Theaterwetenschapper Talitha Stijnman was de eerste in haar familie die ging studeren. Jarenlang voelde ze zich soms ongemakkelijk in de theaterwereld waarvoor ze zo’n passie koestert. Voor Theaterkrant Magazine interviewt ze collega’s die, net als zij, uit een andere sociale omgeving komen over hoe zij dit ervaren en welke positieve bagage ze vanuit hun achtergrond meebrengen.

John de Weerd is programmeur van Zaal 3 van Het Nationale Theater en van de Parade. Hij is als nakomeling opgegroeid met twee oudere zussen in Tiel. Zijn ouders komen oorspronkelijk allebei uit Utrecht. Zijn vader werkte, net als de hele familie, bij de Spoorwegen. Zijn moeder ging na de Huishoudschool direct werken. Toen de kinderen geboren werden bleef zij thuis. Na zijn vwo ging John als eerste van zijn familie naar de Kunstacademie.

Waarom wilde je naar de Kunstacademie?
Ik hield op de middelbare school van Nederlands en taal, maar de creatieve vakken vond ik het allerleukst. En ik dacht daar een soort familie te treffen, die mij zou accepteren zoals ik ben, homoseksueel met een artistiek temperament. Dat was in Tiel helemaal niet vanzelfsprekend. Maar mijn ouders raadden me af om naar de Kunstacademie te gaan omdat ze me financieel niet konden helpen als ik geen werk zou kunnen vinden. Bovendien was hun argument: ‘Als je zo slim bent als jij, kan je maar beter dokter of advocaat worden.’
Om de kans op een fatsoenlijke baan te vergroten heb ik eerst de richting grafisch ontwerp gedaan. Na een jaar ben ik stiekem overgestapt naar beeldende kunst. Daar viel me trouwens het verschil op in type klasgenoten, die een stuk rijker waren dan ik. Toen realiseerde ik me voor het eerst de vanzelfsprekende keuzevrijheid die welgesteldheid zich meebrengt: dat je iets kan studeren dat je leuk vindt met de wetenschap dat je een vangnet hebt dat jou kan redden als het allemaal niet lukt.
Daarom denk ik toch dat opluchting de boventoon voerde bij mijn ouders, toen ik gewoon een kantoorbaan kreeg in plaats van iets dat in hun ogen niet een echte baan was.’

Hoe ben je in het theater terechtgekomen?
Om mijn studie te bekostigen werkte ik in de zomer op de Parade en als zaalwacht/ kassamedewerker bij Theater aan het Spui en ervaarde ik dat ik theater uiteindelijk de leukste kunstvorm vind, omdat je het samen doet. Ik heb mensen om me heen nodig en behoefte aan een ritme, daarom begon ik op de Kunstacademie al tentoonstellingen te organiseren. Na mijn afstuderen ging ik bij Mama werken, een kunstinstelling in Rotterdam, waar je alles zelf moest doen. Produceren, subsidieaanvragen schrijven, een klein team aansturen. Dat vond ik heel leuk en ik bleek goed in het schrijven van aanvragen, omdat ik dus ook van taal hou. Dat was ik zelf vergeten op de Kunstacademie, waar ik juist leerde in beeld te denken. Toen kwamen die twee talenten opeens samen en ben ik de sector een beetje in gestruikeld.’

Komen je ouders wel eens kijken naar voorstellingen die jij geprogrammeerd hebt?
‘Eigenlijk niet. Al vinden ze het wel leuk om naar de Parade te gaan. Als ik twee maanden meereis, vieren zij vakantie in mijn huis in Den Haag en komen dan langs. Mijn zussen nooit, maar hun kinderen weer wel. Omdat er zo’n groot leeftijdsverschil is, zijn hun kinderen iets meer van mijn generatie. Zij zijn ook niet met kunst opgegroeid, maar nu ze mid-twintig zijn, worden ze avontuurlijker en zeggen hun vrienden ‘Heb je een oom die bij de Parade werkt? Weet je wel hoe geweldig dat is?!’ Daardoor ben ik opeens die leuke oom, waar ze voorstellingen en bandjes kunnen kijken’

Heb je je wel eens ongemakkelijk gevoeld omdat je uit een andere sociale klasse komt?
‘Ik ben altijd goed geweest in me snel aanpassen aan codes. Dat is een superpower. En humor helpt, het opent deuren die anders gesloten blijven of het redt je uit sociale situaties waarin je je ongemakkelijk voelt. Humor is een smeermiddel tussen allerlei sociale lagen. Dat heb ik wel echt van mijn vader geleerd. Aan een gedeeld gevoel voor humor merk je dat mijn ouders eigenlijk slimme mensen zijn. Hun tragiek is dat zij in naoorlogs Nederland in veel te grote gezinnen zonder geld zijn opgegroeid, waardoor zij nooit hun eigen potentieel hebben kunnen ontdekken.’

Met welke waarden ben je opgevoed?
‘Eerlijk zijn, zorgen voor elkaar. Dat neem ik ook mee in het werk dat ik nu doe. Ik probeer voor jonge makers het vangnet te zijn dat ik zelf nooit gehad heb. Dat vloeit voort uit die waarde-set die ik meegekregen heb. Dat je elkaar ergens doorheen moet helpen. Ik probeer makers financiële ondersteuning te geven, zodat ze de eerste vijf jaar van hun carrière toch een beetje ongeschonden door kunnen komen. Ik begrijp de kwetsbaarheid om op je achttiende voor de kunst te kiezen. Juist als je geen geld hebt om je die keuze te kunnen veroorloven.’

Herken je die mensen?
Ik denk dat we elkaar herkennen. Al kan ik moeilijk omschrijven wat dat is. Misschien een soort inhoudelijke gedrevenheid die je deelt. En het zijn vaak mensen die wars zijn van hiërarchie, binnen de sector en in het systeem. Ze durven ook te vragen als ze iets niet snappen. Dat vind ik charmant, want herkenbaar. En door taal onderscheiden mensen zich ook. Misschien ben ik daarom wel een goeie fondsenwerver geworden. Ik kan het altijd wel zo opschrijven dat iedereen het snapt en er ook genoeg diepgang inzit om te beoordelen.
Ik zie mezelf als vertaler tussen twee werelden van andere sociale klassen en achtergronden. Ik zit bijvoorbeeld in de jury van de Piket Kunstprijs, een Haagse stimuleringsprijs voor jonge makers tot 30 jaar. Een jurylid en ik constateerden dat met name mensen met een andere culturele achtergrond op latere leeftijd komen bovendrijven, omdat ze een ander, langer traject volgen. Vaak doen ze een kunstopleiding als tweede of zelfs derde studie. Wij hebben ervoor gepleit die grens naar 35 jaar op te rekken. Is niet gelukt; te veel gedoe met statuten die gewijzigd moeten worden, en zo. Terwijl het dus een geldprijs is voor mensen die dat nodig hebben, die om wat voor reden dan ook niet de economische achtergrond hebben om dit pad direct te volgen. Dan vraag je je wel af hoe graag mensen willen veranderen.’

Blijkbaar niet als het te veel moeite kost.
‘Nee. En omdat ik op een bepaalde manier weet hoe het is om buitengesloten te worden wil ik zelf als programmeur benaderbaar, open en duidelijk zijn. Daar helpt mijn kunstenaarschap ook bij. Ik begrijp hoe het is om iets te maken en dan met je hoofd op het hakblok te liggen als je wordt beoordeeld door collega’s, recensenten of door het publiek. Op de Parade kan het soms best onveilig voelen, bijvoorbeeld voor makers van kleur die soms voor een volledig witte zaal spelen. Die worden wel drie keer op een avond beoordeeld door publiek, en vaak ook nog beneveld publiek.’

En wat doe je dan?
‘Op dagelijks niveau zorg ik dat ik er voor hen ben, zodat ze hun verhaal kwijt kunnen. Op de langere termijn probeer ik iets te doen aan de samenstelling van die zaal. En ik maak korte metten met uitwassen en verbind daar consequenties aan. Net als met geprivilegieerd gedrag of nepotisme overigens. Het heeft zo’n buitensluitende werking als je niet tot ‘de familie’ behoort. En als we willen dat meer mensen met verschillende achtergronden in het theater werken, dan moet je dat serieus nemen. Ook omdat met het huidige beleid de vangnetten in hoog tempo steeds kleiner worden. Dus als je niet opgegroeid bent met kunst of niet uit een geprivilegieerde familie komt, worden de kansen steeds kleiner. Met als effect dat het beeld van kunstenaars homogener wordt. De rijkdom van afgelopen jaren aan afgestudeerde theatermakers of autodidacten, want dat is ook een interessante groep, verdwijnt weer. Het veld wordt er een stuk saaier van.’

En dat met de taak tot verjonging, verbreding en diversifiëring van het publiek.
‘Ik was zelf ook iemand die niet naar het theater ging. Je denkt toch: ‘Dat is niet voor mij.’ Dus moet je ervoor zorgen dat het wel iets voor diegene is. Festivals helpen daarbij. Ze vormen een lage drempel en er is een laag risico. Zowel qua geld als tijd. Als je niet precies weet wat je krijgt, geef je makkelijker 6 euro uit aan een voorstelling van 30 minuten, dan 16,50 euro voor anderhalf uur in een donkere zaal. Hoe kleiner je het risico kan maken, hoe groter de kans dat je mensen binnenkrijgt die nog niet eerder naar het theater zijn geweest. En als mensen op de Parade De Poezieboys hebben bezocht en in hun eigen stad een postertje zien hangen, worden ze toch getriggerd om ernaartoe te gaan. Dat zijn uitgesleten marketingpaadjes, maar zo werkt het gewoon. En dat kan op allerlei manieren, hè: met kaartprijzen, voorstellingsduur, doordat er een bekende cabaretier van tv op het podium staat. Zelf zet ik in op de locatie: dat je naar een leuke plek gaat en daar en passant in aanraking komt met de smaak van zo’n plek en die leert waarderen. Zo sluit je ook niemand uit.
Ik probeer op de Parade en in Zaal 3 zoveel mogelijk voorstellingen te zien. Dat vind ik het leukste deel van mijn werk, maar ik leer er ook van. En ik zie dat het publiek zich het meest thuis voelt in een zo divers mogelijke groep, waarin iedereen zich kan herkennen, dus ook zeventigplussers. Want daar zijn er ook genoeg van die niet naar theater gaan en misschien wel potentieel publiek zijn. Zij mijden het risico weer om andere motieven. Bijvoorbeeld omdat ze vroeger met hun man gingen die is overleden.’

Is het een uitstervend soort, theaterpubliek?
‘Nee, ik zie juist dat we steeds meer taken van de kerk overnemen. Letterlijk omdat mensen in onze theaters hun uitvaart of trouwceremonie willen. Maar vooral door het ritueel van samenkomen en gelijkgestemden te zoeken. En of die nou van je eigen leeftijd zijn of dwars door generaties heen, met elkaar van iets genieten, schept een band. Dat zien we ook op de Parade. Het grappige is dat mensen die vroeger als kind kwamen, nu weer met hun eigen kinderen komen. En wat zij het meest waarderen is dat niets veranderd is.  Er zijn wel andere voorstellingen en andere medewerkers, maar de zweefmolen en de tenten zijn exact hetzelfde. Mensen vinden het prettig dat sommige dingen hetzelfde blijven, dat geeft houvast. Het is allemaal al verwarrend genoeg, zeker in de kunst.’

Beeld Herman van Bostelen

Dossiers

Theaterkrant Magazine januari 2025