Publiekswerking gaat vaak over voorwerk. Publiek wordt voorbereid op voorstellingen, wordt als medemaker betrokken of geeft input. Maar kun je ook nadenken over publiekswerking achteraf? In het ontmoetingsprogramma Dicht bij Anna, afgelopen zomer op Theaterfestival Boulevard, ging toneelschrijver Anna van der Kruis in gesprek met toeschouwers na afloop van de voorstellingen die ze op het festival zagen. Zo leerde ze kijken door andermans ogen.
Door Anna van der Kruis, foto Karin Jonkers
Wat vraag ik , als podiumkunstenaar, nu weer van onze toeschouwers? Mogen zij niet gewoon een kaartje kopen en daarna aan de bar een glas thee of bier drinken? Mogen zij na het bijwonen van een voorstelling niet gewoon naar huis? Naar hun kinderen of hun geliefde, of hun kat? Is het nu werkelijk nodig dat ik de toeschouwer dit jaar op gesprek vraag? Hebben zij niet al genoeg geïnvesteerd, simpelweg door hun aanwezigheid?
Het is een rare relatie, die van de toeschouwer en de podiumkunstenaar. Er zit namelijk een voorstelling tussen. Die voorstelling wordt aan de ene kant door iemand gemaakt en aan de andere kant door iemand bekeken. Degene die maakt nodigt degene die kijkt uit om naar een bepaalde plek te komen en daar voor een bepaalde tijd te blijven. Het lijken open deuren, maar ik maak theater en zelfs ik vergeet om er van tijd tot tijd doorheen te lopen.
Zitten als werkwoord
Ik vergelijk het maken van voorstellingen altijd graag met meubelmaken. Dat klinkt lekker concreet, vind ik. Een meubelmaker moet veel oefenen en uitproberen voordat hij bijvoorbeeld een stoel kan maken. Ik werd groot in een gezin met een voorkeur voor actief zitten. ʽZitten is een werkwoord,ʼ herinner ik mij niet als reprimande, maar als een uitspraak om je vrolijk over te maken. Mijn ouders haalden liever een stoel in huis waarover je kon praten dan een stoel die lekker zat.
Persoonlijk ken ik maar één iemand die stoelen maakt. Hij maakt voornamelijk varianten waar je helemaal niet op kunt zitten, daarvoor is het materiaal te kwetsbaar en zijn de stoelen te duur. Dat komt door de manier waarop ze tot stand komen; een combinatie van nog onderontwikkelde technieken uit de toekomst en ongelooflijk veel handwerk. Eigenlijk zijn deze stoelen een verhaal. Een idee dat vormgegeven is. Ze staan in de permanente collectie van het Rijksmuseum. Ze reizen van musea in Europa, naar musea in Amerika en Azië. Dat kan natuurlijk ook. Maar ik dwaal af.
Op gelijke hoogte
Het is 2016 en we maken collectief voorstellingen waarin het publiek een actieve rol speelt. We werken met grote groepen vrijwilligers. We maken installaties waarin de toeschouwer zelf moet handelen. We werken met specifieke groepen amateurs, vaak kinderen. En sommige makers geven nog wel de ruimte vorm waarin de ontmoeting met de toeschouwer plaatsvindt, maar ze kiezen niet meer voor een bühne. Publiek en performer staan op gelijke hoogte. Ze zijn niet meer van elkaar te onderscheiden.
Zonder toeschouwer geen voorstelling. Maar wat wil die toeschouwer nu eigenlijk? Waarom zou je hem of haar vragen mee te doen? Waarom zou je het laten? En belangrijker, vind ik: waarom stel ik hen deze vragen nooit? Ik ben eindeloos bezig mijn toeschouwers te verleiden tot het kopen van een kaartje. Maar als dat eenmaal gelukt is, dan schaam ik mij om simpelweg te informeren naar wat ze hebben meegemaakt. Gewoon eens tegenover elkaar te mogen zitten en ernaar te kunnen vragen; dat lijkt mij een verademing.
Onder de vleugels van Productiehuis Brabant mocht ik twee jaar achtereen, in 2010 en 2011, met mijn werk uitkomen op Theaterfestival Boulevard. Productiehuis Brabant hield op te bestaan en van 2012 tot en met 2014 produceerde ik mijn eigen voorstellingen op het festivalplein onder de Sint Jan, noodzakelijkerwijs een beetje afgeslankt, als onderdeel van het zogenoemde ‘tentjestheater’.
Tijdens die laatste editie maakte ik iets grappigs mee. Het was een rustige middag en ik vroeg twee jongens die tegenover mijn container (mijn ‘tentje’) aan een tafel zaten te kletsen of ze wilden komen kijken. Een van de twee vroeg: ‘Gaat het over de dood?’ ‘Ah,’ zei ik, ‘jullie zijn vorig jaar geweest.’ Ze antwoordden bevestigend. Ik vertelde dat de voorstelling van dezelfde maker was, maar dat zowel onderwerp als vorm anders waren, lichter van toon ook. En dat ik juist daarom heel benieuwd was hoe ze dit deel in de serie zouden vinden. Ze besloten te komen.
Na afloop spraken we elkaar nog eens kort. ‘Ja,’ zei een van de twee, ‘dit vond ik fantastisch. Dat van vorig jaar, dat leek zo één op één op wat ik zelf had meegemaakt, dat vond ik erg saai. Maar dit was heel spannend. Ik moest heel erg zoeken. Naar wat het nou precies was waar ik naar keek. En dat vond ik leuk.’ Ik had deze jongens niet verteld dat ik de maker was. Ik weet niet of ze met die wetenschap even openhartig hadden durven zijn. Of ze hun woorden net zo makkelijk hadden gekozen, noch of ik ze even ontspannen had aangehoord.
Spiegel
Wanneer een ander mij aanspreekt op mijn voorstellingen, dan houdt diegene rekening met mijn gevoelens. Maar als ik met een bekende spreek, over een willekeurige voorstelling, die ik ook of juist niet zag, gebeurt er iets soortgelijks. Ik houd rekening met hoe ik diegene denk te kennen. Ik kleur zijn, of haar, beschrijving met mijn idee over wie hij, of zij, is. Omdat ik diegene ken hecht ik waarde aan het gegeven oordeel. Ik spiegel het mijne eraan of ik laat me erdoor leiden. Maar zelden vraag ik door. Wat zag je dan precies? En wat bedoel je daarmee? Of, wat gebeurde er bij jou? Eigenlijk doe ik zelden mijn best om echt te weten wat iemand gezien heeft, of meegemaakt.
Zou het zo kunnen zijn dat de relatie die ik met iemand heb eigenlijk meer de route van ons gesprek bepaalt dan het daadwerkelijke onderwerp dat we bespreken, in dit geval die ene voorstelling of kijkervaring? En vind ik het misschien ook gewoon gemakkelijker om online een recensie te lezen? Om zo veel mogelijk posts en comments op Facebook te zien? Om het gevoel te hebben dat ik op de hoogte ben, door het verzamelen van zoveel mogelijk data? De antwoorden zijn, vrees ik: ja, ja en ja. Toch mis ik iets fundamenteels als ik dat doe.
Glazen kas
Daarom zit ik van 5 tot en met 14 augustus 2016 in de tuin van het Sint Josephkwartier in Den Bosch, de thuishaven van Theaterfestival Boulevard. Ik ontmoet vijfenvijftig toeschouwers in tien dagen. Ik zit in een half open glazen kas en ik zeg tegen degene die tegenover mij aan mijn bureautje aanschuift: ‘Je moet ervan uitgaan dat ik de voorstelling waarover je wilt praten niet gezien heb. Ik wil graag door jouw ogen kijken. Ik wil graag zien wat jij zag.’ En al snel voeg ik daaraan toe: ‘Ik zie al mijn voorstellingen tweedehands.’
Een groot aantal bezoekers vraagt me of ik niet heel veel zin krijg om na zo’n gesprek de voorstelling waar het gesprek over ging ook daadwerkelijk zelf te zien. Ik begrijp de vraag. Maar het antwoord is nee. Dat vermoedde ik natuurlijk al voordat ik hieraan begon. Maar na een paar dagen weet ik het zeker. Ik hecht even veel waarde aan de getuigenis, aan het kijken door andermans ogen, als aan mijn eigen beleving. Als ik eerlijk ben: misschien wel meer.
Een van mijn eerste bezoekers is vrijwilliger. Ze heeft de avond ervoor de openingsvoorstelling gezien en is daar al de hele dag vol van. Nog voordat er tien minuten om zijn, is ze in tranen. Niet om de dansers, hoe precies ze werken. Hoe gemakkelijk het eruitziet, maar hoe moeilijk het moet zijn. Niet omdat ze helemaal vooraan zat, om de concentratie van zo’n grote groep toeschouwers waarvan ze onderdeel was, de staande ovatie. Maar om onze ontmoeting. Omdat ik vanavond in mijn openluchtkamer tegenover haar zit en haar niet één vraag stel, maar een hele reeks. Omdat ik doorvraag. Ze verontschuldigt zich. Schaamt zich voor haar tranen. ‘Dat hoeft niet,’ zeg ik. ‘Zo veel ontmoetingen zijn onecht,’ zegt ze. En tijdens het kijken naar deze voorstelling had ze daar even geen last van.
Een andere toeschouwer vertrouwt me toe dat ze het gesprek met mij is aangegaan omdat ze zichzelf wilde uitdagen. Ze vertelt over de aanloop naar een van de voorstellingen: ‘Ik heb getwijfeld, toen ik de oproep voor deelnemers zag, of ik mee wilde doen. Ik kon niet alle data dus ik deed het niet. Maar als ik eerlijk ben durfde ik ook niet. Ook in de zaal, toen ik ging kijken, was ik daar nog wel mee bezig. Wat zou ik in hun plaats doen? Dat was ook een beetje deelnemen. Maar dan veilig.’ Een volgende keer, zegt ze, durft ze misschien wel. ‘Theater gaat voor mij over grenzen verleggen.’
Af en toe komt het voor dat een voorstelling speciaal voor één toeschouwer gemaakt lijkt. Omdat de intimiteit veel verder gaat dan iemand voor aanvang ooit had durven denken bijvoorbeeld, omdat de voorstelling raakt aan een persoonlijk geheim, dat ze eigenlijk nooit prijs had willen geven. Een toeschouwer vertelt: ‘Alles wat de actrice vertelde zag ik voor me. En ze maakte ook grapjes, maar ik was de enige die daarom moest lachen. Of misschien waren het geen grapjes, heb ik ze verkeerd begrepen. Ik had het idee dat ze speciaal voor mij bedoeld waren. En aan het einde, dan blijkt: het gaat niet om die voorstelling die geen voorstelling is en niet over die film, die ze navertelt, met al die details, van het begin tot het eind. Het gaat over relaties. Over de twijfel die je daarin op een bepaald moment kunt hebben… Ik voelde mij opeens begrepen.
Sommige toeschouwers hebben het nodig om even weg te zijn. Even op een totaal andere plek: ‘We kwamen van de koffie en de soep, bij de ouders. Een routine. Ik was een beetje afgedraaid. Ik had behoefte aan een verrassing. Aan afschakeling.’ Ook als het in eerste instantie niet uitnodigt. ‘De man voor de tent had helemaal geen verhaal, geen folders, niks, dus we waren al verder gelopen. Maar toen dacht ik: ik heb tien minuten, ik wil het doen. In de tent zat een tent en een man op zijn kop en een spiegel op de grond waarin je hem kon zien. Dat gaf echt even een ander perspectief. Ja, zelfs de dagen erna, in de trein, op het werk, heb ik hier nog aan gedacht.’
Helpen verteren
Een van mijn laatste gesprekken gaat over een jeugdvoorstelling, het is zaterdagavond: ‘Het klinkt als een verhaaltje voor het slapengaan,’ zeg ik. De man die tegenover me zit zegt: ‘Zo voelde het ook, een verhaaltje voor het slapengaan.’ Als het gesprek is afgelopen rolt hij een shaggie. Hij maakt geen aanstalten om terug te gaan naar zijn gezelschap. Hij heeft geen haast, hij is nieuwsgierig. Hij wil graag weten waarom ik hier zit.
Ik vertel hem dat ik toneelschrijver ben. En dat mijn vak me soms een beetje tegenstaat. Je maakt iets omdat het je interesseert. Omdat het je bezighoudt. Soms werk je ergens een paar dagen aan. Maar vaker maanden. Of jaren. Als je geluk hebt, en godzijdank heb ik dat, kun je het vervolgens op een aantal plekken tonen. Na vijf voorstellingen op Theaterfestival Boulevard heb ik er behoefte aan te onderzoeken wat het geeft als ik de stap van produceren oversla. Als ik direct contact zoek. Ik vertel hem dat het festival precies op dat moment op zoek is naar iemand die de bezoeker kan helpen ‘verteren’ en dat het me goed bevalt een keer naar buiten te kijken in plaats van naar binnen. Een keer niet via een voorstelling te communiceren. Maar gewoon, rechtstreeks.
Het klinkt stoer maar het voelt kwetsbaar om zo te spreken over mijn motivatie. Over wat ik doe. Mijn gesprekspartner noemt het ‘de eenzaamheid van de maker’. En dat raakt me.
Er zijn een paar maanden voorbij. Genoeg tijd voor reflectie. Ik weet ondertussen: naar een voorstelling kijken vraagt net zo veel moed als er één maken. Je hebt er een grote betrokkenheid voor nodig.
Maar waren de gesprekken die ik voerde daarom voor de toeschouwer ook moeilijk? Of eng? Ik zou zeggen van niet. Iedereen vindt het prettig wanneer er naar hem of haar geluisterd wordt. En we hebben het allemaal nodig om een verhaal te maken van een voorstelling die we ingewikkeld of indrukwekkend vinden. Om taal te geven aan onze gedachten, in het bijzijn van een ander. Om te delen. Dat is, net als zitten, een actieve bezigheid. Maar ook een heel dankbare.
[info]
www.echtanna.nl