De horizon van de dans verplaatst zich iedere dag; als dansjournalist moet je mee bewegen met alles wat er gebeurt, en dat is veel. Opvallend dan dat zo weinig jonge mensen het vak van dansrecensent als droombaan najagen. Wat zouden de belangrijkste drempels kunnen zijn?
Het was de grappigste, verrassendste en misschien ook wel – slik(!) – de meest confronterende vraag die ik vorig jaar plots kreeg voorgelegd. In de hal van de Stadsschouwburg Utrecht lag nog één envelopje te wachten met een perskaartje, bij de gastenbalie van het gezelschap SHIFFT van choreograaf Jasper van Luijk. Met in vetgedrukte kapitalen mijn naam erop. Voor mij stond choreograaf Josephine van Rheenen (van de Utrechtse groep De Dansers) met een van haar performers; ze had net háár gastenkaartjes opgehaald. Haar danser zag dat ik het laatste envelopje kreeg uitgereikt.
‘Bent u de moeder van Annette Embrechts?’, vroeg hij belangstellend. Heel even werd ik mij extreem bewust van mijn grijze haren en 55 levensjaren. Toen vatte ik de vraag maar op als compliment. Blijkbaar riep mijn schrijfstijl nog steeds het beeld op van een frisse, jonge journalist: een danscriticus die mijn dochter had kunnen zijn. Terwijl ik toch al een kwart eeuw meedraai als recensent over dans en toneel –
bij de Volkskrant. En langer nog, als ik mijn beginjaren bij de Nijmeegse universiteitskrant en in de regionale journalistiek bij de Arnhemse Courant/Gelders Dagblad en het Utrechts Nieuwsblad meereken.
We lachten er hartelijk om op de twee marmeren trappen richting Blauwe Zaal. Toch resoneerde de opmerking later door in de vraag waarom er zo weinig jonge dansrecensenten zijn en waarom het zo moeilijk blijkt twintigers met schrijfambitie voor het prachtvak van danscriticus te winnen.
De voorstelling in de Blauwe zaal hoopte overigens dansgeschiedenis te schrijven met een curieuze herinterpretatie van het legendarische videoballet Live (1979) van Hans van Manen. Of ik ook al recensies schreef ten tijde van die roemruchte première in Carré, door Het Nationale Ballet, met de toen 19-jarige balletdanseres Coleen Davis? Nee, toen was ik ook pas 11. Ik zag wel latere uitvoeringen en had bovendien het geluk Davis te mogen interviewen bij haar afscheid – ik schreef amper 2 jaar voor de Volkskrant en wist alleen uit de archieven over de gloriejaren van het Nederlands ballet tijdens de jaren zeventig en tachtig. Toenmalig chef kunst, Ariejan Korteweg, stak echter veel tijd in het redigeren van mijn eerste artikelen. Het rood spatte af en toe van geprinte pagina’s, maar ik leerde iedere dag bij. Je gunt iedere jonge dansrecensent zo’n stimulerende omgeving om het vak in de praktijk te ontwikkelen. Er komt zo veel meer bij kijken dan alleen het beschrijven van een voorstelling en het onderbouwen van een oordeel. Hoe schrijf je een strak nieuwsbericht, hoe zoek je het scherpst op van je twijfel, hoe houd je de aandacht van de lezer vast, hoe bouw je een interview spannend op rond een verrassende, centrale vraag? En bovenal, hoe schrijf je over iets dat in essentie non-verbaal is? Je moet in taal uitdrukking geven aan iets dat juist is gemaakt omdat het niet in woorden te vangen is. Taal heeft de vermaledijde neiging de dubbelzinnigheid van dans ongedaan te maken.
Ik heb geen journalistiek, dansdiscipline of danswetenschap gestudeerd, wel een combinatie van wiskunde en filosofie. Ik had tijdens mijn studiejaren aan de (toen nog) Katholieke Universiteit Nijmegen goed leren denken, maar moest mijn bevindingen nog mooi leren opschrijven. Eerlijk commentaar van collega-journalisten helpt om een artikel, groot of klein, recensie of interview, analyse of tip, prettig leesbaar te maken. Ieder dansartikel moet journalistiek kloppen. In de kern komt dansjournalistiek neer op veel zien, goed kijken, goed luisteren, goed analyseren, goed onthouden én vooral helder, leesbaar en enthousiasmerend schrijven. En proberen dans met originele ideeën de krant in te krijgen.
Iedere week is het weer een uitdaging, zo niet een strijd, ruimte voor dans in een dagblad te bevechten. ‘Ik zou dans alleen doen als er iets HEEL groots is’, mailde de chef kunst begin dit seizoen, toen ik om een plekje vroeg voor een danstip in de driemaandelijkse culturele vooruitblik. ‘We moeten scherp kiezen en dans is toch iets meer een niche’, schreef ze ter verklaring.
Tja, je kunt het als niche wegzetten… met wel 2.338 dansscholen in Nederland, 1,4 miljoen mensen die zelf actief dansen en een halve bevolking die in de vrije tijd iets aan dansbeweging doet.
Maar ik ben mij zeer bewust van de redactionele praktijk van een goed gelezen dagblad als de Volkskrant. Redacties kunnen dagelijks kiezen uit een mondiaal aanbod van urgente onderwerpen en ideeën, uit duizenden activiteiten, honderden premières, waarbij we de actualiteit van een sociaal-maatschappelijke, politieke realiteit nog niet eens genoemd hebben. De journalistiek ziet in dat licht dans toch vooral als een verfspat op het palet van de kunsten; de danskritiek ligt in het verlengde daarvan.
Niet zo heel vreemd dus dat de danswereld zelf zich eeuwig en altijd tekortgedaan voelt; in iedere discussie over kunstkritiek klinkt de opmerking dat dans in de dagbladjournalistiek te weinig aandacht krijgt en meer ruimte verdient. De krant is iedere dag een groot gapend gat dat ook weer akelig snel is gevuld met – meestal – belangrijke en relevante kopij. Iedere journalist die houdt van het domein waar hij of zij over schrijft, probeert daar een plek voor te bemachtigen.
Daarom probeer ik continu trends te spotten, opmerkelijke ontwikkelingen te volgen, spannende ideeën te bedenken en nieuwsgierig te blijven naar het steeds maar uitdijende spectrum van dansstijlen en cross-overs. Kom maar op met waacking, vogue, house, krumping, threading, tutting, breaking, popping, locking, folklore, paaldans, trancedans, hiphop, queerperformance, Afrofuturisme, hydrofeminisme, tribale reidansen, (neo-)klassiek ballet, moderne dans, kathak, gothic, Afrodans, Afrocontemporaine, flamenco, jazzdans, salsa, tango, clubdans, antidans, non-dans, conceptuele dans, postmoderne dans, dekoloniale dans, bharatanatyam, black power, inheemse dans, voorouderrituelen, danstheater, circusdans, inclusiedans, minimal dance, dans-dans, formele dans, punkdans, avatardans, dansfilm en alles daartussen denkbaar. De horizon van de dans verplaatst zich iedere dag; als dansjournalist moet je mee bewegen. Tussen de twee diepe sporen van klassiek ballet en moderne dans kronkelen inmiddels zo veel nieuwe weggetjes van bewegingstalen en cross-overs, die niet in canon of boeken zijn vastgelegd, dat het een avontuur is om daar als recensent doorheen te navigeren. Overal krioelt en beweegt het.
Daarom is het opvallend dat zo weinig jonge mensen het vak van dansrecensent als droombaan najagen. Wat zouden de belangrijkste drempels kunnen zijn? Sommigen vinden het slecht betaald – dat is ook zo; omgerekend naar een uurtarief is het niet om over naar huis te schrijven; niemand kan leven van danskritiek. Het alternatief: je uit de naad werken, veel schrijven, veel kilometers maken – letterlijk en figuurlijk – en er veel andere opdrachtgevers bij zoeken. Daar zit ook een achilleshiel: je moet je onafhankelijkheid behouden. Er mag geen sprake zijn van belangenverstrengeling. Het is ingewikkeld wanneer je intensief bij choreografen, gezelschappen of dansorganisaties betrokken bent en toch vrij over voorstellingen van een (collega-)maker wilt schrijven. De danswereld in Nederland is klein; je zit snel in elkaars vaarwater. En mocht je het vak van danskritiek willen combineren met een eigen praktijk als danser, dansdocent of choreograaf, moet je wel durven oordelen over (oud-)collega’s. Daar kan een lastig randje aan zitten. Het vellen van een onderbouwd oordeel, met argumentatie ontleend aan hetgeen je op het podium of op locatie hebt gezien, is essentieel voor het vak van danscriticus. Daar moet je je vrij genoeg in voelen.
Toegankelijk en helder schrijven over beweging lijkt ook vaak een drempel. Een bekende valkuil is te veel gebruik van vakjargon. Ben je bijvoorbeeld als dansdramaturg actief, moet je waken je professionele distantie te behouden en recensies niet te doordrenken met een dramaturgische blik of dramaturgisch jargon. Je schrijft niet voor makers, je schrijft voor lezers. In een journalistiek medium als een dagblad gaat sowieso een rode streep door vakjargon; volgens onderzoek mag je bij de lezer een gemiddeld opleidingsniveau van havo 4 veronderstellen. Het kan ook vervelend zijn te merken hoe iemand over de hoofden van lezers de docent wil uithangen en een danser of choreograaf probeert bij te brengen wat diegene allemaal zou moeten wijzigen. Sommigen wijden oeverloos uit, met weinig aantrekkelijke, persoonlijke preoccupaties, laten boekenkasten omvallen om belezenheid te suggereren of trappen open deuren in.
Het is ook geen eenvoudige opdracht. Je hebt weinig tot geen synoniemen tot je beschikking voor het woord beweging. Alleen tussen de regels door kan recht worden gedaan aan de impact van beweging. Tegelijk ligt er een enorme kans die ruimte te benutten met de dynamische mogelijkheden van taal om de voorstelling actief te interpreteren.
Lichaamstaal doet namelijk altijd ter zake. Alle emoties jagen ook door iemands lichaam. Vorm kan in zichzelf mooi zijn, esthetisch, virtuoos, maar is altijd ook schil van inhoud. En zeker nu dansers fysiek tot steeds meer in staat zijn dan eerdere generaties – die 32 fouettés in Het Zwanenmeer zijn al lang niet meer voorbehouden aan solisten – lichamelijke perfectie gelukkig niet meer dominant is en de diversiteit gretig wordt opgezocht, net als uitputting en activisme, valt er zo veel te ontdekken, te beschrijven en te beoordelen. Voorheen betrof het commentaar op danskritiek vaak dat de breedte van de hedendaagse dans te smal werd bekritiseerd vanuit eerder opgestelde, klassiek geformuleerde maatstaven over vakmanschap, virtuositeit en uitvoering. Dan ging het over het verschil tussen beschrijvende recensies en beoordelende kritieken. Is er genoeg oog voor het kunstwerk, een theoretisch kader alsook voor interpretatie? Moet een recensie de voorstelling representeren of de ervaring van de schrijver? En welke relatie bestaat er tussen de voorkennis van een recensent met de interpretatie en het uiteindelijke oordeel?
Tegenwoordig gaan discussies veel meer over de achtergrond, identiteit en huidskleur van een recensent, over onder- en oververtegenwoordigde stemmen, over insluiting en uitsluiting, over dominantie en white supremacy, over geluiden en dansstijlen die afwijken van de norm. Wie schrijft over wie? Welke stemmen zijn dominant?
Ik ben mij steeds meer bewust van het rugzakje dat ik als witte vrouw, moeder van drie kinderen, onzichtbaar meetors en van waaruit ik put bij het selecteren en beoordelen van voorstellingen. Ik probeer zo veel mogelijk in gesprek te gaan, conventies ter discussie te stellen en goed te luisteren om te ontdekken waar gaten in dat rugzakje zitten. Ik ben wie ik ben, een beroepskijker, een denker, geen gekrenkte fan, geen consumentengidscriticus die waarschuwt voor het verspillen van geld, niet iemand die een persoonlijke kruistocht voert vóór iets of tegen iets. Wel iemand met nog steeds een ongebreidelde nieuwsgierigheid naar alle verhalen en discussies in de danswereld, iemand met een grote betrokkenheid bij het vak, die zoekt hoe ze ruimte kan maken voor vakbroeders- en zusters.
Gelukkig, nu nieuwe stemmen harder nodig zijn dan ooit, lijkt de aanwas eindelijk weer te groeien. Bij Het Parool, Theaterkrant en de Volkskrant melden zich enkele jonge ambitieuze dansjournalisten die het net als ik combineren met interesse in theater. Ze zullen vast ontdekken dat het een lastig en kwetsbaar vak is, maar ook beweeglijk en afwisselend. Een prachtbaan waarin je een verzameling leestekens kunt bijdragen aan het ‘gegons’ rond de dans, of dat nu een punt, een komma, een ster, een vraagteken of een uitroepteken is.
beeld Herman van Bostelen