Door de dreiging van afkalvende subsidies voor cultuur, de grote onderwerpen van deze tijd als het klimaat en een groeiende kloof tussen groepen mensen, ontstaat er een nieuwe urgentie om de relatie tussen kunst en maatschappij anders vorm te geven. Hoe geef je dan les als docent in het theateronderwijs? Waar bereid je de studenten op voor?
Dé student van nu? Die bestaat niet. ‘Dat is veel te generaliserend’, merkt Hendrik Aerts op. De een komt binnen en wil alleen maar steracteur worden. Een ander vlamt pas op als het over dat ene onderwerp gaat, dat raakt. En een derde heeft geen enkel idee welke rol diegene later wil vervullen. Tegelijkertijd, zo vertellen de docenten, zijn velen van hen mondiger, meer maatschappelijk betrokken en – voor een deel – activistischer dan een aantal jaren terug. En zeker diverser wat betreft afkomst en uiterlijk, en inclusiever in hun denken. Ze mengen autonome kunst en community-artprojecten, lage en hoge cultuur en mijden commercieel werk niet.
‘Een hele nieuwe golf aan creativiteit’, zo omschrijft Ilgin Abeln van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten de energie die de jongvolwassenen meebrengen, een generatie makers die in een totaal andere tijd opgroeide dan de docenten zelf. ‘Als je ziet met welk kapitaal zij binnenkomen. Dat is niet inter- maar superdisciplinair. Ze kunnen monteren, componeren, muziek en films maken, en acteren. En leren dit zichzelf allemaal aan. We zouden hen tekortdoen als we ze alleen maar opleiden voor het establishment. Voor het theater dat er al is.’
Fluïde beroepspraktijken
De toekomst van het theater als huis van voorstellingen, waar de acteurs op het toneel staan en het publiek op roodfluwelen stoelen zit en toekijkt, is niet vanzelfsprekend. Sterker, Bart van den Eynde van de Toneelacademie in Maastricht, stelt dat het theater zoals we dat kennen in gevaar is. Door de maatschappelijke dreiging van de afkalvende subsidies voor cultuur, de grote onderwerpen van deze tijd als het klimaat en een groeiende kloof tussen groepen mensen, ontstaat er een nieuwe urgentie om de relatie tussen de kunsten en de maatschappij anders vorm te geven. ‘Theater heeft altijd een beetje opgesloten in het eigen huis gezeten’, zegt hij. ‘Je moet in deze tijd connectie zoeken met de wereld, bevragen wie je publiek is. In plaats van iets maken en afwachten of ze komen. We moeten opnieuw kijken naar welke vormen theater kan aannemen.’
Daarbij, de studenten die binnenkomen doen vaak niet hun hele leven lang alleen datgene waarvoor ze zijn opgeleid. Van den Eynde ziet dat studenten na hun afstuderen vaak beroepen combineren. Iemand wordt bijvoorbeeld vormgever – regisseur. Maar een combinatie met een beroep buiten de culturele sector, zoals een acteur – zorgmedewerker, kan net zo goed.
De Toneelacademie in Maastricht zit door dit soort inzichten midden in de vernieuwing van hun onderwijssysteem. Tot nu stonden in het opleidingsinstituut, dat volgend jaar 75 jaar bestaat, de disciplines centraal. Simpel gezegd werd de student ‘in de mal geperst’ van de opleiding en kwam eruit als vormgever, acteur, regisseur of performer. Vanaf volgend jaar verdwijnen in het eerste jaar van de bacheloropleiding de schotten tussen deze opleidingen. Alle studenten volgen dezelfde vakken. Daarnaast werkt de Toneelacademie aan een bachelor-master structuur die ruimte voor verdieping en vertraging biedt in de latere jaren, waarna iemand afstudeert in één discipline, of in duo-beroepen.
Artistieke, onderzoekende houding
Het nieuwe onderwijsprogramma in Maastricht legt de nadruk op het aanleren van een attitude, naast artistieke of ambachtelijke vaardigheden om te leren toneelspelen, vormgeven of theater maken. ‘Als je het radicaal stelt, dan draaien we het systeem om’, vertelt Van den Eynde. ‘We bieden geen mal aan, maar een lesprogramma waarmee de studenten kunnen ontdekken wat bij hen past. Idealiter ontwikkelen zij een onderzoekende houding en een bepaald creatief denkvermogen, waarmee zij zich in wisselende contexten weten te positioneren binnen het artistieke veld. Het gaat om de wil om anderen te ontmoeten, de wil om te ontdekken, om te falen.’
Maritska Witte onderschrijft dat studenten ook moeten leren om onderzoekend, nieuwsgierig en ondernemend te zijn, met oog voor de omgeving. ‘We kunnen een arsenaal aan vaardigheden aanleren, maar een wendbare attitude is een belangrijke voorwaarde om de waarde van die vaardigheden voor jezelf en de maatschappij te kunnen verzilveren.’
Bevraag alles
Hierbij hoort ook een kritische mentaliteit. ‘Studenten groeiden op met internet 24 uur binnen handbereik’, vertelt Abeln. ‘De gatekeepers van het wereldwijde web richten hun platformen en programma’s zo in dat de kijker aan het scherm gekleefd blijft. Dat betekent korte spanningsbogen en het continu aanspreken van sterke emoties. Jongvolwassenen consumeren de hele dag passief dit soort informatie. Betwijfel wat je precies ziet, check van welke bron het komt, neem nooit zomaar iets aan, dat wil ik de studenten leren. Bevraag het systeem waar je onderdeel van bent en blijf uitwisselen met andersdenkenden.’
Hendrik Aerts merkt op dat ook het veld soms snel een eindoordeel vormt. Hij wijst onder andere op Ivo van Hove, voormalig artistiek directeur van het Internationaal Theater Amsterdam die, beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag, vrijwel direct publiekelijk veroordeeld werd. ‘Dit is een belangrijk gespreksonderwerp dat we moeten blijven voeren. Zowel in de school als daarbuiten. Alles wordt opgehangen aan het gedrag van een persoon. Ik wil de studenten meegeven: je kan zoiets niet makkelijk aftikken en je alleen maar verschuilen achter de gutmensch. Je moet vragen blijven stellen: wat is ieders aandeel hierin? En ook naar jezelf kijken: wat kan ik veranderen? Waar ligt mijn verantwoordelijkheid? Hoe voer ik hierover het gesprek? Oordeel niet té snel. Stel vragen en luister. Daar gaat het kunstenaarschap over: de gelaagdheid en het multidimensionale van onderwerpen en situaties blootleggen. Als het al te moralistisch wordt, dan haak ik af.’
Intrinsieke motivatie
Tegenwoordig zien de opleidingen in Amsterdam, Arnhem en Maastricht elke leerling als een individu, die opgroeide in specifieke omstandigheden, met een eigen levenservaring, competenties en ambities. De crux is om te vinden waar de kwaliteiten liggen van elke student en hoe deze vervolgens het best tot uitdrukking komen. ‘Je hebt als docent een basispakket met lessen. Maar hoe een student zich gaat verhouden tot dat pakket is natuurlijk per persoon anders,’ stelt Aerts.
In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat bij het vak stemtechniek iemand zijn stem niet aanpast aan een visie van wat een ideale stem zou moeten zijn, maar dat de docent met de student zoekt naar een manier om diens stem de best mogelijke stem te laten zijn.
Op een inhoudelijk niveau voedt en gidst de docent. Op zoek naar de intrinsieke motivatie van de leerling. ‘Ik zie mezelf en de studenten aan wie ik lesgeef als een collectief, waar ik de leider van ben en zij medemakers’, legt Ilgin Abeln uit.
‘Ik combineer speltrainingen en vloeronderzoek om studenten uit hun hoofd en in hun lichaam te krijgen, waarbij ze hun eigen talent, hun eigenheid, vrij kunnen exploreren. Daarnaast geef ik input op artistiek en ambachtelijk niveau, en wijs ik graag op boeken, makers en andere inspiratiebronnen. Hierbij laat ik studenten kennismaken met andere culturen én groepen in de samenleving.’
Het analyseren en laten zien van meerduidige perspectieven zit in het DNA van de werkwijze van Ilgin Abeln, die zelf van Nederlands-Turkse komaf is. Ze geeft de leerlingen mee om intercultureel en vanuit een maatschappelijk bewustzijn te denken. Maakt ze ervan bewust dat iedereen aannames, smaak en blinde vlekken heeft. Samen bespreken ze hoe je hiermee om kan gaan. ‘Studenten hebben een basiskennis nodig voordat ze weten wat ze willen maken en voor wie.’
Als de intrinsieke motivatie aangeraakt is, leert ze de leerlingen om het commitment aan te gaan en meer procesmatig in plaats van resultaatgericht te werken. En de struggle die erbij hoort, zoals het loskomen van de behoefte aan succes of angst voor falen, te omarmen. Dat is hard werken.
Relatie docent student
Doordat de student centraal staat in het onderwijs, verandert de verhouding tussen de docent en student. Die is minder hiërarchisch. Studenten zijn ook mondiger en voelen de vrijheid om te benoemen wat zij nodig hebben om te kunnen leren. Dat kan om randvoorwaarden gaan als ‘ik heb twee dagen voor de les mijn huiswerkopdracht nodig’, of hele wezenlijke zaken als het ter discussie stellen van de inbreng van de docent.
Abeln vertelt dat ze zelf altijd aan de lippen hing van haar onderwijzer, omdat diegene haar vertelde welk boek ze moest lezen. Tegenwoordig is die machtspositie veel minder vanzelfsprekend. Docenten concurreren met het internet waar zoveel informatie te vinden is. Zij krijgen nu meer feedback van de leerlingen dan zeg zeven jaar terug. Abeln: ‘Ik zie ze soms kijken: wie ben jij en waarom moet ik hiernaar luisteren?’
‘De docent moet een balans vinden tussen enerzijds de student de motor te laten zijn van zijn ontwikkeling en anderzijds het aanbieden van kennis en contexten. Dit is een proces’, vertelt Bart van den Eynde.
Daar zit een wederkerigheid in. ‘Als student ben je geen cliënt van de docent. Wij bieden geen service aan’, legt hij uit. ‘Jíj wil later in het theaterveld werken, zeg ik tegen de student. Dat betekent dat je dingen komt halen, maar ik vraag ook: wat heb je te bieden? Het is een mythe dat je onafhankelijk van elkaar je menszijn of kunstenaarszijn kan vormen. We hebben elkaar nodig. De docenten en leerlingen vormen met elkaar een tijdelijke gemeenschap. Als dat goed functioneert, dan kan iemand een betere kunstenaar worden.’
Mentale gezondheid
Alle drie de academies geven aan dat studenten tijdens en na de coronapandemie met meer mentale problemen kampen. Leerlingen hebben moeite met het aangaan en onderhouden van sociale contacten, het vormen van een groep, met elkaar aanraken en elkaar vertrouwen.
Tegenwoordig werken de onderwijsinstellingen met vertrouwenspersonen en ‘mental’- of studentencoaches. ‘Maar we kunnen niet iedereen met een probleem naar de vertrouwenspersoon of psycholoog sturen’, meent Hendrik Aerts. ‘Ten eerste plaats je degene om wie het gaat en de issues waarmee deze persoon worstelt buiten de verantwoordelijkheid van de klas. Daarmee sluit je voor klasgenoten de mogelijkheid uit om hulp te bieden, om van elkaar te leren en elkaar te zien. Ten tweede moet het op de opleiding ook gaan over waarom we het op deze manier oplossen en bespreken hoe de klas een plek kan zijn waar de student zich genoeg gehoord en gezien voelt om hierover te spreken.’
Naast pedagogische en artistieke kwaliteiten, heeft de docent ideaal gezien een sensitieve blik waarmee het kwetsbaarheden signaleert, en sociale vaardigheden om hiermee om te gaan. Inschatten hoe ernstig een probleem is hoort hier ook bij. Soms geven studenten wel heel snel aan dat ze zich onveilig voelen. ‘In Gaza is het niet safe’, bracht een gastdocent uit Palestina in, naar aanleiding van het gemak waarmee het woord ‘safe’ werd gehanteerd door studenten.
Aan de andere kant zijn er wel degelijk serieuze zaken die het fysieke spel kunnen beïnvloeden. Daar speelt Aerts op in, bijvoorbeeld met bodychecks en in- en uitcheck-momenten: hoe staan we erbij vandaag? ‘Toch kan ik me weleens wankel voelen. Hoe ga ik om met iemand die getraumatiseerd is? Tot op zekere hoogte kan ik iemand met fluwelen handschoenen aanpakken, maar de leerling wil zichzelf ontwikkelen, daarvoor volgt diegene een opleiding. De rol van de docent is om ervoor te zorgen dat het leerproces en het gesprek over persoonlijke kwetsbaarheden in balans is.’
Brave space
Sociale veiligheid is dagelijks onderwerp van gesprek op de opleidingen van ArtEZ. Begin dit jaar begon regisseur Lotte van den Berg hier als artist in residence. Samen met onder anderen Hendrik Aerts onderzoekt ze hoe bijvoorbeeld artistieke strategieën bij kunnen dragen aan een gevoel van sociale veiligheid op de theater- en dansopleidingen. Hoe creatief denken en handelen een diepgevoeld wantrouwen ten opzichte van andere mensen weg kunnen nemen. En het beeld van de docent als potentiële dader wordt ontkracht.
In haar keynote Dare to Trust stelt ze de safe space ter discussie (zie elders in dit nummer). In plaats van een veilige ruimte waar mensen gevrijwaard zijn van fysieke of mentale problemen, conflicten en kritiek, is het constructiever om van een trusted of brave space uit te gaan. Een sociale ruimte die vertrouwen aanwakkert. ‘We moeten meer aansturen op veerkracht’, verzucht Hendrik Aerts. ‘Een safe space is eigenlijk een valse belofte. Je kan niet afdwingen dat iemand zich veilig voelt.’
Vertrouwen kan alleen langzaam groeien en is per definitie wederkerig. Wat wel een beproeving is in de huidige tijd. Het productiegerichte neoliberale systeem waarin we leven jaagt eerder individualisering dan groepsvorming aan en maakt concurrentie leidend in plaats van sociale samenhang, aldus Van den Berg.
Om te kunnen leren is het nodig dat je kwetsbaarheden niet de overhand krijgen. Hendrik Aerts en Ilgin Abeln maken in hun lessen onder andere gebruik van drie gekleurde zones: groen, oranje en rood. Afkomstig van de trainingen van de intimiteitscoördinator Markoesa Hamer. Met dit vocabulaire kunnen zij bespreken in welke zone de student zit, oefenen in wat grenzen zijn en hoe je grenzen registreert of aangeeft.
Groen is te vergelijken met een dagje relaxen op het strand. Fijn, maar er gebeurt weinig. Oranje trekt je buiten je comfortzone en biedt tegelijkertijd handvatten en aanknopingspunten om je te ontwikkelen. En bij rood gaan de alarmbellen af. ‘Dan ben je grenzeloos naar jezelf of de ander en is er geen ruimte meer om te leren’, legt Aerts uit.
De docent probeert een cultuur te creëren waarbij studenten zoveel mogelijk vanuit de oranje zone werken. Daar waar de meeste groeipotentie zit. Hiervoor moet je oncomfortabel durven zijn. Samen met Lotte van den Berg voerde Hendrik Aerts oefeningen met leerlingen uit, waarmee ze buiten hun comfortabele ruimte stapten om te ervaren wat dat met je doet. Ze ontmoetten elkaar bijvoorbeeld in het donker. Of bleven elkaar aankijken terwijl ze tegenover elkaar zaten, zonder iets te zeggen. Van den Berg maakte de vergelijking met een wild bos, waar ook niet alles aangeharkt is. Aerts: ‘We moeten een beetje wildgroei durven toe te staan. Omarm het onverwachte en het gevoel van discomfort dat het met zich meebrengt. Het helpt je weerbaarder worden.’
Zorgvuldig taalgebruik
Aan de andere kant zorgt de docent voor meer comfort, of een gevoel van sociale veiligheid, door bewuster met taal om te gaan. Zo paste ArtEZ al het lesmateriaal aan. Termen als ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ zijn eruit gehaald en woorden die niet gendergerelateerd zijn, kwamen ervoor terug. Aerts is zich ook bewuster van zijn taalgebruik en hoe dat overkomt op anderen. Hij denkt zorgvuldiger na over wat hij zegt. Naast de drie kleuren-zones maakt hij bijvoorbeeld gebruik van de vier elementen: lucht, aarde, vuur en water. ‘Neem lucht. Dat staat bijvoorbeeld voor lichte, ronde vormen. Een duiding waar voorheen misschien het woord vrouwelijk voor werd gebruikt.’
Ook de manier van beoordelen pasten de academies in Amsterdam, Arnhem en Maastricht aan. Een leerkracht geeft niet meer enkel in eigen woorden aan hoe een student zich ontwikkelt en welk cijfer daarbij hoort. De student en docent kijken samen naar de leer- en ontwikkellijnen waarbij ze gebruikmaken van algemeen geldende termen en bespreken in hoeverre daar vooruitgang in zit.
‘We kijken meer naar hoe je je lichaam gebruikt in voorstellingen ten behoeve van het artistieke verhaal, dan hoe hoog je je been kan houden’, licht Maritska Witte toe. ‘Dat betekent dat een docent een student die bij een groot dansgezelschap wil werken, anders begeleidt en beoordeelt dan iemand die een freelance maakpraktijk wil opbouwen.’
Het kampvuur
‘Vroeger liep de docent altijd een stap voor op de student’, zegt Ilgin Abeln. ‘Nu staan we gelijk in het spel. De wereld staat in de fik. Met de naweeën van corona, de klimaatverandering en de oorlog in Palestina. We zitten midden in een transitie, dat geloof ik echt. Dat is soms overweldigend. Hoe bied je dan structuur en houvast? Wij docenten weten ook niet waar het heengaat.’
‘Wat we wel weten’, zegt Maritska Witte, ‘is dat als je de vaardigheid hebt om hiermee om te gaan en je artistieke stem hiervoor inzet, dat ten goede komt aan de wereld. In het theater kan je je het veroorloven om verschillende identiteiten aan te meten. Het maakt je bewust van het feit dat niemand alleen dat ene label is dat ze kregen. Mensen zijn meer dan de partij waarop ze stemmen, de kleur van hun huid, of bijvoorbeeld de vergrijpen die ze plegen. Identiteiten zijn complex en theater kan dat bij uitstek laten zien.’
Abeln ziet om zich heen dat makers en studenten zichzelf uit de overdrive halen. Van telkens beter presteren en meer producties maken bewegen naar impactvolle voorstellingen ontwikkelen, die een band met het publiek opbouwen.
Net als het kampvuur van oudsher, heeft het theater een gemeenschappelijke functie: mensen komen hier bij elkaar. Delen verhalen, zingen, maken kunst, zien elkaar.
Het theater staat niet los van de maatschappij; het maakt er wezenlijk onderdeel van uit. Abeln noemt als voorbeeld het Rwandese dansproject uit de documentaire Cultures of Resistance. Daders en slachtoffers van de genocide in 1994 deden hieraan mee. Al dansend konden ze samenzijn. Dat was een relevante stap in het helingsproces. Abeln knijpt haar ogen even dicht. ‘Als ik dat zie, dan zeg ik tegen mezelf: je bent kunstenaar en een docent die andere kunstenaars opleidt. Wat wij kunnen is fris kijken, dwarsdenken, blijven praten, blijven verbinden. In welke vorm dan ook. Dat doet ertoe.’
Foto Noortje Bijvoets
Theaterkrant sprak over het veranderende vak van docent in het theateronderwijs met Ilgin Abeln, cultuurverbindende theatermaker in binnen- en buitenland, docent en kernteamlid van de Amsterdamse Toneelschool & Kleinkunstacademie van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten; Hendrik Aerts, regisseur, artistiek leider van KASKO in Zwolle en docent Dynamische training aan de Academie voor Theater & Dans bij ArtEZ hogeschool voor de kunsten in Arnhem en de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht; Bart van den Eynde, dramaturg bij o.a. Internationaal Theater Amsterdam en coördinator van en docent aan de opleiding Performance en medewerker van de Master in Theatre van de Toneelacademie Maastricht, en Maritska Witte, directeur Academie voor Theater & Dans bij ArtEZ hogeschool voor de kunsten in Arnhem.