De opkomst van de festivals als toegankelijke, artistiek hoogwaardige platforms voor podiumkunst leek in het cultuurbeleid lange tijd niet serieus te worden genomen. In 2016 kantelde dat. Dankzij een goed georganiseerde lobby waren de festivals de eerste groep die profiteerde van extra subsidiegeld. Een van de aanvoerders van die lobby is Viktorien van Hulst, directeur van Theaterfestival Boulevard. Een gesprek over de positie en functie van festivals voor het Nederlandse theaterveld.
Bijna waren de festivals in het vorige kunstenplan van de kaart geveegd, alsof ze geen geschiedenis in het bestel hadden opgebouwd. ‘Festivals hebben wel degelijk een geschiedenis! Ze bestaan vaak ook al heel lang, met name in de grote steden’, zegt Van Hulst met vriendelijke stelligheid als ik haar spreek in Pand 18 in Den Bosch. Voor een zomerfestivaldirecteur is haar agenda – met de andere activiteiten waar haar organisatie ook voor staat – ook in de winter goedgevuld. Inderdaad heeft een aantal beroemde festivals al een omvangrijke geschiedenis opgebouwd. Zo bestaat Festival d’Avignon al ruim zeventig jaar en vond de eerste editie van het Holland Festival plaats vlak naar de Tweede Wereldoorlog in 1947. Theaterfestival Boulevard vierde afgelopen seizoen zijn tweeëndertigste verjaardag en is iets jonger dan Oerol, dat in 1981 werd opgericht.
Van Hulst: ‘Veel festivals zijn ontstaan in de periode dat de positie van schouwburgen opnieuw onzeker was, toen ook de vlakkevloer zich aandiende. Een deel komt voort uit de kunsthuizen, de andere helft uit initiatieven die lokaal zijn geworteld. Boulevard hoort bij laatstgenoemde en is ontstaan als stedelijke zomeractiviteit. Veel festivals hebben intussen een erkende plek in het bestel verworven. Dat is mede te danken aan de gezamenlijke inspanning van de festivals zelf en het manifest dat zij in het vorige kunstenplan hebben opgesteld. Festivals maken nu deel uit van het kunstbeleid van diverse overheden en werken in hun steden samen met schouwburgen en andere podia.’
Wat is de meerwaarde van een festival als je het programma afzet tegen het aanbod van een schouwburg?
‘Een festival is een rituele beweging, waarin het publiek zich een langere periode onderdompelt. Het “resoneert” boven het aanbod van de verschillende voorstellingen. Je probeert een verhaal te vertellen en je publiek daarin mee te nemen. Je kunt brutaler en onorthodoxer zijn. Tijdens een festival is men op zoek naar een grotere kunstervaring; ontmoeting en context maken onderdeel uit van de totaalervaring. Het publiek durft grenzen over te gaan en het welslagen van de avond hangt niet af van één voorstelling. Er is ook een groot vertrouwen in de programmeur. In ons festival zien bezoekers gemiddeld zes voorstellingen, maar een festival bezoeken gaat over meer dan een voorstelling zien. Men tekent in voor de state of the art, voor internationaal aanbod zoals in het Holland Festival of voor avontuur in alle hoeken en gaten van een stad. De diversiteit van het aanbod prikkelt. Festivals hebben vaak een meervoudige functie: op het gebied van talentontwikkeling, internationalisering of het belichten van een discipline. Dat geldt ook voor professionals en makers die elkaar, vaak door generaties heen, tijdens een festival treffen.’
Festivals kwamen op tijdens de crisis van de grote zaal. Wat zegt dat over de positie van de schouwburgen?
‘Ga naar een stad, waar ook in Europa, en je oriënteert je met behulp van de iconen van de stad: het beursgebouw, de grote kerk, het museum, het stadhuis. Stedenbouwkundig zitten ze al eeuwenlang op een paar meter afstand van elkaar in de kern van de stad. Misschien – het is een hypothese – verdween het theater te zeer uit het hart van de stad. Theatermakers trokken weg van de grote podia. Ze gingen de wijk in en werkten in black boxes achteraf. Ze lieten de schouwburg, die zo’n centrale plaats in het openbare leven had, links liggen en zochten alternatieve plekken en intimiteit. Het aanbod van de grote podia werd lichtvoetiger en het theater dat ertoe deed raakte uit het zicht. Misschien hebben festivals ingespeeld op het hiaat dat toen ontstond, door de plek in de openbare ruimte op te eisen. Ik heb het dan over de stadfestivals, de festivals die de stad ook in hun naam dragen.’
Wat zegt dat over de behoefte van makers?
‘Voor veel kunstenaars voldoet de zaal als enige verschijningsvorm niet. Makers zoeken steeds andere situaties om zich te verhouden tot het publiek. En als je continuïteit wilt opbouwen met makers, dan lukt dat niet in een traditioneel theatergebouw. Op de festivals kunnen alle vormen een plek krijgen. Tegelijkertijd ben ik ook een pleitbezorger voor de grote zaal, omdat ik de collectieve ervaring ook waardeer. Ik vind het juist belangrijk dat we het allemaal hebben. We hebben ook kunstenaars nodig die het grote publiek kunnen bereiken. Het is heel gemakkelijk om cutting edge te zijn met vijftien mensen op de tribune. Ik wil dat er ruimte is voor dit aanbod, maar ik wil ook dat een groot en breed publiek wordt bereikt. Als festivaldirecteuren moeten en kunnen we voor beide vormen staan.’
Maar je zegt eigenlijk ook: festivals hebben het vlakkevloercircuit vervangen.
‘Nee. Vanuit het artistieke onderzoek in de vlakkevloertheaters is een rijk en divers Nederlands aanbod ontstaan, maar onderweg zijn we een deel van het publiek kwijtgeraakt. Ik zal nooit zeggen dat iedere kunstenaar voor iedereen moet werken of zich móet verhouden tot sociale maatschappelijke thema’s, maar ik denk echt dat een programmeur of directeur moet inspelen op de verschillende behoeftes van makers én publiek. Ik denk dat festivals heel expliciet midden in de samenleving kunnen staan. We willen ook mensen bereiken die de vlakke vloer niet weten te vinden en verbinden ons ook met andere domeinen. Festivals maken misschien meer dan ooit duidelijk dat kunst een domein is naast andere maatschappelijke domeinen, midden in de samenleving. Kunst moet en mag zich eigenstandig ontwikkelen, maar ik geloof niet zo in de volstrekte autonomie van de kunst. Kunst moet een factor zijn in een gemeenschap. Niet alle kunst en altijd, dat is dan weer een misverstand, maar kunst zou wel die positie moeten opeisen. Festivals kunnen dat, ze hebben een verbredende en verbindende kracht.’
Bereiken festivals een ander publiek?
‘Qua publiek kun je niet echt over dé festivals spreken. Ze hebben verschillende soorten publiek. Afgelopen seizoen stonden bij ons vijf voorstellingen die ook op SPRING te zien waren. Daar zitten veel professionals en veelkijkers in de zaal, terwijl wij met diezelfde producties een heel breed publiek bereiken. Dat komt door onze geschiedenis. Mensen die doorgaans weinig naar theater gaan, komen wel naar ons festival. We zien dat letterlijk in de zaal. Daar heb je geen data-analyse voor nodig, als je rondkijkt weet je wie je publiek is. Met die bezoekers bouw je een relatie op. Veel kunstenaars willen het gesprek met het publiek aangaan, dat kunnen wij faciliteren. Je kunt je als festivalorganisatie heel flexibel opstellen.’
Hoe kijk je naar de groeiende en gerichte citymarketing?
‘Het is belangrijk dat steden de kracht van kunst zien, ook voor de economische agenda en de aantrekkelijkheid van de stad. Uit alle onderzoeken blijkt dat goede culturele voorzieningen in de stad voor mensen en bedrijven een reden kunnen zijn zich in een stad te vestigen. Maar dat mag niet de enige factor zijn waarom een stad kunst ondersteunt.’
Hoe voorkom je dat?
‘Door helder te blijven ten aanzien van de artistieke agenda. Ik zie daar geen problemen. Als ik met Boulevard alleen de stad promoot, dan zal het Fonds Podiumkunsten geen reden zien ons festival te ondersteunen. Dan moet ik me redden met wat de stad te bieden heeft. Iedere minister, ieder college, iedere bestuurder heeft een agenda. De “linkse” gedachte dat kunst sociale problemen kan oplossen is legitiem, net zozeer als de gedachte dat kunst economische waarde heeft. Het is aan de professional te zorgen dat de primaire agenda een artistieke is, door te gaan staan voor kunst en kunstenaars.’
Hoe belangrijk is een festival voor de stad?
‘Ik word als directeur overal bij betrokken: gesprekken over sociaal ondernemerschap, armoedebestrijding, toegankelijkheid en de economische agenda van de stad. De stad voelt goed aan dat de dynamiek die kunst teweeg kan brengen iets in gang zet. Je kunt tien maatschappelijk werkers in de wijk zetten, of je laat een kunstenaar er een project doen en alle bestaande structuren worden direct doorbroken. Men begint dat te zien. Het is aan ons om aan te geven dat kunst niet instrumenteel is, door de manier waarop we programmeren. Als men vervolgens ontdekt dat kunst ook bestaande structuren kan doorbreken, worden we daar allemaal beter van. Er komen steeds meer vragen uit andere maatschappelijke domeinen. Soms zijn we een ijsbreker, soms een proeftuin.’
Kun je een voorbeeld noemen?
‘Wij hebben dit jaar veel geïnvesteerd in toegankelijkheid, bijvoorbeeld door een doventolk in te schakelen en een dovencafé in te richten, waar meer licht was zodat mensen konden liplezen. Dan bereiken we onmiddellijk een nieuwe groep mensen en het gewone publiek wordt zich ervan bewust dat er mensen zijn die niet kunnen horen. De dovengemeenschap is een enigszins geïsoleerde gemeenschap, dat kun je op deze manier doorbreken. Diversiteit zoek je niet alleen binnen het aanbod, maar ook binnen het bereik. Ik ben een missionaris op dat vlak, kunst moet door iedereen kunnen worden gezien.’
Ondanks de verbindende functie moeten festivals voortdurend vechten voor hun bestaan.
‘In 2013 werd tachtig procent bezuinigd op festivals. Door de lobby kwam er in 2015 eenmalig tien miljoen vrij. Dat bedrag werd in 2016 gelukkig bestendigd. Je moet bedenken dat voor álle festivals bij het Fonds Podiumkunsten samen minder geld beschikbaar was dan het budget van het Holland Festival alleen. Er is nu weer ruimte ontstaan.’
Wat betekent dat voor de positie van festivals in de landelijke Basisinfrastructuur?
‘Ik ben tegen een scheiding van BIS-festivals en Fondsfestivals. Door de lobby van de afgelopen periode is een aantal festivals in de BIS terechtgekomen (Nederlandse Dansdagen, Festival Oude Muziek en Oerol, red.). Dat is een onwenselijk situatie, omdat de festivals zo niet in samenhang kunnen worden beoordeeld. Daar is iedereen het over eens. Ik hoop dat over vier jaar festivals wel op dezelfde manier kunnen worden beoordeeld, want ik kan niet uitleggen waarom het Nederlands Theater Festival bij het Fonds Podiumkunsten moet aankloppen en de Nederlands Dansdagen in de BIS zit.’
Hoe ziet de toekomst voor de festivals eruit?
‘Festivals voegen zich naar de noden van kunstenaars, van een samenleving en het publiek. Ze spelen vaak het hele jaar door een rol in hun omgeving. Het is van belang de band met het publiek ook door het jaar heen te verstevigen met vaste partners in de stad. Steeds meer festivals proberen daar vormen voor te vinden. De verschijningsvorm zal zich blijven verhouden tot de ontwikkelingen in de rest van het veld. Toen de productiehuizen moesten stoppen, verschoof de talentontwikkelingsfunctie voor een deel naar de festivals. Juist omdat wij geen vaste organisatie hebben en flexibel zijn, kunnen we inspelen op de vraag van kunstenaars en samenleving.’