Ik geef het toe. Ik ben een tikkel. Een witte met een zwart hart. Altijd al geweest. Als kind werd ik overvoerd met onbekende culturen en onverstaanbare talen. Mijn ouderlijk huis zat regelmatig vol Oost-Europese druivenplukkers, Canadese bevrijders, Haïtiaanse tienermoeders en Columbiaanse volksdansers. Tijdens verjaardagen zaten tussen de buitenlanders de geestelijk gehandicapte patiënten van mijn moeder. Niemand verstond elkaar. Met handen en voeten praten was meer regel dan uitzondering. Ik leerde al vroeg wennen aan stank, herrie, ontembaar temperament, onsmakelijke baddergewoontes en nog onsmakelijker eetgedrag.
Deze vroege kennismaking met ‘het verschil’ heeft mijn mensbeeld bepaald. Ik zoek diversiteit. Niet de overeenkomsten, maar de verschillen zijn richtinggevend. Misschien dat ik daarom zo lang werkzaam ben in de cultureel diverse podiumkunsten. Dat netwerk zit boordevol mensen met wie ik niet overeenkom: righteous brothers, mocro-diva’s, rappers met swag en helper whiteys. Ik ben geen van allen. Ik ben geen multiculturele zendeling die meent dat respect alle verschillen oplost. Ik word niet boos van een blackface op toneel. Ik ben geen voorstander van ‘kleurenblind casten’. Ik ben een cultuurrealist: assimileren is een gotspe, includeren is komedie en racisme is troef. Nee, niet het huis-tuin-en-keuken-racisme. Niet de oppervlakkige uitsluiting op basis van huidskleur, etniciteit of religie. Ik bedoel het soort racisme dat in ieder mens leeft. Het soort dat niemand zichzelf durft toe te dichten. Het soort dat filosoof Slavoj Žižek moleculair racisme noemt.
Moleculair racisme is het effect van de multiculturele, op overeenkomsten gerichte benadering van de Ander. Het bevestigt de superioriteit van de Eén door de Ander te knuffelen met reserves en dubbele agenda’s. Het moleculair racisme is onbewust bewust schadelijk. Het zet de Ander op een overzichtelijke afstand. Paternalistisch. Alles mag van de Eén, zolang de Ander beheersbaar blijft. Je bent een vluchteling, maar gedraag je niet zo. Je bent een Amsterdamse puberjongen, maar puber niet te radicaal, anders ben je Marokkaanse risicojeugd. Je maakt Nederlanders historisch bewust, prima, maar blijf van ons kinderfeest af. Moleculair racisme is politiek: demografische spreiding is alleen beleid in wijken met meer huurhuizen dan koophuizen, nooit andersom. Iedereen is gelijk, maar ik iets meer dan jij. Eén van Žižeks Nigeriaanse vrienden vat het samen in een bittere grap: ‘You don’t allow us blacks to be properly evil.’
Ik begrijp daarom de emancipatiedrift wel. In het theater – voor én achter de schermen – is het wit, witter, witst. Hoe goed iedere poging ter verandering ook bedoeld is, moleculair racisme is aan de orde van de dag. Vraag een theaterdirecteur naar de cultureel diverse programmering en zijn antwoord is: ik wil dat álle bevolkingsgroepen naar een voorstelling komen kijken. Ondertussen wordt de kaartprijs niet aangepast en blijven witte ethiek en esthetiek de maatstaf. Dat is een dubbele maatvoering. Vraag een artistiek leider naar het karige aantal zwarte acteurs op toneel en zijn antwoord is: ze zijn er niet. Ondertussen komen er steengoede acteurs van de toneelscholen. Dus hoezo, ze zijn er niet? Een eerlijk antwoord zou zijn: het interesseert me niks. Waarom durft niemand die eerlijkheid aan? Waarom houden de meeste witte theaterleiders vast aan non-argumenten of kluitjes-in-het-riet? Waarom ziet niemand in dat angst voor segregatie juist segregatie voedt? Žižeks Nigeriaanse vriend heeft gelijk: we staan de zwarte kunstenaars niet toe artistiek grensverleggend te zijn.
Hoe komen we van ons moleculair racisme af? Niet. Of toch, misschien. In The History of White People (2010) definieert historicus Nell Irvin Painter racisme als een mentale constructie, een politiek machtsmiddel, een naargeestig definitiespel. Wie de begripsbepaling beheert, beheert de mate van racisme en de uitvoering ervan. Vervolgens verwijst ze naar de Apollo van Belvedère als oerdefinitie. Het is de kunstgeschiedenisboeken ingekomen als maatstaf van perfectie en is uitgegroeid tot mensbeeld van blanke, eurocentrische, mannelijke machthebbers. Het vormt de scheidslijn tussen maat en afwijking. Willen we van ons moleculair racisme af, dan moet de Apollo van zijn sokkel en moet-ie in een museum geplaatst worden met de bijsluitende tekst: het voormalige mensbeeld.
Gemakkelijk is het niet en lang duurt het zeker. Tot die tijd blijf ik bij mijn eerste levensles: wees onmogelijk, eis realisme. Ik ga witte theaterleiders aanmoedigen om realistisch en eerlijk te zijn. Als zij gesegregeerd willen programmeren, so be it. Als blijkt dat ze hun moleculair racisme hardop bagatelliseren, so be it. Het gaat me om de eerlijke dialoog die daaruit volgt. Die doet namelijk de lege ruimte boven de sokkel snel vergeten. Dat is geen droom of ideaal, dat is realisme.
Caspar Nieuwenhuis is artistiek directeur van Likeminds