dag 1
Ik bestel een Tall Americano op naam van mijn oma en wacht op wie binnenkomt als de barista haar naam roept. Als er niemand komt, wil ik dat iemand mij komt uitleggen hoe het begrip familie verandert wanneer er hele delen van je stamboom zijn weggevaagd door oorlogsgeweld. Na twee uur is er nog geen Javaanse vrouw binnen gekomen. Er staan nog drie bekers op de counter die niet worden opgehaald. De namen zijn onleesbaar. Ik zoek naar andere kinderen of kleinkinderen die wachten op een wonder en duidelijkheid over hun geschiedenis. Dit is geen archief met wereld-veranderende informatie. Dit is de Starbucks.
dag 2
Hoe ga ik morgen uitleggen dat diversiteit voor veel mensen geen keuzevak is? Sinds mijn afstuderen een paar jaar geleden, word ik regelmatig benaderd om ‘startgesprekken’ over diversiteit te begeleiden op theaterscholen en vooropleidingen. De hoofddocent heeft me dit keer geadviseerd te beginnen bij een toneelstuk. ‘Pak Othello er anders even bij’. Het belang van diversiteit begint niet in de fictie.
dag 3
Ik was er tot mijn achtste van overtuigd dat er breuklijnen door mijn buik liepen die mijn Javaanse van mijn Portugese van mijn Haagsche bloed gescheiden hielden. Mijn kindse fantasie loslaten op termen als ‘halfbloedje’ was nooit een probleem. Nu voelt het soms alsof die breuklijnen er toch zitten en ze steeds verder uit elkaar drijven. Dit lijf is een eilandengroep aan het worden.
dag 5
Ik lijk steeds meer op haar. In mijn telefoonhoesje zit een oude pasfoto die werd gemaakt in 1950. Ze woonde toen nog in de buurt van Bandung, in Tjimahi. Haar vader is twee jaar daarvoor overleden en op het moment van het maken van de foto was de oorlog net voorbij. Ik zoek een pen in mijn tas. Mijn procescoach zei me laatst dat ze een theorie heeft over dat iedereen met intergenerationele PTSS grotere kans heeft om ADHD te krijgen. Ik weet niet of ik dat geloof en of het ergens op gebaseerd is, maar ik ben vandaag wel al twaalf keer mijn pen en één keer mijn vermogen me aan een plek te verbinden kwijt geraakt.
dag 6
Vandaag vroeg een collega me wat ik over queer ancestors denk. ‘De voormoeders en voorvaders van onze queer-community, ga je daar wel eens naar op zoek?’ Ik zei: ‘Ja, maar ik weet niet hoe ik daar nu over moet schrijven’. Ik heb er net een achtdelig gedicht over geschreven. Het heet ik zoek een roedel, maar dat vertel ik haar niet. Ik zet Boygenius op voor ik ga slapen. Muziek geeft me ademruimte. De vraag over queer ancestors blijft nog even rondzingen.
dag 7
In augustus vorig jaar was ik op het straatfeest van de Lesbische Liga op de Zeedijk. Terwijl Annefleur Schipper en Vera Siemons de Salmari in de monden van de vrouwen voor het podium goten, dacht ik: deze twee zijn geschiedenis aan het schrijven met hun Liga-imperium. Ik luister al jaren naar hun podcast. Vandaag praten Annefleur en Vera met Carry Slee die vertelt over het keerpunt in haar carrière. Haar voormalig werkgever had moeite met het feit dat zij en haar vrouw een kind kregen. ‘Ik mocht wel zeggen dat ik lesbisch was, maar ik mocht niet vertellen dat ik ook een kind ging krijgen terwijl ik geen man had. Ik werd daar nogal recalcitrant van. Daar had hij nog meer moeite mee.’ Haar vrouw gaf haar een zetje richting het schrijverschap: ‘Ga daar weg, ga schrijven, dat kun je en dan word je weer happy.’ Slee: ‘Ik mocht van mijn vader niet zijn wie ik was en daar (op mijn werk) gebeurde hetzelfde en dat pikte ik van niemand meer. Van mijn vader heb ik het getolereerd, ik gaf ook om hem, maar van zomaar iemand, een wildvreemde, dat wilde ik niet.’ De Lesbische Liga geeft me ademruimte. Dat is moeilijk voor te stellen misschien bij deze hyperactieve podcast-hosts. Toch is het zo.
dag 8
Kan iemand me voor ik mijn adem verlies een woord toespelen voor het braakliggende gebied tussen liefde en vriendschap?
ik zeg ik zoek een moeder
ik bedoel: ik zoek een roedel
dus ik wacht in the metaverse tot het nacht wordt
tot ik de maan de schuld kan geven van onrustig vaarwater
en de duisternis zal fluisteren
‘this child is a fruity crossbreed’
dag 12
Mijn ooglid trilt al vier dagen onophoudelijk. Schrijven lukt niet langer dan een paar minuten. Is dit waar het begrip zenuwpees vandaan komt? Het enige dat er tegen schijnt te helpen is slaap. Ik schrik telkens na een paar uur wakker van de cijfers van de peilingen. Er schieten zinnen door mijn hoofd over een mogelijke PVV-regering en ik zie beelden van de bestorming van Het Capitool als ik mijn ogen dicht doe.
dag 13
Ik ben bang wakker geworden, omdat een extreemrechtse partij hoog in de peiling staat. Het is de vooravond voor de verkiezingen en ik voel weer wat ik in 2016 voelde. Ik bleef de hele nacht op en zag Trump president worden van het rijkste land van de wereld. Ik zet Girl in Red op, zing hardop mee en vind mijn adem terug.
dag 14 – verkiezingsdag
Hoe verhard je je hart binnen 24 uur? Mijn telefoon en mijn ooglid trillen bijna synchroon nu. Berichten die meermaals binnenkomen: ‘Wat stem jij? Ik heb strategisch gestemd, ik heb spijt’, ‘Ik ben bang dat ik morgen wakker word in de nachtmerrie van mijn kindertijd’ en ‘We gaan emigreren.’
dag 15
Het is 6 uur ’s ochtends. Mijn oog trilt nog steeds. Ik luister een podcast-aflevering van een paar jaar geleden terug. Wat een rust, te luisteren naar een leven waarin een mondkapje vergeten je grootste zorg was. Mijn witte vrienden appen vandaag ook dat ze willen emigreren. Ik wil niet cynisch worden.
dag 16
Ik denk aan dat meisje van 12 dat ik was dat een vergelijkende video tussen extreemrechtse leiders uit de geschiedenis opzocht om te begrijpen wat haar te wachten stond. Ik zat in de les maatschappijleer en mijn docent nam mijn zorgen die dag serieus. Hij liet het filmpje dat ik zat te kijken aan de hele klas zien. Heel even was het doodstil.
dag 17
Het is alsof we in een soort wachttijd zitten hier. Ik denk aan de kinderen in Gaza die nu dagelijks zoeken naar een volgende stop om tijdelijk te verblijven, aan het geweld in Congo, de oorlog in de Oekraïne. Aan de gewelddadigheid van een vierdaags staakt-het-vuren. Cynisme is een luxegoed geworden. Ik blijf bij een instagramreel hangen van het laatste klimaatprotest in Amsterdam. Jongeren laten de microfoons niet uit hun handen stelen. Kinderen die zijn opgegroeid in oorlog, maar ook kinderen met voorbeelden als Malala Yousafzai en Greta Thunberg, ze blijven strijdbaar. Ze moeten wel. We moeten wel. We kunnen niet anders.
dag 18
In mijn programma Kindred Spirits in Theater Bellevue nodig ik elke paar maanden collega’s uit om in gesprek te gaan over de achterkant van het schrijverschap. Vanmiddag ging het over emotionele arbeid. Asmae Amaddaou droeg drie gedichten voor. Eén fragment uit het gedicht dat ze speciaal voor vandaag schreef, bleef vanavond in mijn hoofd rondzingen: ‘weet je wat het betekent om een kind van ver weg te zijn? // zo jong al te weten waar je wilt eindigen’. Ook hier valt me weer op dat de jongste aanwezige dichter het meest weerbaar is.
dag 19
Ondanks trillende oogleden en slapeloze nachten, blijven we signaleren. Cynisme bestaat niet. Mensen als Asmae weten dat dit gesprek niet in de fictie begint. Jonge mensen blijven communiceren. Met elkaar, met oudere generaties en met hun broertjes en zusjes die al zo vaak herkenning bij ze hebben gezocht. Ze zoeken niet alleen hun moeder op. We zijn een roedel.
dag 20
Ik merk nu pas dat mijn oog is gestopt met trillen. Misschien door het samen zoeken naar woorden. We zijn in afwachting van een formatie, maar in mijn omgeving zie ik steeds meer mensen elkaar opzoeken. Ook hier vinden nieuwe formaties plaats. De eerste verkenner is na een paar uur alweer opgestapt en ik vraag me af of dit het is, een stilte ná de storm. Of moet de echte storm nog komen? Hoelang zal die duren? Mijn collega’s met een vast contract zeggen me dat het allemaal wel mee zal vallen straks. Voor deze keer leg ik mijn zorgen in hún handen. Ze kunnen die wel dragen, zeggen ze. Ik tel de dagen van deze stilte niet.
dag 24
Ik schrijf achter op de pasfoto van mijn oma: Where I go, she goes.’ Ik ben sentimenteel als het over mijn oma gaat en ik vind dat niet erg. Mijn ooglid begint weer te trillen. Ik lach mezelf uit en zeg hardop: ‘Oma, ben jij het?’ Mijn oma was geen zenuwpees.
dag 30
Ik heb jaren geleden al opgeschreven hoe er in de stilte vol machteloosheid ook strijdbaarheid ontstaat. Ik kan het misschien niet beter verwoorden dan toen. In mijn essaybundel Klamme Handen en Gedeelde Grond schreef ik over mijn oma en haar geheime kamer:
‘Iedere keer dat iemand tegen haar zei: wat spreekt u goed Nederlands’, slikte ze haar scherpe opmerkingen in en verborg ze in die kamer. En precies die kamer kreeg ik als erfenis van haar. Het is een ruimte vol schatten, waarin duidelijke taal schaars is, maar een grote hoeveelheid strijdbaarheid opgeslagen ligt. Mijn oma had de vrijheid niet om de strijd aan te gaan. Dat betekent niet dat ze niet strijdbaar was. Deze storm van stemmen die in mij raast, die in mijn oma heeft geraasd tot de dag dat ze overleed, moet een vorm blijven krijgen. Om voor iedereen te schrijven die net als ik met zo’n kamer is geboren, schrijf ik het nu weer op. Voor mij is het tijd om de deur naar die kamer open te houden en de inhoud ervan naar buiten te laten. Telkens opnieuw. Ik beloof het aan Asmae, aan mijn moeder, aan mijn kleine neefje die nu hij 9 maanden oud is al vragen over zijn afkomst krijgt. Ik zal radicaal blijven geloven in onze verhalen. Het is meer dan ooit tijd om mijn schrijftafel permanent in deze kamer te zetten en vanuit daar telkens weer een van de verhalen deelbaar te maken. Het kind dat ik nog altijd ben, met al die breuklijnen in haar buik, heeft één cadeau gekregen: de noodzaak te schakelen tussen de leefwerelden van haar ouders en bruggen te slaan, dwars over alle verschillen heen. Tegen haar, tegen Asmae, tegen mijn kleine neefje wil ik zeggen: we zoeken het niet in de namen van voormoeders. We zoeken het in het hier en nu en vullen de gaten in elkaars stambomen op. We worden een roedel. We bouwen aan een chosen family.