Theater is allang niet meer de enscenering van een tekst. Theater is multimediaal en multidisciplinair, speelt zich af binnen en buiten theaters, voor grote en kleine publieken, in artistieke en niet-artistieke contexten. Wat betekent dat voor de rol van de dramaturg?

Vaak overvalt de dramaturg een zekere verlegenheid wanneer hem wordt gevraagd wat hij nu precies doet. Zelfs binnen het theater is zijn functie vaag en gecontesteerd (een soort ‘non-positie’ volgens de Amerikaanse regisseur Terry McCabe). Dat de dramaturgie van een voorstelling niet samenvalt met het werk van de dramaturg, is een belangrijke oorzaak. Geen enkele voorstelling komt tot stand zonder dramaturgie – laten we dramaturgie omschrijven als het wijdvertakte artistieke gesprek dat uiteindelijk tot een voorstelling leidt – maar een dramaturg is geen noodzaak om theater te maken. Hij heeft geen duidelijke herkenbaarheid zoals de acteur, de regisseur of de auteur. Ondanks het feit dat er nu masters in de dramaturgie bestaan, er regelmatig (inter)nationale samenkomsten van dramaturgen georganiseerd worden en dramaturgie het onderwerp is van academisch onderzoek, blijft de dramaturg een vage en ongrijpbare figuur in het complexe collectieve theatergebeuren. Toch is zijn gestage opkomst cruciaal voor het begrijpen van het moderne theater. Hoe kan zo’n onduidelijke gestalte tegelijkertijd ook een distinctieve figuur zijn?

‘(E)en homo universalis, een duizendpoot pur sang en een spin in het web van de theaterproductie’, zo schrijven C. Dieleman, R. Franzen, V. Zangl & Henk Danner in hun Inleiding in de dramaturgie. Deze definitie van de dramaturg is geen klein compliment en de combinatie van het renaissancistische ideaal van de universele mens met twee kleine insecten – de duizendpoot en de spin – spreekt wel aan. Maar of het gevoel van verlegenheid daarmee verdwijnt? Want heeft een duizendpoot niet heel veel poten om over te struikelen? En is een web niet een heel fragiele constructie? Om nog maar te zwijgen van het inmiddels problematisch geworden idee van ‘de universele mens’!

De knipoog naar Brecht in de titel introduceert een historisch perspectief. De dramaturg verschijnt als autonome figuur in de tweede helft van de achttiende eeuw. De ontwikkeling van de dramaturgie wordt vaak als een Duitse aangelegenheid beschouwd, met Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) als eerste professionele dramaturg en Bertolt Brecht (1898-1956) als de moderne twintigste-eeuwse incarnatie. Die genealogie plaatst de dramaturg in de intellectuele erfenis die loopt van het burgerlijke verlichtingsdenken tot de moderne maatschappijkritiek.

De dramaturg als crisis-figuur

Maar de verschijning van de dramaturg duidt tegelijk ook op een crisis in het theater. Het middeleeuwse theater, het renaissance theater, het Elizabethaanse theater, het Franse classicisme, het Spaanse baroktheater hebben hun vanzelfsprekendheid – de band met de gemeenschap en met de dominante ideologie – nog niet verloren. De breuklijn onstaat in de achttiende eeuw op een ogenblik dat de intellectuele, morele en theologische zekerheden steeds dieper bevraagd en uitgehold worden. Met de verlichte burger verschijnt een nuchtere en kritische figuur in de samenleving, praktischer en rationeler ingesteld, geïnteresseerd in moraal en handel, wetenschap en techniek. Op het ogenblik van zijn aanstelling in 1767 als dramaturg aan het Nationaal Theater in Hamburg had Lessing de reputatie van een scherp criticus en van een vooruitstrevend toneelauteur. Met zijn stuk Miss Sara Sampson (1755) was hij een pionier van het burgerlijke treurspel. De dramaturg is vanaf Lessing verbonden met een revolutionair politiek idee, in casu de ontwikkeling van een nationale dramatische literatuur en van een generatie nieuwe schrijvers en nieuwe stukken. En dat als reactie op een te grote instroom van buitenlandse drama’s en op gemakkelijke en commerciële stukken. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw stond de dramaturgie ook in Vlaanderen en Nederland in het teken van het ontwikkelen van een eigen toneelschrijfkunst. Lessing zag in het theater een potentieel instrument voor een brede culturele hervorming en voor een nationale emancipatie. Het maakte deel uit van het burgerlijke Bildungsideaal. De dramaturg incarneerde dit ideaal. Dit maakt in elk geval duidelijk dat het in de dramaturgie altijd om meer gaat dan theater.

Lessings officiële aanstelling was van korte duur (van 1767 tot 1769) en was uiteindelijk een mislukking. Zijn opdracht was om stukken en voorstellingen van het Nationale Toneel van Hamburg te analyseren en zijn kritieken tweemaal per week te publiceren. De combinatie van aandacht voor het literaire én het performatieve was uniek. Lessing was kritisch op de middelmatigheid van veel acteurs en dat bracht hem in conflict met het ensemble. Terugkijkend wordt het duidelijk dat Lessing twee posities probeerde te verenigen die weliswaar veel met elkaar gemeen hebben, maar elkaar uiteindelijk toch uitsluiten: dramaturg en criticus. De dramaturg wordt vaak een ‘kritisch oog’ of ‘een oog van buitenaf’ genoemd. En terecht. Hij kijkt met kritische afstand naar de artistieke keuzes die worden gemaakt. Het fundamentele verschil tussen de dramaturg en de criticus is echter dat de dramaturg in de loop van het maakproces – en dus van binnenuit – zijn kritische opmerkingen maakt, terwijl de criticus een eindproduct beoordeelt. De kritiek van de dramaturg is een louter interne aangelegenheid en blijft binnen de muren van het repetitielokaal (en zelfs vaak binnen een gesprek onder vier ogen met de regisseur). Lessings experiment als een tekstspecialist, criticus en publiek opvoeder in residence in een theater bleek echter vruchtbaar en aanstekelijk op termijn. Zijn bedoeling was het articuleren van artistieke processen die normaal gezien verborgen waren voor het publiek en het genereren van een kritisch discours over het repertoire en de praktijk van het instituut. Die educatieve en informerende opdracht zal de dramaturgie blijven vervullen.

De dramaturg en de regisseur

‘U zal veel worden vergeven / want / gij hebt veel films gezien’, schreef Paul Van Ostaijen in zijn gedicht Bezette Stad (1921). Ook de dramaturg zal veel worden vergeven, want hij heeft veel stukken gelezen. Hij is een omgevallen boekenkast. Het hoeft niet te verbazen dat de dramatische tekst –  als een van de belangrijkste dragers van de hogere cultuur – lange tijd de eerste bekommernis was van de dramaturg (keuze van het repertoire, casting, vertaling, adaptatie…). De benaming van zijn functie verbindt de dramaturg aan het drama, zijn compositie en zijn organisatie, zijn enscenering en zijn opvoering. In sommige talen verwijst de term ‘dramaturg’ effectief naar de schrijver zelf. Vreemd genoeg gaat in de geschiedenis van het theater de verschijning van de dramaturg vooraf aan die van de regisseur. De hertog Von Sachsen-Meiningen (1826-1914) wordt algemeen beschouwd als de eerste regisseur in de moderne betekenis van het woord (degene die verantwoordelijk is voor het concept en voor de mise-en-scène). Tijdens de voorbije 150 jaar is de regisseur uitgegroeid tot de centrale figuur in het theater. Niet alleen is hij degene die het geheel overziet en de verschillende disciplines coördineert, zijn artistieke visie en zijn artistieke keuzes zijn de motor van de hele voorstelling. Terwijl de dramaturg opduikt aan het begin van het burgerlijke theater, verschijnt de regisseur in het laatste kwart van de negentiende eeuw, op het ogenblik dat het burgerlijke theater in het naturalisme zijn inhoudelijke en vormelijke grenzen bereikt, net voordat het met het symbolisme nieuwe, niet-representationele wegen inslaat en een andere verhouding tot de tekst begint te ontwikkelen. Zowel de dramaturg als de regisseur zijn crisis-figuren en worden aanvankelijk gewantrouwd door de acteurs, de schrijvers en andere theatermedewerkers. In de twintigste eeuw worden regisseur en dramaturg steeds meer partners in crime. Brechts inzichten zijn een sleutelmoment in deze evolutie.

Brechts werk als dramaturg bij Max Reinhardt (1924-1925) en vooral bij Erwin Piscator (1927-1928) was cruciaal voor de ontwikkeling van zijn ideeën. Piscator schrijft in Das politische Theater (1929): ‘Bij ons bleef de opdracht van de dramaturg niet beperkt tot de taken die hij bij andere theaters had, zoals het samenstellen van het repertoire, het geven van suggesties voor de casting, het uitkijken naar nieuwe teksten en het schrappen van overbodige passages. Wat ik van de dramaturg vroeg in de specifieke omstandigheden van ons theater was een echte creatieve samenwerking met mij en met de betrokken toneelschrijver. Onze dramaturg moest in staat zijn om teksten te herwerken in het licht van ons politiek standpunt en om tekstpassages en scènes vorm te geven die volledig passen binnen mijn regieconcept.’ Dit is een blauwdruk voor Brechts concept van de dramaturg. Wat Brecht van Piscator leerde was niet alleen hoe een narratief te structureren en politiek theater te maken, maar ook hoe de relatie tussen dramaturg en regisseur vruchtbaar gemaakt kan worden.

Het is geen toeval dat een van de belangrijkste theoretische geschriften van Brecht, de onvoltooid gebleven Dialoge aus dem Messingkauf (geschreven eind jaren dertig, begin jaren veertig van de vorige eeuw) – inmiddels belangrijker bevonden dan zijn Organon – in de dialoogvorm is opgesteld. De dialogen voeren onder andere een filosoof en een dramaturg ten tonele. In het gesprek dat ze voeren met een acteur, een actrice en een technicus onderzoekt Brecht de dialectiek tussen theorie en praktijk. Tijdens het gesprek wordt het toneel omgebouwd. Het onderliggende narratief van deze dialogen is de transformatie van de dramaturgie als een verdediging van het laat negentiende-eeuwse naturalistische (lees: aristotelische) theater tot een epische dramaturgie. Brecht eist van het moderne theater dat het aansluit bij het wetenschappelijke tijdperk. De ontwikkeling van de wetenschap en vooral haar  methode – de hypothese, het experiment en de mogelijke mislukking, de empirische test, het permanente leerproces – stonden Brecht voor ogen als een werkmodel voor het theater. Alleen op die manier kon het een maatschappelijke en politieke impact hebben. Uit de manier waarop Brecht het woord dramaturg gebruikt, zou je kunnen afleiden dat hij zichzelf meer als een dramaturg dan als een regisseur zag. Ook Heiner Müller omschreef zichzelf meer dan eens als dramaturg. Dat zou kunnen wijzen op het belang dat zij beidden hechtten aan het denkproces dat een theatervoorstelling teweeg kan brengen.

De dramaturg en de dramaturgie

Brechts herdefiniëring van Lessings model is cruciaal. Van iemand die op een zekere afstand van het repetitieproces stukken leest, schrijft en bekritiseert, wordt de dramaturg bij Brecht een medewerker die intens betrokken is bij de enscenering. De dramaturg is niet langer een studeerkamerfiguur maar een dynamische functie in het repetitieproces, een productiedramaturg. Hij wordt de belangrijkste gesprekspartner van de regisseur en een mediator tussen de verschillende disciplines. De dramaturgie van het epische theater breekt de klassieke dramaturgie open naar een breder veld dan alleen maar de tekst, haar historische context en zijn mogelijke interpretaties. Dramaturgie wordt een ruimte van samenwerking. De Oxford Encyclopaedia to Theatre and the Performing Arts verwoordt dit helder: ‘Een dramaturg is een persoon met kennis van de geschiedenis, de theorie en de praktijk van het theater, die de regisseur, de ontwerper, de toneelschrijver en de acteur helpt om hun intenties te verwezenlijken. De dramaturg – soms een ‘literair manager’ genoemd – is een in het theater aanwezige artistieke raadgever die op de hoogte is van de missie van de instelling, de interesses van de toneelschrijver, de visie van de regisseur, en die meehelpt om deze in een theatraal aangrijpende vorm om te zetten. Dat doel kan op talloze manieren bereikt worden en de rol van de dramaturg verschuift naargelang de context en is altijd fluïde. Zoals er niet een enkel manier is om theater te maken, zo is er ook niet een enkel model van dramaturg zijn.’ Deze laatste opmerking is cruciaal. De invulling van de taak van de dramaturg wordt bepaald door heel concrete factoren: vast in dienst of freelance, huisdramaturg of productiedramaturg, bij een groot stedelijk gezelschap of bij een klein gezelschap in de provincie, et cetera Die contexten zijn bepalend voor de dramaturgie en voor de verantwoordelijkheid van de dramaturg die zich kan uitstrekken van een enkele productie tot het overkoepelende artistiek en maatschappelijk beleid van een theater.

Toch ligt in deze Oxford-definitie nog heel erg de nadruk op het literaire. Er heeft zich in de voorbije halve eeuw een belangrijke postdramatische ontwikkeling voorgedaan, weg van het repertoire, weg van de tekst, weg van een lineaire dramatische logica, naar een breed veld van visuele, auditieve en performatieve mogelijkheden. Theater is allang niet meer de enscenering van een tekst. Theater is multimediaal en multidisciplinair, speelt zich af binnen en buiten theaters, voor grote en kleine publieken, in artistieke en niet-artistieke contexten. Visuele dramaturgie, muziekdramaturgie, sounddramaturgie, stadsdramaturgie, publieksdramaturgie, een dramaturgie die zich richt tot specifieke groepen. Het zijn evenveel specialisaties geworden die duidelijk maken hoe breed en omvattend het dramaturgische bereik is is.

Hybride kennis

De dramaturgie van een voorstelling is zoals hoger reeds opgemerkt niet louter het werk van de dramaturg. Integendeel zelfs. Dramaturgie is een netwerk van gesprekken dat zich vertakt van lang voor tot lang na de voorstelling. Dramaturgie is een wezenlijk dialogisch of zelfs polyfonisch gesprek. In dat gesprek trillen verschillende wetenschappelijke discours, artistieke disciplines, persoonlijke ervaringen van de acteurs en medewerkers, mee. Dramaturgie is zowel een knoop als een netwerk. Het is een plek waar een aantal lijnen samenkomen en zich moeten verharden tot een knoop, tot een reeks beslissingen. Tegelijkertijd zit iedere dramaturgie vol losse eindjes, niet doorgedachte ideeën en half uitgewerkte ontwerpen (die misschien later opnieuw opgenomen worden). Dramaturgie is werf en ruïne, opbouw en verval tegelijk. In elk geval een onaffe collage van fragmenten, brokstukken, citaten, ideeën, et cetera.

 Dramaturgie is een hybride kennis- en ervaringsvorm. Het is geen wetenschappelijk spreken, geen filosofisch, ook geen zuiver artistiek. Dat laatste klinkt misschien vreemd, maar wordt duidelijk wanneer je een regisseur en een dramaturg over dezelfde voorstelling hoort praten. Bij de dramaturg zit er een grotere afstand op. Het is in die afstand dat dramaturgie mogelijk is: niet in de directe wil tot artistieke expressie, maar in de reflectie op en intoxicatie met die artistieke expressie. De dramaturg is eigenlijk gespecialiseerd in niets en dat meer dan ooit: ‘the dramaturg’s resistance to specialization is a part of the job: a symbolic reminder of the theatre’s enduring refusal to honor rigid distinctions between work and play, and knowing and doing’ (Lawrence Switzky). De dramaturgie is het proces van denken dat voor en tijdens de repetities door de verschillende participanten gevoerd wordt. Het is een netwerk van gesprekken dat alleen maar fragmentair in kaart kan worden gebracht. Dat is in essentie een rizomatisch gesprek, uitdijend in alle richtingen, gevoed door levenservaringen en professionele inzichten van de verschillende medewerkers en door de door hen gelezen boeken, geziene films, bezochte tentoonstellingen, et cetera. Dramaturgie is een poging om deze gesprekken bijeen te houden en in een bepaalde richting te structureren. Dat gebeurt voor een deel vanzelf in het gesprek en voor een deel wordt dat gestuurd (door de regisseur en de dramaturg).

Er wordt in discussies over dramaturgie wel vaker verwezen naar de teksten van de Vlaamse dramaturge Marianne Van Kerkhoven (1946-2013). En niet onterecht. Voor meer dan één generatie van Vlaamse en Nederlandse studenten en theatermakers sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is zij de incarnatie van ‘de dramaturg’ geworden. Evenwel niet zozeer door haar dramaturgische werk  – want wat weten we daarover precies? –  alswel door haar essays en lezingen over theater en dramaturgie. Deze teksten zijn geen uitgeschreven voorstellingsdramaturgieën, maar reflecties over de bemiddelende rol van dramaturgie tussen het artistieke, het wetenschappelijke en het politieke. Het zou geen slecht idee zijn een aantal dramaturgen te vragen om de dramaturgie van een voorstelling waarbij zij als dramaturg betrokken waren, uit te schrijven. Op die manier zou er een beter zicht ontstaan op de verschillende manieren van werken. Dramaturgie heeft ook te maken met de zijwegen, de omwegen, de eenrichtingsstraten en zelfs de doodlopende straten die gedurende het werkproces worden ingeslagen. Die worden echter zelden of nooit beschreven.

 Welke toeschouwer?

De dramaturg wordt weleens de ‘eerste’ toeschouwer van een voorstelling genoemd. Maar daarvoor heeft hij eigenlijk te veel voorkennis en informatie. Toch wordt van hem verwacht om naar de repetities te kijken als een buitenstaander. Dat is een intellectuele afstand die hij moet inbouwen. Een zeer zelfbewuste manier van kijken. Kijken zonder te weten wat je eigenlijk al weet. De dramaturg als vertegenwoordiger van het toekomstige publiek. In de multiculturele steden van onze geglobaliseerde wereld is ‘het publiek’ echter een  problematische term geworden. Over welk publiek hebben we het? Over de overwegend witte hoger opgeleide toeschouwers die in de theaterzalen zitten? Moeten we niet meer van ‘publieken’ en ‘doelgroepen’ spreken en meer nadenken over de mensen die niet komen? En over de redenen daarvoor? En over de verschillende perspectieven van waaruit en gevoeligheden waarmee naar theater gekeken word?.

Het begin van de eenentwintigste eeuw confronteert het theater met nieuwe dramaturgische uitdagingen. De twee belangrijkste figuren in de geschiedenis van de dramaturgie – Lessing en Brecht – werkten hun dramaturgisch project uit in ‘dialoog’ met het (Duitse) nationalisme: Lessing met de vorming ervan en Brecht met de nazistische aberratie ervan. De ‘nationale’ politiek waarmee de hedendaagse dramaturg te maken krijgt, is die van de stedelijke diversiteit, de dekolonisering, de participatie en de inclusiviteit. Komen daar nog bij de ecologische preoccupaties en de vraag naar meer horizontale beslissingsstructuren en veilige omgevingen. Over deze artistieke en sociale praktijken zijn inmiddels vele studies gepubliceerd en veel debatten gevoerd. De dramaturg anno 2024 is het aan zijn functie verplicht om daarvan op de hoogte te zijn en om de nieuwe inzichten en gevoeligheden mee te verwoorden binnen de artistieke werkprocessen. Een gelijkwaardige, inclusieve samenleving is het grote ideaal geworden. Voor de kunstensector, in casu het theater, zijn de uitdagingen enorm: personeelsbeleid, repertoire, representatie, casting, taalgebruik, et cetera. De taak van de dramaturgie is meer dan ooit het mediëren tussen het artistieke en het maatschappelijke.

 Toch zit hier ook een mogelijk gevaar dat ik, bij gebrek aan beter, met de lelijke term ‘dramaturgisering’ wil aanduiden. Het is het proces waarbij de werking van theaters, gezelschappen en kunstencentra – zowel receptief als productief – steeds meer bepaald wordt door een dramaturgie die zich heeft losgemaakt van het theater, de voorstelling en de artistieke keuzes van de regisseur. In mijn perspectief – en ik erken er onmiddellijk de beperkingen van – ben je altijd ‘dramaturg van’. Dat ‘van’ duidt op een houding van dispositie voor de ‘artistieke impuls’ die steeds van elders komt, van buiten de dramaturgie, en waarop de dramaturgie een reactie is, een antwoord, meer nog een dialoog, een intoxicatie, een reflectie. Dramaturgie als ‘dispositie’ is aan het verschuiven naar een ander soort dramaturgie: een dramaturgie als ‘positie’. Die positie wordt bepaald door de grote maatschappelijke debatten van deze tijd. De aandacht verschuift van de voorstelling zelf naar de voorwaarden waarbinnen de voorstelling tot stand komt en getoond wordt. De dramaturgie is hier niet langer dienstbaar aan de impuls van het artistieke project, maar werpt zich op als het kader en de beoordelaar ervan. Al even problematisch is de omgekeerde beweging: de onderwaardering van de dramaturg. Met het ontslag van de dramaturgen bij ITA gaat een schat aan ervaring, kennis en geschiedenis verloren zonder dat er enige overdracht plaatsvindt.

Envoi: de dramaturg als octopus

Het theater als artistieke free space staat onder druk. Ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe culturele vragen, politieke verschuivingen, commerciële en economische eisen – ze vormen nieuwe referentiekaders voor theatermakers. Die zullen ook de positie en de functie van de dramaturg gaan herbepalen. Ik blijf geloven – en misschien zelfs tegen beter weten – in het humanisme van de dramaturgie. Luisteren en observeren, onderzoeken en interpreteren, analyseren en synthetiseren, kritiseren en articuleren, lezen en vertalen… uiteindelijk zijn het nog steeds die klassieke filologische kwaliteiten die van belang zijn; ook al speelt de logos – de tekst en zijn logica – een veel minder grote rol dan vroeger. Misschien zit er wel iets utopisch en zelfs visionairs in de dramaturgie? Hierboven werd de dramaturg al vergeleken met een duizendpoot en een spin. Voor Petar Sarjanović is hij een octopus met een bijzondere scherpe blik: ‘Dramaturges are like octopuses. They have many tentacles and can perform various tasks — where most people would see an artist’s mania, they see ideas and concepts; where most people would see messy movement material, they see structure; where most people see a blank space on stage, they would see a PAR, a LED or a PC light; where most people see an incomprehensible article full of words that need to be Googled, they see meaning.’ In de artistieke manie, chaos en onoverzichtelijkheid, de concepten, structuren en betekenissen al vermoeden en laten oplichten: mooier kan de taak van de dramaturg niet omschreven worden.

Voor Johan Reyniers en Peter Van Kraaij

Beeld Don Duyns

Dramaturgie bij de BIS gezelschappen

BIS theatergezelschappen hebben in het algemeen één tot drie dramaturgen in vaste dienst. Wanneer het slechts één dramaturg betreft, is dit vaak een zogenaamde ‘gezelschapsdramaturg’, iemand die niet alleen de artistieke visie voor producties bepaalt, maar voor het hele huis, en die onderdeel vormt van de artistieke directie. Gezelschapsdramaturgen helpen bij het kiezen van de (repetoire-)stukken, houden het artistiek archief bij en helpen bij het scouten van acteer-, regie- of dramaturgietalent.

Een gezelschapsdramaturg wordt dan eventueel ondersteund door één of twee productiedramaturgen, mensen die zich met name bezighouden met het vormgeven van specifieke producties van het gezelschap en een minder grote rol spelen in het algemene beeld van het huis. Aangezien gezelschappen vaak meerdere producties per jaar maken en deze niet altijd kunnen worden verdeeld over de dramaturgen in vaste dienst, wordt er regelmatig gewerkt met freelancers. De dramaturgen van de gezelschappen vormen meestal niet een eigen afdeling binnen de organisatie, maar vallen direct onder de directie of horen bij het artistieke team. Het Nationale Theater heeft nu de grootste afdeling, met drie dramaturgen, van wie één specifiek voor HNTjong. Ook Theater Rotterdam heeft drie mensen in dienst, met specifieke functies: een huisdramaturg, een publieksdramaturg en een stadsdramaturg. Het Zuidelijk Toneel, Theater Utrecht, Tryater en NITE hebben allemaal één vaste dramaturg, bij Theater Utrecht is dat een freelancer. Alleen bij NITE is het een fulltime dienstverband. Oostpool en Toneelgroep Maastricht werken met twee dramaturgen. In Arnhem houdt de een zich bezig met beleid, vorige en volgende seizoenen, en de ander met het huidige seizoen en producties; in Maastricht gaat het om twee kleine dienstverbanden van samen 0,8 fte. De onlangs aangekondigde bezuinigingen bij Internationaal Theater Amsterdam (ITA) hebben gevolgen voor de twee dramaturgen die het gezelschap in dienst heeft. Beiden worden ontslagen.

Mila Milošević

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025