Opera duikt tegenwoordig overal op, in de meest uiteenlopende gedaantes en soms zo verrassend van vorm dat je je afvraagt of het nog wel opera is. Geen grote koorzangen of donderende orkesten. Wel spoken word, hiphop of ambient. Opera is hip. Is dat erg?
De voetbalopera. A workout opera. The Blogpera. Pornopera. Ballad Opera. Mijn bezoek aan de Operadagen in Rotterdam brengt me elk jaar meer in verwarring. Op het programma staan talloze opera’s aangekondigd, maar na elke editie vraag ik me opnieuw af: heb ik nou eigenlijk wel opera’s gezien? De vaak vrolijke voorstellingen die zichzelf expliciet tot de kunstvorm rekenen, doen heus wel iets met muziek en zang, maar bij de kunstvorm stel ik me toch iets anders voor: een doorgecomponeerde voorstelling, waarin de muziek het dramaturgisch kloppend hart is. Een combinatie van zang, muziek, én regie; zonder regie is het een oratorium of gewoon een concert, en zonder doorgecomponeerde muziek kan het ook net zo goed muziektheater of musical zijn. Zoiets. Hoewel deze regels in mijn hoofd eigenlijk nogal vloeibaar zijn; wanneer ik dacht: ‘waar is de opera’, ging dat vooral over een gevoel, een intuïtie van wat het zou moeten zijn. Iets met grootse gevoelens.
Het wildste voorbeeld van het rekken van de grenzen van opera was misschien wel de ‘voetbalopera’ Hi Ha Hondelul in 2014, geregisseerd door Ineke Nijssen van het Vlaamse productiehuis Het Kip. De muziek bestond uit bestaande Sparta-supportersliederen, schreeuwend en a capella gezongen vanaf een tribune. De zangers waren vooral amateurs, een aantal spelers was werkelijk uit het stadion geplukt. De dramatische lijn was het verloop van een denkbeeldige wedstrijd, het publiek zag alleen de supporters op de tribune. Aan de liederen en de expressie van de gezichten viel het drama af te lezen. Een geestige voorstelling, barstend van energie, maar evenwel liet het je murw gebeukt achter; subtiliteit was ver te zoeken. De grote emoties waar opera zich zo voor schijnt te lenen waren hier wel heel erg opgedrongen.
Lag het aan mij? Had ik een te bekrompen beeld van wat opera is? Of was het woord gekaapt door de theaterwereld, die er hun voorstellingen wat meer cachet mee wilden verlenen?
Vorig jaar interviewde ik de artistiek directeur van de Operadagen, Guy Coolen, voor de Volkskrant, en ik was nogal kritisch: waarom zijn er geen echte opera’s meer te zien op het festival? Moet daar niet wat meer aandacht aan besteed worden, met zo’n naam, en in een stad zonder vast operahuis? Opera is er juist meer dan ooit, zei hij. Het feit dat al die voorstellingen iets doen dat verwijst naar opera, is heel interessant. ‘Toen ik twintig jaar geleden de operawereld voor het eerst betrad, was opera uit de mode’, zei hij. ‘Nu willen veel jonge makers opera’s maken. Het is weer hip.’
En inderdaad, opera duikt overal op, in de meest verrassende gedaantes.
De gigantische producties van het klassieke repertoire blijven natuurlijk, noodzakelijkerwijs, verbonden aan de grote instituties, maar vooral aan de programmering van festivals is te zien dat opvallend veel voorstellingen zelfbewust als ‘opera’ worden gepresenteerd, of dit nu als knipoog of serieus bedoeld is. En in die nieuwe opera’s geen grote koorzangen of donderende orkesten. Wel spoken word, hiphop of ambient. De Operadagen is natuurlijk huisleverancier van deze vorm van opera, maar je ziet het ook op de theaterfestivals, op Oerol, de Parade, het Café Theater Festival, Fringe, Over het IJ, en ga zo maar door.
‘Wanneer makers het genre opera opnieuw claimen, ongeacht of dat werkelijk opera is of niet, dan betekent dat iets’, zegt Tobias Kokkelmans, dramaturg bij de Operadagen. ‘Ik vind dat mateloos interessant. Je verhoudt je tot een repertoire, tot een traditie.’ Het is inmiddels een breed fenomeen, zegt hij, waarvan het omslagpunt niet echt nauwkeurig te bepalen is – eerder is het een langzame verschuiving geweest ten opzichte van tien jaar geleden. ‘Ik zie dit ook internationaal gebeuren, en dwars door alle generaties heen.’
Het is een verandering die niet veel mensen hadden zien aankomen, trouwens. In 2013 was er in het Muziekgebouw aan ’t IJ nog een paneldiscussie (met Michel van der Aa en Luca Francesconi) over de vraag of muziektheater de kunstvorm van de eenentwintigste eeuw zou zijn. Opera had in bepaalde kringen, vooral bij de avant-garde, een negatief imago.
Al sinds de negentiende eeuw hebben kunstenaars zich stevig verzet tegen het genre opera, dat sinds eind zestiende eeuw bestaat. Wagner noemde zijn werken liever muziekdrama’s, om zich te onderscheiden van de grand opéra van componisten als Giacomo Meyerbeer, die voor Wagner niet serieus genoeg waren, te veel pracht en praal. In de twintigste eeuw verzette Brecht zich tegen de benauwende bourgeois-associaties van de kunstvorm. En na de Tweede Wereldoorlog werd het protest aangevoerd door figuren als Karlheinz Stockhausen en Maurizio Kagel: zij maakten ‘nieuw muziektheater’ dat zich afzette tegen de door hen als nazistisch en fascistisch beschouwde opera. Met hen ontstond het onderscheid tussen opera en muziektheater: opera was traditioneel gezongen theater, muziektheater was vernieuwend, experimenteel en vaak kleinschalig. Voor Stockhausen, Kagel en hun vele volgelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw, en tot ver in de eenentwintigste, was opera conservatief, bourgeois, elitair, conventioneel, hermetisch.
Dit ging trouwens hand in hand met de volledige afwijzing van tonale muziek. Klassieke muziek was een kunstvorm die louter bestond om de bestaande heersende klasse in haar dominantie te bevestigen. (Atonaal) muziektheater zou de nieuwe weg wijzen. Deze ideeën vonden vaste voet aan de grond in het muziekleven in Nederland. Kokkelmans: ‘Kagel was van grote invloed op Dick Raaijmakers, die weer de ideeën van Hollandia, Paul Koek en de Veenfabriek hebben gevormd.’
Niet alleen in de muziek- en theaterwereld vindt de rebranding van het woord opera plaats, als we dat zo mogen noemen; ook de danswereld en performancekunst, en zelfs de beeldende kunstwereld is geïnteresseerd. Dat signaleert Marjolein Vogels, programmeur van festival Something Raw en zelf ook performancemaker. Tijdens Something Raw vorige maand organiseerde ze een panelgesprek over dit onderwerp, met onder anderen Grace Schwindt, van wie de voorstelling Opera and Steel op het festival te zien was. Ze verwijst ook naar Rana Hamadeh, de Libanese kunstenares die in december de Prix de Rome (de jaarlijkse prijs voor beeldende kunstenaars onder de veertig jaar) won met haar opera The Ten Murders of Josephine. De Duitse kunstenares Anne Imhof won de Gouden Leeuw op de laatste Biënnale van Venetië met haar ‘pseudo-opera’ Faust, een duistere zombie-performance.
‘Something Raw is een festival voor makers die de grenzen opzoeken van hun discipline, de rafelrandjes’, zegt Vogels. ‘Dat kunstenaars hier dus voorbij hun eigen genre gaan en experimenteren met opera, past daarbij. Maar ik denk zeker dat het een bredere trend is, dat de kunstwereld opera opnieuw claimt. De beeldende kunstwereld is vaak de trendsetter als het gaat om grote bewegingen in de kunst. Ik denk dat live art een reactie is op internetkunst, op de verzadiging van de beeldcultuur. Mensen hebben genoeg van perfecte plaatjes, ze willen dingen beleven, het zweet zien van een performer.’ Paradoxaal genoeg denkt ze dat opera, omdat het zo lang uit de gratie is geweest, een nog onontgonnen gebied is voor kunstenaars. ‘De grenzen zijn nog niet bepaald, er is heel veel ruimte om te experimenteren.’
Maar wat is opera eigenlijk? ‘Volgens de standaarddefinitie is opera een kunstvorm waarbij zangers en musici dramatisch werk uitvoeren’, zegt Kokkelmans. ‘Maar opera is zo breed; er zijn ook opera’s zonder zangers, of post-dramatische opera’s. En wat is het verschil met muziektheater? Roland Barthes en theaterwetenschapper Mieke Kolk definiëren opera als “tekst, beeld, muziek”. Dat is voor mij de meest kernachtige omschrijving.’
Niemand van de jonge makers (twintigers) die ik voor dit stuk heb gebeld ziet opera als een besmet woord, of als een truttige kunstvorm. Robin Coops, multi-disciplinair maker die onder andere de opera Der Kaiser von Atlantis regisseerde, associeert opera wel met iets ‘groots en theatraals’. ‘Een gesamtkunstwerk van zang en muziek. Dat hoeft niet per se massaal te zijn. Je ziet nu veel kameropera’s met soms maar één vocalist. Maar door het opera te noemen, hangt het toch die grootsheid aan. Als maker kun je daarmee spelen.’ Muziektheater is veeleer een collage van tekst en muziek, denkt hij. ‘Bij opera is de partituur doorslaggevend.’
Sanna Elon Vrij, een van de makers van Yuri. A workout opera van Club Gewalt, vertelt dat ze voor het woord ‘opera’ kozen, omdat dat woord iets op een sokkel zet. Opera gaat voor haar gevoel over helden, en in combinatie met de gevallen sporter Yuri van Gelder creëerde dat een interessante paradox. ‘Opera moet bovendien volledig doorgecomponeerd zijn, dus in technische zin is Yuri ook werkelijk een opera.’ ‘Yuri – een muziektheaterstuk’ had natuurlijk niet gekund. ‘“Muziektheater” is een lelijk woord, het betekent niets meer. Daar liepen we tegenaan. Dan kan het net zo goed een toneelstuk zijn met een soundscapeje eronder.’
Dat zeggen ook de andere gesprekspartners: muziektheater is een containerbegrip geworden. Kokkelmans: ‘Maar de belangrijkste reden, denk ik, dat opera nu makkelijker geclaimd wordt dan muziektheater, is omdat het politieke argument om je af te zetten niet meer leeft. Tonale muziek is ook al lang weer geaccepteerd bij hedendaagse componisten.’ Nu de oorlog verder weg is, wordt de blik op de geschiedenis breder, denkt hij. De geschiedenis is niet meer alleen de Tweede Wereldoorlog; opera wordt weer in zijn vierhonderd jarige geschiedenis gezien, ‘als een uit de hand gelopen experiment’. ‘Ik denk dat het voor makers interessant is om zich in een lange traditie te plaatsen, om ermee te spelen of erop voort te bouwen. Waar sta ik, hoe pas ik als kunstenaar in het grotere geheel?’
Enerzijds zou je kunnen zeggen dat kunstenaars vandaag weinig boodschap meer hebben aan de vaste grenzen tussen genres. Het is niet raar als een beeldend kunstenaar theater maakt, een danser in een galerie performt of een beroemde choreograaf een opera regisseert. Regisseur Thibaud Delpeut maakt graag zelf de soundscapes bij zijn voorstellingen. Robin Coops studeerde aan het conservatorium, een theateropleiding én de filmacademie. ‘Voor mij is het vanzelfsprekend dat de hokjes niet meer bestaan’, zegt hij. Daarom is het traditionele respect, of juist de afkeer, van opera afgegleden, en is het een toegankelijke vorm geworden voor alle soorten kunstenaars; het is geen specialisme meer.
Anderzijds wordt er in de toe-eigening door theatermakers of beeldend kunstenaars wel degelijk gespeeld met het ‘exotische’ of pretentieuze imago van opera, zoals Sanna Elon Vrij zegt. En wordt het dus gezien als nieuw terrein dat veroverd kan worden. Dat impliceert dat opera wel degelijk nog als een specifiek genre wordt gezien, als iets dat niet opengebroken is; hooguit leeft het idee niet meer dat het een beschermde titel zou zijn.
Het is daarom geen overzichtelijk verhaal, de verklaring voor de hernieuwde belangstelling voor opera. Interessant is in elk geval dat het woord nu, door het werk van al die makers heen, van betekenis en reputatie verandert. Minder westers, dankzij de interculturele voorstellingen van bijvoorbeeld het World Opera Lab, een initiatief van Miranda Lakerveld. En conservatief is het ook niet meer: Anne Imhof’s Faust, met in Adidas gehulde performers, was de hipste voorstelling van de Biënnale. Artnet schreef dat er in de lange rij voor de opening lelijk werd geruzied en voorgedrongen door het chique kunstpubliek.
foto Nadine Fraczkowski