral als vermaak gezien. Als franje. Het is veelzeggend dat in het verkiezingsprogramma van GroenLinks, een van de weinige partijen die voorzichtig probeert alternatieven voor te stellen voor de huidige groeigedreven neoliberale samenleving, kunst een verwaarloosbare rol speelt. Terwijl je zou kunnen zeggen dat een beweging die probeert alternatieven voor te stellen niet zonder verbeelding en creativiteit kan. Creativiteit, het doorbreken van de gekende grenzen, het bouwen aan voorstellen voor een andere wereld; ze zouden niet de versiering moeten zijn van een progressieve beweging of een manier om arme buurten te gentrificeren, ze zouden de kern moeten uitmaken van die beweging.

Ook Schippers betrekt de kunst niet bij haar ‘wij-zijn-beter’-retoriek. Zou dat komen door haar opvatting over de functie van het schuren in de liberale samenleving? Ze stelt dat opvattingen kunnen schuren, maar dat we het onder dat vriendelijke kibbelen wel eens zijn over de onderliggende waarden.

Nu laten de afgelopen eindeloze identiteitsdiscussies al zien dat die onderliggende waarden helemaal niet zo algemeen geaccepteerd zijn. Voor onder anderen filosoof Claude Lefort en politicoloog Chantal Mouffe is het juist de kern van de vrije pluriforme democratie dat we het nooit helemaal met elkaar eens kunnen zijn. ‘If we want people to be free we must always allow for the possibility that conflict may appear and to provide an arena where differences can be confronted,’ schrijft Mouffe. Kunst kan daarin een rol spelen, juist omdat het de kernwaarden die als algemeen geaccepteerd worden beschouwd in twijfel trekt en ter discussie stelt. En dat ondermijnt nu juist het samenlevingsmodel met de gedeelde kernwaarden dat Schippers voor zich ziet. Kunst loopt daarbij vooral in de weg.

Lokaas voor kapitaal

Er zijn ook ministers die suggereren een visie te hebben. Onlangs stak de Vlaamse minister van cultuur, Sven Gatz, tijdens een gesprek met jonge schrijvers een optimistisch verhaal af over hoe Europese steden zich sinds het begin van dit millennium in toenemende mate bewust zijn geworden van de waarde van de creatieve klasse. Hoe er steeds meer plaats wordt gemaakt voor kunstenaars, als aanjagers van de vooruitgang. Een oud verhaal natuurlijk, achterhaald in zijn goede boodschap. Dankzij dit beleid van gentrificatie worden kunstenaars gebruikt als pionnen in een economisch beleid – lokaas voor kapitaal – waarna ze de facto aan hun lot worden overgelaten, als wegwerpproducten. In een stad als Amsterdam is het hierdoor bijna onmogelijk geworden om betaalbare woningen te vinden. Voor kunstenaars al helemaal.

Wat verder opviel aan het betoog van deze liberale minister (die de aanwezigen na afloop zijn boek Bekentenissen van een Cultuurbarbaar cadeau gaf) was dat hij zich zogenaamd nuchter opstelde. ‘Ik kan maar zoveel doen,’ zei hij herhaaldelijk op verontschuldigende toon, of: ‘Het gaat in mijn beleid uiteindelijk over het verdelen van geld.’ Alle andere ministers willen ook wel meer geld voor hun portefeuille, dus zijn handen waren gebonden.

De ergernis in de groep schrijvers groeide voelbaar. Uiteindelijk vroeg iemand zuchtend: ‘Heeft u eigenlijk wel een visie op kunst? Wat is uw droom, uw ideaal?’ Een bloeiende cultuur, was alles wat Gatz eruit wist te krijgen. Verdient de kunst niet een minister met minder armoedige ideeën over de waarde van cultuur?

In Nederland hebben we natuurlijk vooral te maken met minister Jet Bussemaker, het bevlogen gezicht van het Nederlands cultuurbeleid. Op het eerste gezicht boffen wij met haar. Ze presenteert zich nadrukkelijk met een visie op cultuur, uit grotere ambities dan het louter verdelen van centjes en paradeert niet met haar barbarisme, maar wel op Prinsjesdag in een jurk van De Nederlandse Opera.

Verwarren en experimenteren

Eind augustus beschreef Naomi Velissariou in een scherp opiniestuk op Theaterkrant.nl hoe leeg deze visie evengoed is. Volgens de minister, vat Velissariou een recente lezing samen, moet kunst en cultuur: 1. dat beschermen wat kwetsbaar is, 2. delen wat mooi is, en 3. stimuleren wat er in ons allemaal aan goeds zit. ‘Kunst moet verbinden, zeker, maar (kan en mag en) moet ook verdelen, verwarren en experimenteren,’ reageert Velissariou zeer terecht. Chantal Mouffe resoneert hierin door.

Wat een verschil met een generatie terug. Willem de Wolf zei in de vorige Theatermaker, in een gesprek met Bo Tarenskeen: ‘Toen [heerste] veel meer het idee dat de kunst er was om het bestaande ter discussie te stellen. Waar het om ging was de negatie van dat wat bestond.’

Willen we een minister mét visie, of een zonder? Het antwoord lijkt te zijn: beiden zijn even bedroevend. Gatz denkt dat hij vrij van ideologie is, en is daardoor blind voor zijn eigen liberalisme. Juist de kunst zou hem hiervan kunnen doordringen. Bussemaker blaakt van gezonde visie, maar maakt van kunstenaars zoet lispelende elfjes.

Achter onze kritiek op de beleidsvisies, en ook achter die van Willem de Wolf, resoneert een verlangen naar de mogelijkheid van kunst om te schuren en twijfel te zaaien. Tegelijkertijd is het de vraag of het waar is wat is Willem de Wolf zegt. Is er ooit een moment geweest dat ministers vonden dat kunst het bestaande ter discussie moest stellen? Dat vraagt namelijk een enorm vertrouwen in de democratische liberale samenleving: namelijk dat dit, zoals Willem Schinkel in navolging van Lefort stelt, maar een van de mogelijkheden is die de democratie kan aannemen. De democratische macht is een lege plek, die steeds opnieuw ingevuld moet worden. Hoewel de idee van kunst als criticus van de macht een uiterst liberale gedachte is, moet je zelfs als liberale machthebber stevig in je schoenen staan om de mogelijkheid te scheppen je eigen machtspositie, je eigen ideologische ideeën over een goede samenleving, willens en wetens in gevaar te brengen. Geen minister zal kortom zeggen: wat goed dat die kunstenaars het wezen van mijn macht ter discussie stellen.

Sterker nog, Schippers, Gatz en Bussemaker ontkennen dat vermogen. Volgens Gatz is politiek niets anders dan het verdelen van geld en het besturen van instituties, een opvatting die vergelijkbaar is met die van Mark Rutte. Volgens Bussemaker moet kunst vooral leuk en emancipatoir zijn en voor verbinding zorgen. Volgens Schippers gaat politiek over het propageren van de eigen bovenste-beste cultuur. Die moet dus bevestigd en juist niet ter discussie gesteld worden. Dat is zelfs niet nodig. ‘Het beste’ suggereert immers dat er niets beters is. Daarmee komt de politiek-liberale functie van kunst dus te vervallen.

Wanneer de eigen cultuur op een strategische manier wordt ingezet, in het geval van Schippers om met populistische motieven, dan is het bovendien het handigst als cultuur wordt opgevat als iets statisch. Waarbij dan ook verwezen kan worden naar statische, onbeweeglijke symbolen zoals de Nachtwacht, het Plakkaat van Verlatinghe of de Afsluitdijk. Cultuur moet dan herkenbaar, bevestigend en bestendigend zijn – en dus vooral niet met zichzelf in tegenspraak. Als je cultuur zo opvat, dan is kunst inderdaad iets heel anders. Dat gaat namelijk ook over ontregeling, kritiek, provocatie, contradictie. Terwijl we kunst wel als onderdeel van de cultuur beschouwen.

Staatssecretaris voor Crisis

Misschien is het nog niet genoeg tot de politici doorgedrongen dat kritiek een noodzakelijke voorwaarde is voor vooruitgang. Pas na het bekritiseren van de status quo kan er verandering en dus ontwikkeling tot stand komen. Ook lijken politici maar niet te beseffen dat cultuur, net zoals identiteit, toch echt een dynamisch gegeven is. Het is geen ding, het is niet te vergelijken met een object als een schilderij. Het is een proces, eerder te vergelijken met een gesprek. Onze cultuur is het gesprek dat wij zijn, om Hölderlin te parafraseren. En een goed gesprek kenmerkt zich door zo veel wat het tegendeel is van bestendiging: het uitwisselen van informatie, kennis, inzicht en wijsheid, de bereidheid naar elkaar te luisteren en van gedachten te veranderen, denkpauzes, humor, ironie, provocatie, spel, spot, ontregeling, kritiek, lof, fatsoen … Maar ook crisis. Af en toe moet het gesprek kunnen stagneren, moet men er niet meer uit kunnen komen. Want dat zijn de momenten waarop je beseft dat er iets fundamenteels op het spel staat.

Eigenlijk zouden we een extra staatssecretaris moeten hebben. Naast de staatssecretaris voor Cultuur een staatssecretaris voor Crisis. Iemand die voor ruimte (geld) zorgt voor ontregeling. Wiens taak het ook is om niet alleen de andere volksvertegenwoordigers maar ook het volk zelf eraan te helpen herinneren dat we gezamenlijk een gesprek zijn. Een gesprek dat gebaat is bij zowel stilte en reflectie als provocatie en lawaai. Met een dergelijke visie, waarbij de politiek dus de noodzaak van zijn innerlijke tegenkracht erkent, zouden we waarschijnlijk geen enkel probleem hebben.

Dossiers

Theatermaker oktober 2016