Is de hedendaagse dans momenteel beter op zijn plaats in de publieke ruimte dan in het theater? En hoe definiëren we dan die publieke ruimte? Theatermaker sprak met choreograaf Sara Wookey, wier werk voortdurend verandert en zich verplaatst van de blackbox naar de context van musea en de urbane ruimte, vaak met de alledaagse beweging als centraal uitgangspunt.

De Amerikaanse Sara Wookey heeft sinds jaar en dag een goede band met Nederland. Tussen 1996 en 2006 doceerde ze aan de School voor Nieuwe Dansontwikkeling en ontplooide ze zich als danser en choreograaf. Vervolgens vertrok ze naar Los Angeles voor een master in dans, om zich in 2014 in Londen te vestigen.

Daar is ze onder meer verbonden aan Tate Modern, een museum dat een sterke band onderhoudt met de internationale dansscene. Maar nog regelmatig keert ze terug naar Nederland. Zo ontwikkelde ze vorig jaar Punt-Point in het Van Abbemuseum, een driejarig project in samenwerking met architect Rennie Tang. Bovendien is ze verbonden aan de Fontys Academie in Tilburg, waar ze deel uitmaakte van het Inclusive Dance Project.

‘Wat precies de exposure van dans als kunstvorm is, dat is opnieuw een actuele kwestie. Men weet niet goed hoe dans zich verder kan ontwikkelen, niet overal biedt de blackbox van het theater een vanzelfsprekende context’, aldus Wookey. Anders dan in Nederland met zijn rijke vlakkevloercultuur, zijn er in steden als Los Angeles en Londen minder presentatieruimtes voor dans. Om te overleven en zich te kunnen vernieuwen, is de dans daar op zoek naar alternatieve performanceplekken. ’In het theater worden bepaalde sociale vaardigheden niet aangesproken, terwijl dans juist zo goed kan zijn in die interactiviteit met de ander, het benutten van de sociale ruimte. Ik denk dat dit de reden is dat dans weer begint te bewegen richting publieke ruimte. Onze maatschappij vraagt om een andere benadering, er is een andere behoefte. Dat vraagt op zijn beurt weer om een andere organisatiestructuur, een productiepraktijk die niet per se toert in theaters.’

Waar anders dan in het theater moet de mobiele telefoon uit en mag je geen foto’s nemen? Wookey heeft nooit afscheid genomen van de blackbox en wil deze context ook zeker niet opgeven. ‘Het theater is bijna een heilige plek geworden. Stil zit je er met vreemden in het donker, volledig gecommitteerd aan het idee om samen iets te zien. Ik hou van die ruimte.’ Toen Wookey echter verhuisde naar Los Angeles waren er daar geen vlakkevloertheaters. ‘Voor iemand die gevoelig is voor ruimte, tijd en andere lichamen, is Los Angeles een erg overweldigende stad – dus ik dacht, waarom niet werk maken in die stad zelf, op die manier kan ik mijn eigen draai vinden.’ Ze ontwikkelde verschillende stadswandelingen in samenwerking met beeldend kunstenaars en stadsplanners, zoals met Sara Daleiden in Being Pedestrian.

‘De blackbox werkt als een container en voedt vooral mijn choreografische praktijk. Ik was een model gewend waarin tegen het einde van het proces – in de montage – het materiaal en de mise-en-scène bij elkaar kwamen met een dramaturg. Binnen de urban projecten groeide mijn interdisciplinaire interesse, mijn praktijk transformeerde van een choreografische naar een “relationele” praktijk.’ Wookey verwijst in dit verband naar de theorieën van de Franse curator en theoreticus Nicolas Bourriaud en zijn boek Relational aesthetics (1998). ‘Het is een beweging, die is ontstaan in de context van de beeldende kunst. Men creëerde een platform voor een nieuw – meer sociaal interactief – engagement. Maar ik kom uit de dans en bracht in samenwerking met architecten, designers en beeldend kunstenaars de mogelijkheid in om ruimte te kunnen duiden als iets dat fysiek is.’

‘Binnen de stadswandelingen werkten we vaak vanuit opdrachten: wat als we ons opstellen in een rij en met een zigzag beweging oversteken, met eerst onze rechter hand omhoog, daarna de linkerhand. Ik stretchte steeds de dagelijkse beweging op. Mensen op straat reageerden lachend, andere wandelaars kopieerden ons. Er ontstond een organische, speelse interactie.’ Samen met zes verschillende doelgroepen – onder wie architecten, bewoners, sporters en workshopleiders – ontwikkelde Wookey verschillende wandelroutes, uiteindelijk werden ze gebundeld in een alternatieve toergids en gratis verspreid in de hotels en centra van de desbetreffende wijk, downtown Los Angeles.

De focus op de alledaagse beweging komt niet uit de lucht vallen; Wookey heeft een lang verleden met Yvonne Rainer, in wier werk ze ook danste. Ze is een gecertificeerd transmitter van de iconische choreografie Trio A (1966), een complexe compositorische stapeling van dagelijkse bewegingen. Bepaald niet gemakkelijk om uit te voeren, zegt Wookey, maar ‘dankzij het werk Rainer kwam ik terug bij de dans, ik was te ver afgedwaald.’

Is er overeenkomst tussen het huidige tijdsgewricht en dat waarin de Judson Church beweging – waarvan Rainer deel uit maakte – in de jaren zestig en zeventig actief was? ‘Er was behoefte aan crossdisciplinaire samenwerking en aan sociale cohesie. Het was zeer gewaagd wat die beweging ondernam. We vergeten vaak dat er geen markt was voor kunst zoals die er nu is. Het kunnen ontdekken, falen en experimenteren was een belangrijk motief – er was geen verwachting ten aanzien van kunstenaar en publiek. Er konden radicale standpunten worden ingenomen. Het is zo belangrijk voor een veld om periodes te hebben waarin uitgangspunten kunnen verschuiven.’

‘Net als toen is er een gebrek aan vertrouwen in de overheid, kunstenaars reageren op het gevoel van onrust. Kunstenaars gingen de straat op, denk aan de serie protestdansen zoals M- Walk (1970) van Rainer, waarin veertig mensen door de straten van New York liepen, geheel in de stijl van de massale proletarische manier van lopen in Fritz Langs film Metropolis uit 1927. Rainer en de leden van Judson Church waren enorm politiek geëngageerd.’ Kunstenaars wilden hun stem laten horen, dat is ook nu weer voelbaar. Judson bevroeg bovendien de esthetiek van de dans en dansers, dat was verfrissend. Sindsdien heeft de dans zich ontwikkeld, technisch gezien bijna tot een bijna perfect niveau.

Wookey: ‘Maar hoe divers is die dans? Hoe staat het met het ouder wordende vrouwelijke lichaam, culturele diversiteit? Yvonne was op zoek naar inclusie en democratie. Als ik aan mijn eigen werk refereer, dan kan ik zeggen dat ik vanuit een brede interesse werk ontwikkel. In Los Angeles raakte ik geboeid door de connectie tussen mensen vanwege de grote ruimtelijke disconnectie in deze stad. Nu, binnen mijn werk in musea, zoek ik hoe het manieren van samenzijn kan creëren in een gedeelde ruimte. Dans is een enorm sociale kunstvorm, we doen het mét anderen.’

Niet alleen het werk van Yvonne Rainer heeft haar sterk beïnvloed, ook de theorieën van de postmoderne, politiek geëngageerde geograaf en stedenbouwkundige Edward Soja, wiens boek Third Space (1996) een reflectie is op het werk van Henri Lefèvre. Die derde ruimte is de gevoelsmatige ervaring van de ruimte: ‘In musea speel ik met de verschillende wijzen van gedrag, maar ik wil niet teveel differentiëren tussen blackbox, urbane ruimte en musea, wat houdt tenslotte dat begrip ‘public space’ in? De ruimte van het publiek? Alle ruimtes zijn tot op zekere hoogte publiek. Van wie is de ruimte, hoe openbaar of privé is de ruimte? En welk effect heeft privatisering op de openbare ruimte?’

Binnen het museale vindt Wookey vooral de kritische dialoog over het begrip ruimte of ruimtelijkheid inspirerend. ‘Er is aandacht voor experiment, en de vraag wat de rol is van een museum in de maatschappij, is actueel. Ik haal veel inspiratie uit de gesprekken met curatoren, kunstenaars en publiek. Musea zijn vrij radicaal in transitie, ze groeien van ruimtes die exposeren naar ruimtes die programmeren, events organiseren en het publieke debat stimuleren. Ze vervangen de verdwijnende publieke ruimtes in de stad en vormen voor mijn werk feitelijk een ideale repetitieruimte, een ruimte waarin het samenzijn wordt geoefend. Ik hou erg van het woord “oefenen” of “opwarmen”. Het zijn uitdagende ruimtes voor dansers, want het zijn geen soft spaces: er is geen dansvloer, de architectuur is een uitdaging en zegen.’

‘Ik benader het museum niet als een theaterruimte. Ik verblijf er dikwijls langere tijd en observeer de poses van mensen; hoe staat men, hoe stelt men zich op, wat voor gebaren maakt men in de ruimte. In deze publieke ruimte gebeurt al zoveel als het gaat om beweging. Daar komt mijn relatie met het werk van stedenbouwkundige en videast William Whyte om de hoek kijken. Whyte registreerde de activiteiten van publieke en private pleinen in New York met zijn videocamera, en noemde de gecreëerde patronen ‘choreografieën’. Ik probeer te werken met dat wat er al is, want er is al een performance gaande. Ik probeer me ermee te engageren en rek alle bewegingen een beetje op zodat ze op beginnen te vallen en zichtbaar worden. Het is niet erg radicaal, het heeft een zachte toon. In het Van Abbemuseum werkte ik vanuit een reeks van eenvoudige dagelijkse bewegingen zoals staan, zitten, hangen, leunen, liggen en uiteindelijk ook een hoofdstand. De inbreng van een hoofdstand – een omgedraaide staande positie – biedt de geestige draai, die gedragscodes in een museum plotseling zichtbaar maakt.’

Samen met landschapsarchitect en designer Rennie Tang, die eenvoudige materialen zoals kleurige kussens inbrengt, bekijkt Wookey wat ze kan toevoegen aan dat wat er al gebeurt. ‘Maar ik ben ook in transitie! Van een meer statisch uitgangspunt zoek ik sinds kort meer naar hoe we van punt naar punt kunnen bewegen in het museum. Uiteindelijk ben ik toch meer gefascineerd door beweging. Niet teveel nadruk op de stilte of de esthetiek van het lichaam, ik wil iets kunnen aanjagen door middel van menselijke beweging en ruimte, of het nu buiten is in de open lucht of in de context van musea.’

Dossiers

Theatermaker april 2018