Het verlaten van een collectief is een emotionele gebeurtenis, zowel voor de groep als voor degene die weggaat. Jochum Veenstra (ex-lid van De Theatertroep) maakte een portret van Floor Houwink ten Cate (ex-lid van Nineties Productions), Annelinde Bruijs (ex-lid van Club Gewalt) en Don Duyns (ex-lid van Growing Up in Public).

Ik voel me verloren. In januari 2021 ben ik weggegaan bij de Theatertroep. Voor ik die beslissing nam, dacht ik dat het een proud-moment zou zijn: na zestien jaar collectiefkameraadschap wilde ik wat anders. Maar niets van dat, geen positieve gevoelens.

Als mede-oprichter van De Theatertroep maakte ik mee hoe wij van een tienerclubje veranderden in een groep van dertigers. Toen we in 2014 structurele subsidie kregen was onze groep gegroeid tot een tienkoppig collectief. Op een foto in de Volkskrant uit dat jaar staan we druk geanimeerd pratend in een halve cirkel – behalve ik. Ik loop op de achtergrond voorbij. Ik luisterde wel maar ik vormde ook mijn eigen mening. 

Dat was vaak mijn rol. Ik observeerde, probeerde wat gedachten uit en vond dat ik de groep scherp moest houden. Ik wilde dat we uitdagingen opzochten en vond dat we niet in oude groeven terecht mochten komen. Ik spoorde mijn collega’s aan om scènes persoonlijk te maken en vooral ‘enge’ ideeën op te zoeken.

We werden ouder en ik wilde niet langer de kritische rol op mij nemen, maar deze positie veranderen vond ik moeilijk. Daarbij kwam dat ik halverwege 2017 ziek werd en het twee jaar duurde voor ik mijn oude fysiek weer terughad. In de twee jaar dat ik er tussenuit was voelde ik me speelser. Zonder vaste groep gleed de rol van ‘kritische betrokkene’ van me af. Op mijzelf dingen ontdekken beviel en toen ik weer beter was en terugkwam, was het alsof ik in mijn oude keurslijf werd gedrukt. Dat wilde ik niet meer. 

Toch is de uiteindelijke beslissing om de groep te verlaten er  een die veel vragen oproept. Want waarom voel ik me nu verloren? Ik heb toch een knoop doorgehakt? Waarom overheerst dan het gevoel van missen?

Daarom zocht ik troost en herkenning bij mensen die hetzelfde hebben gedaan en meegemaakt. Ik kan me spiegelen aan onder andere Floor Houwink ten Cate, Annelinde Bruijs en Don Duyns.

Floor Houwink ten Cate

Welke rol had je bij Nineties Productions?

‘Bij Nineties stond ik meestal als dramaturg op de credits, maar de invulling van onze rollen was vanaf het begin af aan flexibel. Iedereen schreef en maakte mee. Bijvoorbeeld van onze eerste gezamenlijke voorstelling, Naar Bukowski (2015), schreef ik de eindmonoloog voor Charlie Dagelet. In latere projecten zijn we nog meer gaan experimenteren met rolwisselingen. Wat ik mis aan Nineties is onze collectieve slagkracht, zowel binnen ons collectief als met onze collega-collectieven. Met Nineties hadden we een manier gevonden om als kunstenaars in de marge van het theaterveld te bewegen en tegelijkertijd underground een groot en jong publiek aan te spreken dat weinig met theater had maar toch naar onze voorstellingen kwam én de jaren erna ook bleef komen. Het hoogtepunt van die collectieve slagkracht was voor mij De Nacht van de Collectieven(2016). Deze nacht ontstond uit onze vriendschap met BOG., Urland en Lars Doberman. Gezamenlijk hebben we ons twaalf dagen opgesloten in toenmalig Casco (Amsterdam-Noord). Sommigen van ons sliepen zelfs in het pand in tenten of in de camper die ook op de vloer stond. We creëerden non-stop samen materiaal en na die twaalf dagen presenteerden we eenmalig in drie uur tijd alle acts, teksten en songs – die bijna allemaal gingen over ‘individu versus collectief’ – aan de vijfhonderd bezoekers. In onze laatste act nodigden we het publiek uit om met ons te dansen. Toen in één keer het publiek van de tribune kwam, joelend en applaudisserend om met ons te feesten, voelde ik me onderdeel van één grote beweging.’ 

Hoe veranderde je positie?

‘Ik had de voorstelling Merkel (Nineties & Orkater, 2019) bedacht en wilde haar ook graag regisseren. Dat begrepen Anne Maike en Yannick goed en dat klopte ook met onze flexibele gedachtes over die rolwisselingen. En zo geschiedde het dat Merkel ook naar de buitenwacht mijn regiedebuut werd. Daarbij was dit voor het eerst sinds lange tijd weer een zaalvoorstelling van Nineties en geen locatievoorstelling. Het regisseren zelf was een sprong in het diepe. Ik wilde wel collectief werken, maar ook keuzes maken op basis van mijn intuïtie. Dat wrong af en toe. Maar ondanks dat voelde ik ook: we komen ergens en het klopt dat ik dit pad bewandel. De honger om alleen nog maar te regisseren groeide en toen ik de kans kreeg om dat te gaan doen bij Frascati Producties heb ik besloten te stoppen bij Nineties.’

Waarin verschilt jouw eigen werk? 

‘Met Nineties maakten we vaak muzikale montagevoorstellingen op locatie gebaseerd op onze gedeelde fascinatie voor iconen of stromingen met een, zoals we dat gekscherend noemden, een karton-en-tape-esthetiek. Zelf maak ik politieke en operateske voorstellingen, verhalen gebaseerd op persoonlijke gewetensvragen met een extreem vormgegeven esthetiek, en vooralsnog dus altijd in de zaal. Ik zat wel laatst te denken dat ik het leuk zou vinden ooit voor een project weer samen te werken met Nineties, om te zien of we in een gedeelde fascinatie elkaar weer iets nieuws kunnen brengen. Ik ben er ook heel trots op dat we goede vrienden gebleven zijn na mijn vertrek en dat we elkaar steunen in de nieuwe wegen die we allen daarna gegaan zijn.’

Annelinde Bruijs

Hoe heeft Club Gewalt je gevormd?

‘Het werken bij Club Gewalt heb ik altijd gecombineerd met andere projecten. Al die samenwerkingen hebben mij gevormd, maar zonder Club Gewalt had ik me niet op eenzelfde manier muzikaal ontwikkeld.

In onze groep was de vocale compositie in handen van Amir Vahidi, Robbert Klein en mij (later ook Suzanne Kipping). Als basis bouwden we een instrumentale compositie en al improviserend zongen we over die muziek heen totdat we de vocals hadden.

Ik denk dat we die improviserende werkwijze los van elkaar hebben ontwikkeld. Op een gegeven moment zeiden we tegen elkaar: ‘Hoe maak jij dat eigenlijk?’ Waarop de ander zei: ‘Ik doe tweehonderd takes en dan voel ik: dit is een goed element, hier wil ik op doorbouwen.

Whodunits (2016) was een van de hoogtepunten in deze muzikale samenwerking. Voor de repetities hadden we een kelder gehuurd in het centrum van Rotterdam. Het was een kleine kamer, met daarin drie tafeltjes en drie microfoons. We werkten met nieuwe composities van Niels Broos, we zaten achter onze laptop en een voor een stapten we naar een microfoon om iets te improviseren. Als iemand iets had gezongen kroop hij weer achter zijn laptop. Het enige wat je als buitenstaander had kunnen horen waren die improvisatiestemmen en de rest gebeurde in onze eigen wereld. De absurditeit van die setting koester ik nog steeds. We gaven elkaar vertrouwen in onze individuele zoektocht naar muziek. Alle drie hadden we een sterke intuïtie als zanger. Op deze intuïtie bouw ik nog altijd voort.’

Werk je nu anders?

‘Nu ik weg ben, merk ik dat ik een andere aanvliegroute neem. Ik heb behoefte aan strenge kaders en regels, die ik van tevoren ontwikkel in gesprekken met een regisseur. Daarna zet ik pas mijn intuïtie als zanger in, maar de werkwijze van de laptop en microfoon is nog altijd aanwezig. Ik heb op zolder een eigen studiootje. Daarin staat een ISOVOX, dat is een kleine geïsoleerde doos waarin je kan zingen. In die box voelt het hetzelfde als in die kelder.

Het grote verschil met vroeger is dat we in het collectief gezamenlijk werkten aan een compositie. In een collectief ben je elkaars gelijken. Je geeft feedback en wanneer iemand er niet uitkomt kun je een beroep doen op de ander. Nu moet ik het zelf doen.

Het niet terugvallen op je medemakers vind ik op dit moment lekker – alhoewel ‘lekker’ niet helemaal het goede woord is. In elk geval schrik ik er niet van als ik ergens tegenaan loop. Bij Club Gewalt waren er altijd collega’s die moeilijkheden uit handen konden nemen, konden doorwerken, konden oplossen. Dat was fantastisch en verrijkte het werk doordat het via meerdere handen tot stand kwam. Een collectief bood mij een veilige plek: we gingen een commitment aan voor een langere tijd. Nu praat ik met vrienden en collega’s over wat ik aan het maken ben, maar uiteindelijk ligt het auteurschap volledig bij mij. Daar heb ik op dit moment in mijn carrière blijkbaar behoefte aan; het werken zonder collectief vangnet waarbij creatieve problemen door mij alleen moeten worden opgepakt.’

Don Duyns

Hoe kwam je bij Growing Up in Public terecht?

‘Aan het begin van de jaren negentig heeft Paul Feld mij twee keer gevraagd om bij Growing Up in Public te komen. Hij vond dat we onze krachten moesten bundelen na de voorstelling Neushoorns in juli (1992) die we met een groot aantal regisseurs maakten. Toen ik bij Growing Up kwam, was het 1994. 

Alle makers, behalve Paul ook Daphne de Bruin en Jeroen Kriek, hadden de kwaliteit om snel iets te maken en al vanaf het begin waren de onderlinge verhoudingen duidelijk. Paul Feld en ik waren twee tegenpolen. Bij Product van een dag (1995), de eerste gezamenlijke regie, ontstond meteen ruzie. Ik wist dat Paul alles had voorbereid. Ik vond zo’n voorbereiding niet het wezen van die dag, dus kwam ik een half uur te laat. Achteraf is dat boertig, maar het is je piketpaaltjes plaatsen: als je wil dat ik meedoe dan is dit mijn manier van doen. 

Zo’n strijd kan iets opleveren: er was een soort gezamenlijke kracht, een gezamenlijke dynamiek. Eigenlijk hou ik niet van ruzie maar Paul riep iets in mij op waardoor ik hem wel moest tergen. Zo’n persoon als ik heb je ook nodig. Je hebt iemand nodig die je uitdaagt. We hebben daarna afzonderlijk en samen veel mooie en dierbare voorstellingen gemaakt.’

Hoe veranderde de groep? 

‘Aan het begin was onze gezamenlijke mentaliteit duidelijker dan toen ik er op gegeven moment alweer een tijd bijzat. Ik kreeg meer en meer mijn eigen decorontwerpers en mijn eigen acteurs. Ook had ik op een gegeven moment het gevoel dat ik alle gesprekken kon uittekenen en ik kreeg genoeg van die stemmen. Jeroen Kriek die zei: ‘Ik heb een visioentje’, Paul Feld die over de politiek begon, Daphne de Bruin die ons weer samenbracht en ik met mijn kop in de wind. Ik had de rol ‘het geweten van Growing Up in Public’ maar ‘het geweten’ beviel dat niet meer.  

De actie om te laat te komen was bewuster dan de mededeling over mijn vertrek. Wel had ik het er al langer over met bijvoorbeeld mijn vrouw. Die zei al een tijd: ‘Ik vind niet dat je daar op je plek bent.’ Ik antwoordde dan: ‘Dat maak ikzelf wel uit, ik houd juist van die dynamiek’. 

Het uiteindelijke moment waarin ik mijn vertrek aankondigde, was tijdens een brainstorm over een nieuw kunstenplan. De vraag werd gesteld: hoe sta je in de groep het meest in je kracht? Toen ik als derde aan de beurt was, zei ik: ‘Ik sta het meest in mijn kracht als ik nu wegga.’

Ze schrokken, toch werd er op dat moment niet over gesproken. Later wel. Toen vroegen ze of ik echt weg wilde. Er kwam een afspraak met Paul op het Centraal Station. Ik was bang voor die afspraak. Hij had tien punten opgeschreven over wat ik wel en wat ik niet zou doen. Ik antwoordde: ‘Ik wil helemaal niets meer doen.’ Ik kon het gewoon niet meer.

Zodra ik het had gezegd veranderde er veel. Als collectief ben je samen sterk. Een collectief houdt elkaar warm. Als iemand zegt: ‘Ik ga weg,’ dan is diegene opeens een vijandig element. Je wordt een intrigant. Ik had een beslissing genomen waar zij niet blij mee waren. Ik verzwakte het beeld van de groep.’

Hoe kijk je erop terug? 

‘Terugkijkend denk ik dat ik mezelf teveel heb verloochend. Dat lag niet aan de drie anderen, zeker niet, maar ik heb mijn beslissing om te gaan te laat genomen. Als ik het eerder had gedaan en het misschien beter had gezegd dan was het minder pijnlijk geweest. Of, ik had het niet in een brainstormsessie moeten meedelen, niet bij een afspraak die op de toekomst was gericht.

Ik heb een tijd na mijn vertrek slechte dingen gemaakt. Ik was in de war. Ik had geen bedding meer. De dokter vond dat ik moest stoppen. Ik ben gaan trainen. Ik zag er goed uit maar ik voelde me helemaal niet goed. 

Eigenlijk ben ik gered door Liesbeth Coltof. Die belde vanuit Huis aan de Amstel en zei: ‘Donnie, ik heb een opdracht. Koop dit en dit boek en zeg wat je ervan vindt.’ Ik vond het boek briljant en zij vroeg of ik het wilde bewerken. 

Het Huis aan de Amstel was een nieuwe familie. Door mijn schrijversrol had ik niet meer de lasten van een collectief maar ik had wel het voordeel van een warme organisatie. Dat had ik nodig. Ik vind het leuk als ik ergens binnenkom en iemand zit achter een bureau, plakt een affiche in elkaar en zegt: ‘Hé Don!’

Bij een collectief is dat ook zo: je komt binnen en je hebt je eigen plekje. Je gaat een beetje publiciteitsdingen doen, je schrijft nog wat aan een subsidieaanvraag. Dat is ook een warm nest – totdat dat niet meer zo is. Na Liesbeth Colthof kwam de stap naar de familievoorstellingen met Pieter Kramer; en over een warme familie gesproken: bij Lang en gelukkig (2007) stond er een slagroomtaart en champagne bij de eerste lezing. 

 Uiteindelijk stond ik bij het applaus in de schouwburg, tussen een wolf, een roodkapje en een dementerende fee. Dat was mijn wereld, net zo goed als de voorstellingen die ik voor Growing Up maakte. Maar ik was voor zo’n familievoorstelling nooit gevraagd als ik bij de groep was gebleven.’

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2022