Theaterwetenschapper Talitha Stijnman was de eerste in haar familie die ging studeren. Jarenlang voelde ze zich soms ongemakkelijk in de theaterwereld waarvoor ze zo’n passie koestert. Voor Theaterkrant Magazine interviewt ze collega’s die, net als zij, uit een andere sociale omgeving komen over hoe zij dit ervaren en welke positieve bagage ze vanuit hun achtergrond meebrengen.
Paul van der Laan is performer, regisseur en oprichter van mimetheatergroep Bambie. Hij is de jongste uit een rooms-katholiek gezin uit Lisse. Zijn vader was kassabeambte bij bloemenveiling Hobaho. Zijn moeder was huisvrouw en daarnaast actief als schoonmaker, oppas en vrijwilliger, en ze zong in het plaatselijke koor. Paul ging na de havo als eerste in zijn familie naar het vwo. Na wat omzwervingen via de School voor Journalistiek en een studie Theaterwetenschap is hij afgestudeerd aan de Mime Opleiding van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunst.
Wanneer was de eerste keer dat jij met theater in aanraking kwam?
‘Dat weet ik nog heel goed. We gingen met de middelbare school altijd naar De Appel in Den Haag. Daar zag ik Wachten op Godot. In die anderhalf uur was ik hevig ontroerd, soms heel verdrietig en dan weer euforisch. Ik vond het immens grappig en ik wist niet waarom. Ik was daar zo door geraakt. In die tijd stuitte ik ook via klasgenoten op een toneelclub van Bruun Kuyt. Daar ging een wereld voor me open.’
Wilde je daardoor ook een theateropleiding gaan doen?
‘Ik stotterde in die tijd heel veel. Dus toen ik een vervolgopleiding moest kiezen, wilde ik óf purser worden op een vliegtuig om de meereizende dieren te verzorgen, óf pantomimespeler. Als ik maar niet hoefde te praten. Dat er een mime-opleiding bestond, wist ik helemaal niet en niemand in mijn omgeving. Door die toneellessen ben ik wel auditie gaan doen bij verschillende toneelscholen in Arnhem en Maastricht, maar werd afgewezen.
Vanwege mijn voorliefde voor reclame ben ik naar de School voor Journalistiek gegaan. Daar voelde ik me helemaal niet thuis en omdat het in die tijd psychisch niet goed met me ging, ben ik gestopt. Na een jaar van therapie besloot ik toch de switch te maken naar theater. Omdat ik nog steeds stotterde ben ik Theaterwetenschap gaan studeren. Uit die theoretische vakken haalde ik niet veel voldoening, maar bij de practicumvakken leefde ik op. Toen wees een van mijn medestudenten me op de Mime Opleiding.’
Hoe voelde het om daar aangenomen te worden?
‘Het voelde als thuiskomen. Zelf voorstellingen leren maken, er kon daar zo veel, geen idee was te gek. Ik voelde veel verwantschap. Zulke bijzondere mensen. Omdat ik al wat ouder was, had ik ook heel duidelijk voor ogen wat ik wilde. Mijn doel was een eigen groep oprichten en dit was de plek om dat voor elkaar te krijgen. Dus daar ging ik voor.’
Wat vonden je ouders ervan dat je mimespeler wilde worden?
‘Die hadden er niet zo veel mee, maar kwamen wel altijd trouw kijken. En dan had mijn vader vaak hoofdpijn, misschien van de spanning. Hij was het niet gewend, komt totaal niet uit dat milieu. Mijn moeder ook niet, maar zij heeft wel eens bekend dat ze zelf graag actrice had willen worden. Zij was echt de verteller in ons gezin. Ze had oneindig veel verhalen, waarin ze niet alleen vertelde, maar ook de figuren die in het verhaal voorkwamen, naspeelde. Als je het hebt over transformeren en schakelen, dat kon zij als geen ander, al wist ze totaal niet wat dat was. En zo meeslepend, dat ze zichzelf ook liet meeslepen in het verhaal. In die zin heb ik het theatergevoel wel van haar. Maar de echte fascinatie begon toen ik voorstellingen zag van Nieuw West, Suver Nuver, Luc Boyer; dat vond ik zo anarchistisch en te gek, die maakten zulk vrij theater. Natuurlijk ook aan regels gebonden, maar hun eigen regels. Dat doe ik tot op de dag van vandaag ook in mijn makerschap. Ik vind het moeilijk me vast te leggen aan opgelegde regels.’
Hoe komt dat?
‘Mijn ouders hebben me altijd vrijgelaten om op te zoeken waar ik nieuwsgierig naar was. Het ging nooit over geld verdienen. Ze waren oprecht geïnteresseerd in waar ik enthousiast van werd en daar spraken we dan over aan de keukentafel. Ze drongen nooit hun mening op. Het was een stabiel, traditioneel, warm gezin. We waren niet arm. Ze waren zuinig en daarom heeft het me nooit aan iets ontbroken. Mijn vader had twee groentetuinen, er stonden altijd verse groenten op tafel. We deden alles met het openbaar vervoer, omdat mijn ouders geen rijbewijs hadden. Als je het met de ogen van nu bekijkt, waren ze duurzaam avant la lettre.’
Vormt je achtergrond een inspiratiebron voor wat je maakt?
‘Mijn verleden is een onuitputtelijke bron. Ik heb drie episodes gekend waarin ik een psychose had, en toen ben ik werkelijk in alle uithoeken van mijn geest geweest. Ik heb daar een solovoorstelling over gemaakt Heen, over hoe ontregelend, zwaar en soms uitzichtloos dat was.
Ook voor andere voorstellingen put ik hier inspiratie uit. Net als uit mijn familie. Maar nooit om hen na te spelen, eerder om het gedrag te ontleden en vervolgens daar iets van te maken. Eén van de eerste voorstellingen die we na de opleiding met Bambie maakten, was Bambie 6 over vaders. Tijdens het repetitieproces namen we de eigenschappen van onze vaders als uitgangspunt. En mijn vader was geen prater. Hij kropte de dingen op. Ik denk dan met mijn boerenverstand: ‘Als je het moeilijk vindt om je te uiten en alleen maar werkt, gaat dat in je lijf zitten.’ Die ingang hadden we vrij snel en dat ga je uitwerken: hoe ziet dat opkroppen er dan fysiek uit? Hoe zou hij dat doen? En dan vooral gericht op houding en beweging.’
Hoe vonden je ouders dat om te zien?
‘Ze waren zich daar niet bewust van. Ik herinner me dat ik tijdens de opleiding een project-les bij Moniek Merkx volgde, waarbij je inspiratie moest halen uit je eigen moeder. Tijdens de presentatie zaten mijn vader en moeder in de zaal en ik hoorde haar in het publiek zeggen: ‘Oh, moet je haar nou kijken. Kijk nou, kijk nou wat ze doet!’ Ze was zich totaal niet bewust dat ik haar speelde, daar was zij helemaal niet mee bezig. Eigenlijk heel mooi. Ze keek meer hoe en wat ik deed, dan dat zij zichzelf herkende.
Dat heeft ze mij sowieso geleerd: observeren. Zij zag in het gewone altijd iets bijzonders. Wij gingen niet vaak op vakantie, maar konden uren op een bankje mensen kijken. Dan gingen we naar Amsterdam en zaten op de Dam te kijken. En altijd vanuit nieuwsgierigheid, zonder oordeel. Ze heeft mij onbedoeld geleerd hoe leuk kijken is. Dat heeft mij erg gevormd.
In mijn werk vind ik het ook belangrijk om op een bepaald moment in het proces met afstand naar het materiaal te kijken. Anders ga je er helemaal in op en heb je geen ruimte voor kritiek. Dat is dan weer een andere vorm van kijken dan die ik van mijn moeder heb geleerd, maar die ligt daar wel aan ten grondslag.’
Ben je ambitieus?
‘Ja, op een gezonde manier. Ik kan er slecht tegen als iets niet lukt. Als ik iets maak, wil ik dat het goed is, dat ik er zelf achter sta. Ik ben niet ambitieus in de zin dat ik veel geld wil verdienen, of bekend wil worden. Mijn gedrevenheid is puur inhoudelijk. Ik wil het zo maken dat het iets onontkoombaars heeft en dat ik bij het maken ervan de gehele reikwijdte heb onderzocht. Dat ik er alles aan heb gedaan heb om het zo te krijgen zoals ik het wil. Dan ga ik heel ver.’
Eis je dat ook van anderen?
‘Als ik met mensen werk, vind ik wel dat ze dingen moeten kunnen. Tenzij het amateurs zijn. Of als ik lesgeef, dan heb ik dat helemaal niet. Dan wil ik opdrachten zo formuleren dat mensen zich uitgedaagd voelen en iets doen dat ze niet kennen van zichzelf. Hoe dat dan uitpakt, interesseert me niet. Als zij maar iets ontdekt hebben bij zichzelf. Maar in mijn eigen werk drijf ik mezelf wel tot het uiterste. Als ik alles gedaan heb wat in mijn bereik ligt, heeft dat voor mij iets louterends.’
Vinden jij en Jochem (Stavenuiter, medeoprichter Bambie) elkaar daarin?
‘We zijn allebei heel kritisch en kunnen in anderhalve week iets maken. Dat moet heel goed zijn en tegelijkertijd hebben we ook iets los’ daarin. Bambie 1, onze allereerste voorstelling hebben we in 1996 in vijf dagen gemaakt en die spelen we nog steeds. Als je het hebt over ambitie, dan zit dat bij mij niet in de perfectie, juist niet, maar in de energie die ik erin kwijt kan en dat je die voelt. Ik ben nu een boek aan het maken, TIP! en natuurlijk wil ik dat het goed wordt, maar belangrijker vind ik dat je de energie voelt waarmee ik het toen heb gemaakt. Dat was in coronatijd, waarin ik een jaar lang elke dag een foto heb gemaakt met een tip als onderschrift.’
Een jaar lang een foto per dag klinkt consciëntieus.
‘Ik geef inderdaad niet zomaar op. En ik vind het spannend om binnen de beperking de vrijheid op te zoeken, omdat ik dan dingen van mezelf ontdek die ik nog niet was tegengekomen en je jezelf zo kan ontwikkelen. Waar ik het moeilijk vind om me aan opdrachten en regels van anderen te houden, kan ik me wel heel goed aan mijn eigen opgelegde regels houden. Ik heb dus eigenlijk het perfecte beroep gevonden.’
Is dat in deze tijd ook nog mogelijk voor de huidige generatie?
‘Het is altijd mogelijk. Natuurlijk, het is een zware tijd, er is weinig geld, er is oorlog. Het klinkt als een cliché, maar als je écht wil, dan komt de vorm daar vanzelf bij. Ik zie overal om me heen dat er steeds weer nieuwe initiatieven komen. Het is iets dat er altijd zal zijn. Zelfs met het toekomstige kabinet denk ik dat er weer een tegenbeweging opkomt. Ik geloof niet dat de mensen die nu aan de macht zijn de kunst in de mens kunnen elimineren.
Wij begonnen Bambie 10 met één zin: ‘We willen een hoopvolle voorstelling over cynisme maken.’ Dat was het enige waarmee we de repetities startten. Als je niets nodig hebt om iets te kunnen maken, is de rest fantasie en verbeelding. Er komt altijd een vorm tevoorschijn waarin je het kan gieten, of een manier waarop je het aan de wereld kan laten zien. En als het mislukt, dan: de poging waarderen. Het zit hem in het doen, daarin bouw je ervaring op. Het is heel vruchtbaar om zelf fouten te maken.’
beeld Herman van Bostelen
Dit interview vond plaats vóór de bekendmaking dat het Fonds Podiumkunsten vanaf 2025 Bambie niet langer zal ondersteunen.