tm153Thibaud Delpeut is sinds september 2013 artistiek leider van Theater Utrecht. Deze zomer maakt hij de grootse locatievoorstelling Stad der Blinden, die te zien is op Spring, Oerol, Over het IJ en Boulevard. ‘Theater kan een plek bieden om samen vragen te stellen over de dingen die je bang maken.’

In de grote ruimte van de Paardenkathedraal, het pand waar Theater Utrecht repeteert, staat een groot aantal legerbedjes opgesteld. Ze vormen het decor van Stad der Blinden. Op een van die bedjes zitten Thibaud Delpeut en Karina Smulders. Ze overleggen zacht met elkaar. Zin voor zin gaan ze door Smulders’ tekst. Voordat ze de zon in stapt, wijst Smulders Delpeut nog op een Utrechts huis op Funda dat hij zou kunnen kopen.

Bijna twee jaar is Delpeut nu artistiek verantwoordelijk voor het Utrechtse gezelschap. Hij en zakelijk directeur Jacques van Veen werden aangesteld om in Utrecht een nieuw gezelschap op te bouwen nadat voorgangers Jos Thie en Jelle Snijder De Utrechtse Spelen in grote financiële problemen hadden achtergelaten.

Reflectie

Een echt stadsgezelschap moet het worden, vertelt Delpeut na afloop van de repetitie. Een plek waar de theaterliefhebbende Utrechter idealiter continu de deur zou kunnen platlopen, omdat er altijd wat te doen is. Vanuit die behoefte aan een stadsgezelschap ontstond ook de nieuwe, simpele naam: Theater Utrecht. ‘De Utrechtse Spelen heeft nauwelijks banden gelegd met de stad. Ze deden aan losse evenementen,’ vertelt Delpeut. ‘We moeten als stadsgezelschap dus echt opnieuw beginnen.’ Door continu aanwezig te zijn in de stad zou er iets moeten kunnen ontstaan wat de losse voorstellingen ontstijgt, hoopt hij. ‘Inwoners van Utrecht kunnen toevallig een keer bij ons in de zaal terechtkomen, maar het zou veel beter zijn als ze de ontwikkeling van het gezelschap zouden kunnen volgen.’

Als er ergens zo’n stadsgezelschap mogelijk is, dan is het volgens Delpeut hier. ‘Utrecht is een van de grootste steden van Nederland. De stad heeft een lange humanistische traditie. Er woont een jonge, hoogopgeleide bevolking met een hoog bestedingspatroon. Dat vraagt allemaal om een gezelschap dat het leven van de bewoners kan verrijken met schoonheid, verdieping en reflectie. Er zijn niet zoveel plekken meer waar je met elkaar kunt reflecteren op het bestaan.’

Dus zou hij graag de deuren open gooien als er iets gebeurt als de ramp met de MH17 of de aanslag op Charlie Hebdo. Niet per se om een voorstelling te tonen, maar om met elkaar in gesprek te gaan. ‘Bij een ontregelende gebeurtenis kun je een plek bieden om samen vragen te stellen over de dingen die je bang maken. Waarvan je niet goed weet wat je ermee aanmoet. Waarom zou onze Paardenkathedraal niet zo’n plek kunnen zijn?’

Om dat te bereiken is er werk aan de winkel, want het gemiddelde publiek ziet theaters nog niet per se als meer dan plekken waar voorstellingen worden gemaakt of getoond. Zoeken naar nieuwe publieksgroepen is allemaal leuk en aardig, vindt Delpeut, maar ook bij het publiek dat reeds in kunst is geïnteresseerd is nog een slag te winnen. ‘Theater is uit het systeem geraakt. Ontwikkelde mensen met een breed referentiekader denken dat het niets voor hen is, al hebben ze daar niet echt een reden voor. Terwijl ik voel dat ze juist behoefte hebben aan iets waarin theater kan voorzien.’

Kennismakingsronde

Om stadsbewoners het belang van theater te leren kennen, werkt Delpeut het liefst samen met culturele partners in de stad. Ook van zulke verbanden was na De Utrechtse Spelen niet veel over. Delpeuts artistiek directeurschap begon dan ook met een kennismakingsronde door de stad. ‘In die gesprekken zocht ik naar de verschillende belangen die de instellingen hebben en naar de onderwerpen die te groot zijn om door een enkele culturele instelling te worden opgepakt. Plannen stranden nog wel eens op tegengestelde belangen of omdat iemand het eigendom van een plan niet uit handen durft te geven. Wij zijn een grote instelling. Wij kunnen daardoor soms dingen helpen uitvoeren, zonder dat we daarmee meteen een plan willen claimen.’

Zo wordt er gepraat met de HKU en met DOX over een vooropleiding die zich behalve op spel en dans gaat richten op vormgeving. Ook op andere gebieden van talentontwikkeling proberen de Utrechtse instellingen de neuzen dezelfde kant op te krijgen.

Delpeut woont nog niet in Utrecht, maar daar komt binnenkort verandering in, hoopt hij. Hij is naarstig op zoek naar een huis voor hem en zijn gezin. Niet alleen werd het reizen hem te vermoeiend, ook wil hij als artistiek leider in de buurt van zijn gezelschap kunnen zijn. ‘Ik wil spontaan op de fiets kunnen stappen. Ik wil graag heel veel verschillende dingen aan Theater Utrecht verknopen, maar dan moet ik wel met mijn partners van TivoliVredenburg een biertje kunnen gaan drinken.’

Hij verhuist in elk geval niet naar Utrecht omdat hij als Amsterdammer in Utrecht niet serieus wordt genomen, zegt hij. Maar hebben die Utrechters dan nooit hun wenkbrauwen opgetrokken omdat een buitenstaander zich met hun zaakjes ging bemoeien? ‘Ik heb eerder via het Fonds Podiumkunsten een aanvraag gedaan om in Utrecht te werken. Toen had ik echt de indruk dat ik als intrigant werd gezien. Nu is dat anders. De wanklanken over De Utrechtse Spelen zijn gaan liggen. Voor iedereen is het belangrijk dat er weer een groot gezelschap is. Ik heb mezelf daarom eerst de ruimte gegund om deze stad beter te leren kennen. We zijn er nog niet en daar is begrip voor. Men heeft het geloofd zoals het is: dat ik als regisseur de stap wilde zetten naar de functie van artistiek directeur. Ik was eraan toe om aan een huis te bouwen in plaats van als freelancer op verschillende plekken te regisseren.’

Generatiegenoten

Vóór Utrecht heeft hij gesprekken gevoerd met andere gezelschappen, vertelt hij. Sinds hij bij Theater Utrecht aan de slag is gegaan, zijn er bovendien nog meer plekken in de BIS vrijgekomen. Daar had hij ook kunnen zitten als hij niet meteen ja had gezegd tegen Utrecht. ‘Er zijn heel kleine momenten geweest waarop ik daarvan heb gebaald. Natuurlijk heb ik me afgevraagd of ik nu moest instappen of moest wachten tot er iets anders voorbij kwam. Maar uiteindelijk heb ik bewust voor Utrecht gekozen. Ik heb iets met die stad. De gemeente wil echt iets met theater en heeft een goedlopende schouwburg. Er zijn problemen, maar er is ook ontwikkelruimte. Hier heb ik de mogelijkheid echt helemaal opnieuw te beginnen. Ik denk ook dat in Utrecht mijn werk het beste tot zijn recht komt.’

Delpeut was de eerste regisseur van een nieuwe generatie die zich opwerkte tot artistiek directeur van een groot gezelschap. In het verleden heeft hij zich nog wel eens negatief uitgelaten over zijn generatiegenoten die van alles vinden van het podiumkunstenstelsel maar niet thuis geven als ze verantwoordelijkheid kunnen nemen. In die situatie lijkt langzaam verandering te komen, nu bijvoorbeeld Eric de Vroedt in Den Haag de leiding gaat nemen. ‘Dat Eric een gezelschap krijgt is wel fucking overdue. Daar hebben toch een paar raden van bestuur een tijdje met hun hoofd ergens anders gezeten. Ik heb echt bewondering voor zijn uithoudingsvermogen. Maar bij anderen denk ik nog steeds wel eens: wordt het na al dat gepraat niet eens tijd dat meer van jullie die handschoenen oppakken?’

Net zo weinig constructief vindt hij de discussie over de aristocratisering van de podiumkunsten. Hij begrijpt de anti-establishment-houding wel, maar de schuld voor een falend systeem wordt op de verkeerde plek gelegd. ‘Het probleem ligt bij de terugtrekkende overheid, waardoor het beleid niet meer gaat over waar kunstenaars behoefte aan hebben. Die overheid is echter een systeem zonder gezicht.’ De leiders van de grotere gezelschappen zijn wel hoor- en zichtbaar in het veld en worden daarmee de kop-van-jut, denkt Delpeut. ‘Daardoor krijg je een wij-zijdiscussie die niet klopt en ook niet heilzaam is. Er ontstaat zo een boze en verwijtende sfeer jegens instellingen waar veel van die theatermakers zelf niet eens zouden willen werken. Terwijl BIS-instellingen wel degelijk nadenken over hoe ze bijvoorbeeld hun deuren kunnen openen voor nieuwe makers.’

Jongetje

De acteurs zitten inmiddels op een terras ergens in de zon. De repetitie moest eerder stoppen. Een van de acteurs moest auditie doen bij Ivo van Hove. ‘Ik kom ook nooit van die man af,’ had Delpeut tegen zijn acteurs gegrapt.

Het was tijdens de repetitie zelf ook al opgevallen: hoe Delpeut in het repetitielokaal een ander mens lijkt dan op kantoor: meer ontspannen, vrolijker en minder ernstig ook. Hij neemt de tijd om met zijn acteurs te spreken. Met zachte stem geeft hij hun persoonlijk aanwijzingen. ‘Ik hou van acteurs,’ legt hij uit. ‘Dus het is niet zo heel moeilijk om in het repetitielokaal om te schakelen naar mijn rol van regisseur. Ik ben natuurlijk dezelfde persoon, maar toch hebben de artistiek directeur en de regisseur in mij andere belangen en verlangens. Ik ben kinderlijker als het aankomt op regisseren. Maar ik kan dat onaangepaste jongetje natuurlijk niet zijn in een gesprek met de gemeente.’

Desondanks wil de kunstenaar in hem het in een beleidsgesprek nog wel eens overnemen van de artistiek directeur. ‘Ik laat dat jongetje nog wel eens los als ik het zoemen van al dat beleidsgezeur zat ben. Daarmee kunnen ze me echt in de gordijnen jagen. Beleidsmakers lijken soms gevangen in jargon waar ze zelf niet meer uitkomen.’ En in dat onverschillige jargon gaan de kunstenaar en kunst nogal gemakkelijk verloren. Daar vindt de kunstenaar in hem wat van. ‘Ik ben geen beleidsstuk. Ik ben artistiek directeur geworden om mijn opvattingen als kunstenaar. Zullen we het daar dan eens over hebben? We hebben het niet meer over kunst, we praten eromheen.’

Het gevaar van het gladgestreken beleidsjargon is bovendien dat vergeten wordt dat kunst ook een lelijke en onaangepaste kant kan hebben. Nu zijn zijn eigen voorstellingen qua vorm misschien niet lelijk of onaangepast, maar ze belichten wel degelijk de duisterder kanten van de mens. Hoe is dat schijnbaar sombere mensbeeld van regisseur Delpeut te rijmen met het verlangen van artistiek directeur Delpeut om als gezelschap mensen bij elkaar te brengen? ‘Ik heb juist een heel positief mensbeeld. Desondanks zijn er duistere menselijke kanten. Maar stel dat je iemand helemaal niet mag. Moet je hem dan negeren? Of moet je de confrontatie met hem aangaan? Dat laatste vind ik veel positiever.’

Water

Zo kijkt hij ook naar Stad der Blinden. De voorstelling is gebaseerd op het boek van de Portugese Nobelprijswinnaar José Saramago, waarin bewoners van een stad plots allemaal blind worden. Daarmee vallen alle verbanden en machtsstructuren weg en moet een nieuwe vorm van samenleven worden opgebouwd. Dat blijkt een zeer gewelddadig proces. Wat Delpeut zo aanspreekt is dat Saramago erop wijst dat het niet zo is dat de mens onder bepaalde omstandigheden in een beest verandert. De mens is zelf is tot de verschrikkelijkste dingen in staat. ‘Dat is verontrustend, want dat legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag helemaal bij de mens zelf. Je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen moraal. Niet de autoriteit boven je of de omstandigheden.’

Dat is niet negatief, maar juist positief, omdat het in die omstandigheden duidelijk wordt hoe medemenselijkheid in de kleinste dingen kan schuilen. ‘Saramago toont de onmachtige pogingen om opnieuw te beginnen. De kleinste poging daarvan is: we delen ons water met elkaar. Net zoals in Blasted van Sarah Kane iemand na alle verschrikkingen “dank je wel” zegt: een knopje op een verschroeide boomstam. Dat is wat ik bedoel, dat is mijn positieve mensbeeld. Mijn taak als kunstenaar is niet om de dingen te verzachten of mensen te instrueren hoe ze zich moeten gedragen. Ik wil dat collectief van individuen in de zaal aanspreken met een vraag als: hoe doe je dat, samenleven? Dat is een even belangrijke als onmogelijk te beantwoorden vraag. Als het antwoord ergens in besloten ligt, dan is het in de relatie met de ander.’

foto Jenneke Boeijink

Dossiers

Theatermaker zomer 2015