Hoe wordt een acteur op de toneelschool opgeleid? In dit deel van een serie over toneelmeesters, roemt Vanja Rukavina René Lobo en Steven Van Watermeulen als bronnen van inspiratie op de Toneelacademie Maastricht. Tegen zijn eigen studenten nu durft Rukavina te zeggen dat hij het op de vloer soms ook even ‘niet weet’.‘Die attitude nemen de studenten over. Waardoor ze actiever en ontspannener worden tijdens de les.’
Van Sarajevo naar Gouda
‘Ik ben geboren in 1989 in Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië in voormalig Joegoslavië, tijdens de val van het communisme. Er leefden drie bevolkingsgroepen in Bosnië, die elkaar in een burgeroorlog bestreden. Mijn ouders zijn allebei gemixt en opeens ging het heel erg uitmaken dat de buren bij een andere bevolkingsgroep hoorden. Tijdens de vierjarige burgeroorlog moordden extremisten van de verschillende bevolkingsgroepen elkaar en onschuldige burgers uit en vonden er grote verschrikkingen plaats. Op tweejarige leeftijd vluchtte ik met mijn ouders vanuit de belegerde stad Sarajevo, omdat het daar te gevaarlijk werd. Er vielen bommen en de ramen van ons huis trilden voortdurend. Mijn moeder was zwanger van mijn drie jaar jongere zus. Alles ging toen razendsnel. Dankzij de hulp van een vriendin konden we vluchten met het laatste vliegtuig dat Poolse en Tsjechische burgers evacueerde. Wij deden toen alsof wij familie in Polen hadden. Daarna zijn we naar Nederland doorgereisd omdat we familie in Gouda hadden, en zijn we uiteindelijk de asielprocedure ingegaan. Negen maanden verbleven we in een asielzoekerscentrum, mijn zus is daar geboren. Nadat wij onze verblijfsvergunning hadden ontvangen kregen we een huis in Gouda, waar ik tot mijn zeventiende heb gewoond. In Sarajevo was mijn vader elektrotechnicus en mijn moeder had er haar hbo-studie economie voltooid. Omdat hun diploma’s in Nederland niet werden erkend moesten ze hier onder hun niveau gaan werken. Mijn vader als heftruckrijder in een fabriek en mijn moeder als magazijnmedewerkster. Door zelfstudie, Nederlandse les en doorzettingsvermogen hebben ze in de loop der jaren betere banen gekregen.
Na de lagere school ging ik naar het gymnasium op het Sint Antoniuscollege in Gouda. Ik was dertien toen een klasgenoot tegen me zei: ik doe toneel in het weekend. Kom je ook? Ik vroeg het aan mijn ouders en zij vonden het meteen goed en hebben me ingeschreven. Hoewel ik niet wist wat theater en acteren precies inhield ging ik iedere zaterdagmiddag naar het Jeugdtheaterhuis. Daar heb ik mijn eerste stappen op het gebied van teksttoneel gezet. Op de middelbare school organiseerde docent John de Heij muziektheateravonden, waar de hele school naar kwam kijken. Aanvankelijk was ik te verlegen om daaraan mee te doen. Maar vanaf het vierde leerjaar durfde ik het. Ik vond het geweldig om een week lang op te treden voor een publiek van duizend man. Ik heb toen heel veel vlieguren in het spelen kunnen maken. Ik voelde me thuis op het podium, waarop ik er in al mijn facetten mocht zijn. Ik vond er een plek waar mijn eigenzinnigheid, heftigheid en kwetsbaarheid niet raar werden gevonden, maar juist gewaardeerd. Toen besloot ik auditie te gaan doen voor de toneelschool en werd ik aangenomen op de Toneelacademie Maastricht.’
Maastricht
‘Op zeventienjarige leeftijd verhuisde ik naar Maastricht. Ik wilde niet weg uit Gouda. Ik had een vriendin, al mijn vrienden bleven in de Randstad en ik wilde niet weg van mijn ouders. Op de middelbare school was ik bevriend geraakt met iedereen. In Maastricht kwam het stille en verlegen jongetje weer terug. Die switch was heel heftig. Ik woonde in een huis met studenten van andere opleidingen, maar ik ging er niet eens naar de keuken. Er bestond alleen maar de school en die kamer. Na een maand was mijn sociale isolement zo groot dat ik op de wc in mijn studentenhuis zat en dacht: straks ga ik naar school om te vertellen dat ik ga stoppen met de opleiding. Dat heb ik uiteindelijk niet gedaan. Omdat ik het fantastisch vond wat er in het klaslokaal gebeurde. Dit was wat ik wilde en na een half jaar was ik gesetteld. Vooral van René Lobo heb ik veel geleerd. Bijvoorbeeld om onvoorwaardelijk te zijn tijdens het spelen. Niet lullen maar poetsen. Hij stuurde aan op heel groot spel, waarbij er een oerkracht in mij vrijkwam, die ik in het eerste studiejaar goed kon inzetten tijdens Iphigenia in Aulis, een tragedie van Euripides, waaraan we met hem werkten. Bij aanvang van zijn lessen gaf hij de Van-God-Los opdracht, waarin hij uitlegde: je hebt het stuk gelezen en dat ga je nu in je eentje helemaal spelen. Zo groot mogelijk. Zo heftig mogelijk. Zo slecht mogelijk. Je mag alles doen wat God verboden heeft. En ook wat hij niet verboden heeft. Laat het publiek alle hoeken van de kamer zien. Er zijn drie regels: je doet jezelf en anderen geen pijn, je maakt niks kapot en je stopt pas met spelen als ik het zeg. Ik voerde die opdracht uit en explodeerde bijna. Ik vergat mezelf letterlijk en kwam in spel momenten vol humor, creativiteit en bizarre mise-en-scènes terecht, die ik van tevoren nooit had kunnen bedenken. En dan zei René na afloop: als iemand denkt dat hij het nog groter, nog heftiger, nog intenser kan spelen, dan is hier het podium. Die oefening was een grote uitdaging en het maakte niet uit of het klopte of niet. Hoe groter de uitdaging hoe harder ik ging werken. Ik ontwikkelde een creatieve power, gecombineerd met fantasie, waarbij er een enorme energie vrij kwam. Ik leerde dat ik alles wat ik deed serieus moest nemen, hoe dom of raar het ook is. En het grote spel dat hij stimuleerde vond ik zo tof omdat het niet realistisch, maar wel waarachtig was. Ik voelde me tijdens het spelen in zijn lessen vaak als een kernreactor die op springen stond.
Steven Van Watermeulen is ook belangrijk geweest voor mijn ontwikkeling. Ik was erg prestatiegericht. In zijn lessen werkten we aan Atropa van Tom Lanoye. Iedere keer als we de tekst zeiden moest het anders. Steeds opnieuw improviseren met de vaststaande tekst. Op een gegeven moment wist ik dan niets meer te verzinnen. Ik leerde hierdoor mijn prestatiegerichte instelling los te laten en onderzoek te gaan doen naar wat er nog meer mogelijk was binnen een bestaande tekst. Bij Steven mocht je niets herhalen. Tijdens een oefening deed hij in het lokaal de gordijnen dicht en de lichten uit. We moesten in het donker op de grond gaan liggen en urenlang zonder intentie, maar wel met begrip langzaam onze teksten zeggen. Alsof je de woorden als lekkere hapjes proefde en kauwde. Alsof je aan het kleien was met de tekst. Daardoor maakte ik de tekst helemaal van mijzelf en werd hij een soort van vriend. Ik leerde hierdoor om mezelf niet te herhalen, maar te blijven verrassen en iedere keer iets nieuws uit te proberen.
Tijdens mijn vier jaren op de Toneelacademie had ik altijd een woordenboek in mijn tas. Omdat ik achttien jaar lang thuis geen Nederlands had gesproken. Er werden in de lessen vaak woorden gezegd, die ik nog niet kende. En die zocht ik dan snel op. Ik heb het optimale uit de opleiding gehaald en heb er heel veel geleerd en ontwikkeld. Daarom zeg ik ook altijd tegen mijn studenten: probeer alles uit tijdens je opleiding. Je hebt er de middelen en je mag er falen.’
De praktijk
‘Nadat ik in 2011 afstudeerde ben ik altijd fulltime freelancer geweest. De eerste jaren bij Toneelgroep Amsterdam en daarna bij Het Nationale Theater. Ik ben niet geschikt voor een vast ensemble, waarbij de artistiek leider mijn baas wordt en hij bepaalt wat ik in het volgende seizoen ga spelen. En waar acteurs en regisseurs bij elkaar worden gezet, die niet voor elkaar hebben gekozen. Dat verstoort voor mij het creatieve proces. Ik heb het geluk gehad dat ik altijd in alle vrijheid heb kunnen kiezen voor producties en regisseurs. Tot nu toe heb ik het vaakst gewerkt met Ivo van Hove en Eric de Vroedt. Zij zijn in hun werkwijze totaal tegengesteld aan elkaar. Ivo van Hove was binnen het repetitielokaal zeer begaan met zijn acteurs en hij wist hierdoor een prettige werksfeer te creëren. Hij durfde als regisseur tijdens het repetitieproces gewoon te zeggen: ik weet het even niet. Wat denk jij? Dat vond ik bewonderenswaardig. Omdat ik daardoor als speler in samenspraak met hem op zoek ging naar de intenties van mijn rol. Eric de Vroedt wist al vanaf dag één wat hij wilde en wat er moest gaan gebeuren. Veel lag al vast, zoals bijvoorbeeld de mise-en-scène. Ik ervoer als acteur daardoor aanvankelijk minder vrijheid. Bij Eric heb ik geleerd om die vrijheid te hervinden binnen de regels die door hem werden opgelegd. Ik maakte me die eigen tijdens het repetitieproces. Na zes weken ontdekte ik dat die door hem geplante zaadjes toch in mij waren gaan groeien en ook bij hem kon ik uiteindelijk gaan vliegen tijdens het spelen.’
Toneelmeester
‘Ik geef onder andere les aan studenten van de ATKA op de Academie voor Theater en Dans in Amsterdam. Meestal werk ik met hen aan scènes uit Hippolytos, een tragedie van Euripides, die ik zelf in de zesde klas van het gymnasium vertaalde vanuit het Oudgrieks. Ik noem mijn lessen ‘teksttoneel gym’, waarin ik de studenten zo ingewikkeld mogelijke teksten laat spelen onder het motto: als je honderd kilo kunt optillen, dan kun je met tien kilo jongleren. We spelen de integrale tekst zonder iets te schrappen en gaan op zoek naar de intenties en waarachtig spel, waarbij het gaat over leven en dood. Dus niet: je bent een avocado vergeten bij het boodschappen doen en daar ben je boos over. Maar: je kind wordt geofferd. Ik probeer ze te enthousiasmeren door te vertellen over alle verhalen achter de stoffige tekst en de mythes die gelinkt zijn aan het stuk. En ik leg uit waarom dit zo fantastisch materiaal is voor het trainen van tekstbegrip en waarachtige spelintenties. Want als ze deze tekst geloofwaardig kunnen spelen, dan zal dat bij veel andere teksten ook lukken. Vervolgens gaan we aan het werk, waarbij de noodzaak van het personage en wat hij wil bereiken in een scène of bij de tegenspeler de belangrijkste aandachtspunten zijn. Dan gaan ze met volle energie de tekst spelen. Maar aangezien die zo moeilijk en artificieel is, niet te snel, want anders hoort het publiek de tekst niet. Hierbij trainen ze de combinatie van de juiste energie, intentie en noodzaak tijdens het spelen. Ik leer ze ook dat er geen goed of slecht, maar wel waarachtig of onwaarachtig spel bestaat. Als ze zichzelf serieus nemen en snappen wat de kern van een scène is en daar vol voor gaan, dan is dat waarachtig, ook al spelen ze een bloemkool. Het is heel moeilijk en vaak een worsteling om tijdens het spelen in evenwicht te blijven, te balanceren binnen de driehoek tekst, gevoel en situatie. Wat ik ook heel belangrijk vind en van Ivo van Hove heb geleerd is om te durven zeggen: ik weet het niet. Die eyeopener heeft me veel moois opgeleverd. Ook tijdens het lesgeven heb ik een woordenboek in mijn tas, waarin ik opzoek wat ik niet weet. Die attitude van vragen durven stellen en omarmen wat ik niet weet nemen de studenten over. Waardoor ze actiever en ontspannener worden tijdens de les. De huidige acteursopleiding in Amsterdam legt andere accenten dan toen ik in Maastricht werd opgeleid. Tijdens mij studiejaren werd duidelijk benoemd wat de vaardigheden waren die ik als acteur nodig had en die trainde ik vervolgens vier jaar lang. Nu wordt op de ATKA vooral de persoonlijke kracht en kwaliteiten van een student gestimuleerd, wat tot een meer makend acteurschap leidt. Het lesgeven houdt mij ook scherp als acteur. Als ik ’s ochtends heb lesgegeven en ik ’s avonds als acteur in een voorstelling sta, denk ik vaak: waarom doe ik nu niet wat ik vanmorgen aan de studenten heb gevraagd? Voor mij als acteur is het heel anders om het te doen dan om ernaar te kijken. Daarom blijf ik door het lesgeven ook kritisch op mijn eigen acteurschap.’