Diversiteit is niet een beetje kleur in de pap integreren, diversiteit is een voorwaarde. Wil theater urgentie hebben, wil het actueel blijven en buiten zijn eigen begrensde wereld relevant zijn, zal het een inhaalslag moeten maken.

De afgelopen weken heb ik doorgebracht in de betonnen krochten van een verlaten en dichtgetimmerde Rotterdamse Schouwburg. Ik werkte daar samen met een handjevol mensen aan Het Waarom Beantwoord, een solovoorstelling van Mathieu Wijdeven. Mathieus voorstelling gaat over de zoektocht van een jongen uit Sprang-Capelle naar zijn Surinaamse betovergrootvader, G.G.T. Rustwijk – schilder, dichter, activist – een vergeten stem uit het koloniale verleden van Nederland die meer dan een eeuw na zijn dood opeens relevant blijkt te zijn. De voorstelling is af, maar het is onzeker of ze ooit gespeeld zal worden, zoals op dit moment in de podiumkunsten alles onzeker is.

We hebben het er niet graag over, maar we weten allemaal dat deze coronapandemie het podiumkunstenlandschap ingrijpend gaat veranderen. Je kan je afvragen of er nog een toekomst bestaat voor de podiumkunsten zoals wij die kennen – ze verkeerden al in zwaar weer. De afgelopen decennia is er een steeds grotere kloof ontstaan tussen de gevestigde podiumkunsten en de samenleving. Dat de gevestigde c.q. gesubsidieerde kunst vooral een kleine kring ingewijden bedient, is niet nieuw; het is ergens ook de aard van het beestje. Maar dat die kring bovendien steeds bleker en grijzer afstak tegen de rest van Nederland is al bijna veertig jaar ‘the elephant in the room’. Je zou bijna gaan denken dat cultuur met huidskleur te maken heeft. Dat werd dan ook lange tijd door mensen binnen de sector beweerd: er was geen kleur in de sector omdat ‘ze’ er gewoon niet waren.

In de hoogste regionen van de Nederlandse podiumkunsten zetten de overheidsfondsen de toon. Zij delen het culturele landschap in en zetten met elk kunstenplan de lijnen uit waarlangs financiering gezocht kan worden. Daarmee definiëren ze de facto wat ‘echte’ kunst is en wat niet. Een concreet voorbeeld uit het recente verleden: alleen podiumkunst van of met geschoolde performers gold als professionele kunst. Daarmee werd jarenlang alles dat uit de veel diversere en steeds groter wordende urban/hiphop wereld kwam, per definitie aangewezen op subsidies voor amateurkunst. Geen ‘echte’ kunst dus. Wij en vele anderen vielen daardoor niet zelden tussen wal en schip.

Met het huidige kunstenplan werd door de overheidsfondsen eindelijk erkend dat diversiteit een basisvoorwaarde is voor een duurzaam cultureel veld. Diversiteit is een concrete toetsingseis van de overheidsfondsen geworden. Iedereen die aanvraagt moet zich op dat punt verantwoorden. Dat is een belangrijke stap, het zet diversiteit bij gevestigde instellingen op de agenda en daar wordt het veld zeker kleurrijker van. Maar het is symptoombestrijding. Wil je duurzame verandering dan zal je verder moeten kijken.

Dat de gesubsidieerde podiumkunsten qua diversiteit achterliepen was geen opzet, maar zeker ook geen toeval. Het heeft te maken met diep verankerde opvattingen over wat wel en wat niet echte kunst is, en met de koloniale opvattingen over kleur en cultuur die onlosmakelijk verbonden zijn met de geschiedenis van Nederland als koloniale mogendheid. Nederland bestaat bij de gratie van zijn koloniaal verleden. Zijn cultuur – hoog en laag – is daarvan doordrongen. Dat verleden is cultureel zeer divers: Nederland is sinds de oprichting van de Republiek der Verenigde Nederlanden meer dan 400 jaar geleden de spin in een web van internationale wereldhandel in goederen en in mensen. Dat verleden wordt tegelijkertijd gekenmerkt door het superioriteitsdenken en de rassenleer waarmee Nederland eeuwenlang het brute koloniale beleid verantwoordde waar zijn welvaart op is gebouwd. Dat denken is in de loop der eeuwen een vanzelfsprekend onderdeel geworden van onze bril op de wereld. Zo vanzelf sprekend dat we ons daar nauwelijks nog van bewust zijn, en de gevolgen ervan zelden herkennen, laat staan erkennen.

Dat is waarom mensen van kleur in de podiumkunsten ‘a seat at the table’ geven niet voldoende is. Je moet ook onder ogen willen zien waarom ze tot nu toe uitgesloten waren en/of zich uitgesloten voelden. Want ‘ze’ waren er wel. Mensen van kleur die schreven, regisseerden, schilderden, dansten – vaak ondanks dat ze geen toegang kregen tot opleidingen, podia, musea en middelen. Sommigen zochten hun weg in straatcultuur, nieuwe media of ‘vrije’ circuits als popmuziek en comedy, anderen vochten voor erkenning en zichtbaarheid binnen de gevestigde culturele wereld. Hun culturele initiatieven waren overgeleverd aan de willekeur van het subsidiebeleid waar ‘allochtonen’ af en toe als agendapunt opdoken, om met een volgende subsidieronde roemloos ten onder te gaan. Desondanks kwam er bij elke nieuwe generatie een nieuwe golf jonge mensen met ambities en dromen aan de deur kloppen. De doorzetters zochten plekken in de marge bij jongerenprojecten of in het ‘allochtonentheater’. De enkeling die op een opleiding terecht kwam, werd aangeraden om dat netwerk los te laten en zich volledig richten op het echte – lees: witte – podiumkunstencircuit. Wat buiten dat circuit gebeurde was doelgroepentheater, leuk voor de achterban maar verder waardeloos; hooguit geschikt als voortraject voor de selectiecursussen van de kunstvakopleidingen waar witte middelbare scholieren de norm waren.

Er wordt al decennia professioneel theater in Nederland gemaakt door Nederlanders met een ‘niet-westerse’ achtergrond. Daar was tot voor kort in de curricula van de kunstvakopleidingen niets van terug te zien. In de pers en in de geschiedschrijving kwam het sporadisch aan bod, als marginaal verschijnsel – een parallel circuit naast het ‘echte’ theater. Verder onzichtbaar. Toen ik vier jaar geleden voor het eerst lesgaf op de theaterschool wisten studenten niet beter dan dat de huidige generatie makers van kleur de eerste generatie makers van kleur was. Er waren geen voorbeelden in de canon en er was bij de opleidingen geen kennis over Nederlandse makers van kleur, laat staan over hun bronnen. Dankzij initiatieven als The Need for Legacy komt dit eindelijk op de agenda: studenten, zwart en wit, vragen erom. Het gaat namelijk niet alleen over kleur, het gaat ook over inhoud. Thema’s waar in het verleden vooral makers in de marge oog voor hadden – identiteit, de veranderende samenleving, nieuwe media, activisme, representatie – zijn stuk voor stuk centrale thema’s geworden in het algemene culturele discours. Voor iedereen.

Inmiddels zijn de meeste kunstvakopleidingen begonnen aan een inhaalslag.

Met terugwerkende kracht is het belang van de multi-culti marges van het Nederlandse theater nu duidelijk aan het worden. Het zogenaamde doelgroepentheater van de jaren tachtig, negentig en tweeduizend is geen voetnoot maar een wezenlijk onderdeel van de Nederlandse theatergeschiedenis en een onmisbare bron voor de toekomst. Er moeten generaties makers, denkers en performers uit de schaduw gehaald worden – om hoe ze dachten, om wat ze maakten, om hun strijd en om wat dat zegt over ons. Ze vochten met weinig middelen en zonder echte erkenning om een plek in het veld, ze waren voortdurend onderhevig aan subsidiewillekeur. Ze werden met z’n allen in een hokje gestopt: allochtoon, niet-westers, multi-culti – de labels veranderden voortdurend, het hok veranderde niet. Ze hadden totaal verschillende achtergronden en niet zelden heel verschillende opvattingen over kunst en cultuur. Wat ze allemaal wel gemeen hadden was de overtuiging dat kunst telt. Dat je ervoor moet vechten, ook al word je in het moment niet als kunstenaar gehoord en niet erkend. Wat ze ook allemaal gemeen hadden is dat ze dat niet alleen voor zichzelf deden maar ook voor hun achterban, voor generaties jonge mensen die zich niet herkenden in de kunst en cultuur die hun voorgehouden werd. Het is nu zaak dat we die geschiedenis ontsluiten: een deel is weg, veel van wat er nog is, is ontoegankelijk en moet ontsloten worden. Maar met archiveren en vastleggen van het verleden zijn we er nog niet. Het aanvullen van de lacunes in de theatergeschiedenis is nuttig, naast een plek aan tafel is een plek in de archieven van de Nederlandse theatergeschiedenis essentieel, maar het is niet genoeg. Erkenning in die context is belangrijk, maar er bestaat ook een eigen context, en een eigen perspectief dat erkenning verdient. Daar moet ruimte voor komen. Wanneer het over diversiteit gaat heeft men het vaak over ‘niet-westerse makers’ – zelfs hiphop-theater en -dans worden regelmatig in die categorie geplaatst terwijl hiphop toch echt in het westen is ontstaan. Misschien zijn de bronnen van deze theatermakers niet allemaal ‘westers’, maar hun praktijk is dat wel. Wat ze hebben gemaakt, wat ze hebben meegemaakt, hun struggle voor erkenning, is van deze samenleving en van deze realiteit. Het is Nederland, het gaat over hier en nu. Het gaat iedereen aan.

Het is dus niet meer dan logisch dat gevestigde instellingen, instituten en makers zich nu eindelijk openstellen voor andere narratieven. Tegelijkertijd is het onjuist en zelfs oneerlijk om van gevestigde instellingen te verwachten dat ze aan al die verhalen recht doen. Om bij de ‘seat at the table’-metafoor te blijven: het is mooi dat andere makers en verhalen nu aan de grote tafel mogen aanschuiven, maar ze hebben ook hun eigen tafels nodig. Hun verhalen mogen en moeten ook in een eigen context bestaan, een context die ze zelf in de hand hebben. Tafels waar ze niet alleen aan tafel zitten maar ook het menu bepalen. Er zijn plekken nodig waar dat kan, plekken die vanuit een ander perspectief werken. Dat heeft het veld nodig om overeind te blijven en om nieuw publiek te binden: verandering van spijs doet eten. Duurzame diversiteit betekent dus naast een plek aan tafel, en erkenning en ontsluiting van een gedeelde geschiedenis, ook eigen plekken waar andere bronnen centraal kunnen staan. Diversiteit is niet een beetje kleur in de pap integreren, diversiteit is diversiteit. Het is geen doel, het is ook geen doctrine, het is een voorwaarde. Het is waar het echte gesprek begint. Wil theater urgentie hebben, wil het actueel blijven en buiten haar eigen begrensde wereld relevant zijn, zal het deze inhaalslag moeten maken.

Makers die in de afgelopen decennia in de marges van het ‘doelgroepen’-theater aan het pionieren waren, deden dat in de overtuiging dat de podiumkunsten een essentiële arena zijn in onze samenleving. Dat het ertoe doet om daar gezien en gehoord te worden. Zij geloofden met hart en ziel in het fundamentele belang van theater en theater maken. Willen we dat de podiumkunsten overeind blijven moeten wij met diezelfde overtuiging ons daar hard voor maken, ook buiten het culturele veld, in de samenleving en in de politiek. Het veld in Nederland mag dan zorgvuldig beheerd en ingekaderd zijn door de overheidsfondsen, het is een schijnzekerheid. De realiteit is dat het veld moet vechten voor zijn bestaan met dezelfde passie en overtuiging waarmee zij destijds gevochten hebben om binnen het veld gehoord te worden. Waarom?

Theater kan veel dingen zijn. Het kan de plek zijn waar de status quo wordt bevestigd en met ingewijden wordt gevierd. Het kan ook de plek zijn waar je juist beweging viert, waar je de status quo bevraagt, waar iedereen zijn eigen verhalen kan delen, waar je mag verwarren en provoceren. Dat is waar zij voor vochten. Niet een plek van ‘ons kent ons’ maar een plek waar we samen onderzoeken wat ‘wij’ betekent. Met iedereen. Die plek hebben wij als samenleving nodig, nu meer dan ooit. Het theater kan die plek zijn, maar dan moet je wel iedereen uitnodigen. Dat gaat niet alleen over nu en over morgen, dat gaat ook over gisteren. Diversiteit implementeren zonder iets aan te gaan met de mensen die daar in het verleden voor hebben gestreden, is kortzichtig en laf. Dan ga je het echte gesprek uit de weg. We moeten dat verleden erkennen. Archiveren – niet om op te bergen maar om te ontsluiten, om te inspireren. Dat is de basis van een duurzame, diverse en relevante podiumkunstensector die de veerkracht heeft om te doorstaan wat we nu meemaken en de zeggingskracht heeft om iedereen van zijn belang te overtuigen.

Mathieus voorstelling ligt er, is af en wacht op het einde van de pandemie. Mathieu draagt in zijn voorstelling theaterteksten voor die G.G.T. Rustwijk in 1911 voor een Nederlands publiek had geschreven, een aanklacht tegen het koloniaal bewind. Het Nederlands publiek dat hij voor ogen had, is destijds niet op komen dagen, G.G.T. raakte in de vergetelheid. Mathieu zelf had tot voor twee jaar geleden nooit van de man gehoord. Nu, meer dan een eeuw na zijn dood, vindt G.G.T. Rustwijk via zijn achter-achter-kleinzoon Mathieu uit Sprang-Capellealsnog zijn stem, en straks, hopelijk, zijn beoogd publiek. Is dat belangrijk? Ja, dat is belangrijk. De slavenzoon G.G.T. Rustwijk, Mathieus betovergrootvader, mijn overgrootvader, was dichter, theatermaker, fotograaf en activist in een tijd dat de Nederlandse overheid in Paramaribo liever niet zag dat de zwarte bevolking leerde lezen en schrijven. ‘De Kunst’, schreef hij ‘koos mij als slaaf’. Ik sluit graag met zijn woorden af, en ik draag ze op aan iedereen die met hart en ziel gevochten heeft voor ‘a seat at the table’ :

‘t Goede gedaan waar uw hart het gebiedt;
‘t Schoone vertolkt waar uw geestdrift het ziet;
En nooit gevraagd, in geen enkel geval,
Wat er de wereld van oordelen zal.

Beeld: Hedy Tjin

Maarten van Hinte is oprichter en creative director van Rightaboutnow.inc.

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2021