Hoe leid je een groot operahuis als De Nationale Opera een snel veranderende maatschappij binnen? Wat het is het verhaal van nu, wie gaat dat verhaal vertellen en hoe beslis je dat? Een gesprek met directeur Sophie de Lint. ‘Collega’s vragen me: word je niet te radicaal, blijft er nog wel wat over?’
Sinds 2018 staat Sophie de Lint – geboren in Nederland, opgegroeid in Zwitserland – aan het hoofd van De Nationale Opera in Amsterdam. Hiervoor was zij artistiek directeur van Opernhaus Zürich. De Lint profileerde zich de afgelopen jaren als iemand die open staat voor dialoog en samenwerking. Toen er vanwege corona een streep ging door het operaseizoen, maakte ze ruimte voor jonge stemmen en makers van kleur, zoals voor Manoj Kamps en Lisenka Heijboer Castañón. Afgelopen oktober verwelkomde de opera een vijf uur durende haarvlechtsessie. Aan het begin van dit seizoen kondigde De Lint aan vanaf nu meer ruimte in de langetermijnplanning open te houden, om sneller te reageren op maatschappelijke veranderingen.
Hoe typeert u uw leiderschap? Welke waarden zijn belangrijk voor u?
‘Ik antwoord anders op deze vraag sinds ik directeur ben van De Nationale Opera. In Zürich werkte ik veel meer verticaal. Opernhaus Zürich is een repertoirehuis, er staan dertig opera’s per seizoen op het programma. Alles staat onder hoge tijdsdruk, ik moest snel beslissingen nemen, en dat vereiste dat er veel vertrouwen in mij was bij de medewerkers. Dat werkte, we waren een goed geoliede machine. Iedereen wist wat er van hem of haar verwacht werd.
In Nederland is de cultuur totaal anders, zoals me al bij de eerste gesprekken met de Raad van Toezicht op het hart werd gedrukt. Democratischer, vlakker. Op het hoogste niveau blijkt dat al uit de structuur, met drie directeuren aan het hoofd in plaats van één intendant. De benoemingsprocedure ging ook totaal anders dan ik gewend was; ik werd steeds ingevlogen om één-op-één gesprekken te voeren, in plaats van met de hele RvT tegelijk.
Inmiddels begin ik de werkwijze in Amsterdam te leren kennen. Er wordt hier veel meer vergaderd, voor alles wordt draagvlak gecreëerd. Gesprekken zijn levendig, soms schuurt het, en dat mag ook. Ik houd van de uitwisseling, van het teamwerk. Ik vind het niet interessant om in mijn eentje een operaseizoen op te bouwen.
Een van de eerste dingen die we hebben doorgevoerd sinds mijn komst is de uitbreiding van het team van dramaturgen van één naar vijf mensen met verschillende leeftijden en achtergronden. Dit is cruciaal gebleken voor mijn werk, ik kan niet meer zonder ze. Ik heb hun input nodig in het gesprek. Wat we ook hebben veranderd is de aansturing van het Opera Forward Festival. Dat werd geleid door Pierre Audi en Anthony Heidweiller, die inmiddels is benoemd tot directeur van de Academie voor Theater en Dans. Toen hij vertrok, besloten we het festival als team te leiden, dus nu zijn we met een groep van zes of zeven. Het kost meer tijd, maar het stelt ons in staat echt in dialoog te gaan. Als we allemaal voelen dat het een goede beslissing is, is het een veel sterker besluit. Ik zie mezelf niet meer anders werken dan op zo’n manier, ook al kost het veel meer tijd.’
Merkte u dat aangekondigde cultuurverschil tussen Zürich en Amsterdam ook werkelijk?
‘Ik was geschokt. In Zwitserland werd ik vanaf dag één als directeur aangesproken. Hier ben je eerst gewoon iemand in het bedrijf, je moet het vertrouwen opbouwen. Het duurde lang voordat ik dat kreeg en voordat de medewerkers begrepen hoe ik wilde werken. Eerst moest ik met iedereen praten – en vooral luisteren. Dat is echt het belangrijkste hier: het zijn van een luisterend oor. Inmiddels word ik in de gangen vrolijk begroet met ‘hoi baas’.’
Dat idee van een vlakke hiërarchie is hoe Nederland zichzelf graag ziet, maar is het ook waar?
‘Uiteindelijk is er altijd een hiërarchie. Er wordt van mij niet verwacht dat ik verschillen uitwis, er wordt van mij verlangd dat ik een inclusieve leider ben. Hoe meer mensen voelen dat ze erbij horen en dat ze serieus worden genomen, hoe meer de rol van leider wordt geaccepteerd.’
In de theaterwereld is er meer ontwikkeling gaande dan in de operawereld richting andere, meer inclusieve vormen van organisatie. Een operahuis van de omvang van De Nationale Opera kan natuurlijk niet als collectief werken, daarvoor is het simpelweg te groot. Er moet een kapitein zijn. Is opera per definitie een meer hiërarchische kunstvorm dan theater?
‘Ik zie ook in de operawereld de verhoudingen veranderen. De nieuwe generatie kunstenaars wil echt anders werken. Wat Manoj Kamps en Lisenka Heijboer Castañón in drie maanden tijd maakten met FAUST – [working title] was een eyeopener. De voorstelling werd gemaakt aan de hand van workshops, waarbij gezamenlijk materiaal werd gecreëerd. Het was niet alleen artistiek inspirerend, maar ook in menselijke zin. We hebben hen uitgenodigd om deze werkwijze bij ons verder te onderzoeken; in maart gaat hun nieuwe werk [Collective works] in première op het Opera Forward Festival. ‘Het gaat om world-building’, zegt Lisenka, dat vond ik mooi. Al die mensen werken samen aan het bouwen van een wereld.
Er zijn meer recente voorbeelden. De Missa in tempore belli, waarmee we dit seizoen hebben geopend, was een co-creatie van dirigent Lorenzo Viotti, regisseur Barbora Horáková, choreograaf Juanjo Arqués en componist Janiv Oron. Het begon met een bestaand werk, een mis van Haydn, en van daaruit hebben zij met hun team iets totaal nieuws gemaakt. De kunstenaars die eraan hebben meegewerkt hebben elkaars artistieke wereld verkend, ze reageerden op elkaar, er was ruimte voor improvisatie. Ook de productie van de familie-opera Hoe ANANSI the stories of the world bevrijdde kwam collectief tot stand. Vroeger zette je als intendant de beste zanger en de beste dirigent bij elkaar, maar het is steeds belangrijker om artiesten bij elkaar te zoeken die echt samen willen werken, vanaf het begin. Het is alleen complex om dat voor elkaar te krijgen, om repetitieschema’s op elkaar af te stellen. Je kunt niet voor alle projecten collectief werken, het is één van de mogelijke werkwijzen. Een werkwijze die niettemin de kern van opera raakt; opera is altijd een collectieve kunstvorm geweest, een samenkomst van allerlei disciplines.’
Wat zijn de uitdagingen van collectief werken?
‘De planning en de samenstelling van het team, daar komt veel op aan. Het is ingewikkeld dat de nadruk ligt op het proces. De uitkomst is minder voorspelbaar dan bij een opera die op de gebruikelijke manier tot stand is gekomen. In dat proces kan veel misgaan, want iedereen bevindt zich in een kwetsbare positie, het vereist openheid om iets nieuws te kunnen maken. Ik heb het maakproces van FAUST dan ook niet bijgewoond, want het is een intiem proces waarbij ik niet op een stoel ga zitten toekijken. Lisenka vertelde me dat het belangrijkste was om tijdens de workshops de ‘flow’ te vinden, de juiste atmosfeer waarin iedereen zich veilig voelt. Als dat lukt, is het een verrijkende, inspirerende ervaring. Ik vond het best spannend. We zeiden tegen elkaar, laten we van de reis genieten, dan zien we wel waar we uitkomen. Het is gelukt, ik vond het zo’n ontroerend, authentiek en prachtig werk.’
Ruimte voor een experiment als FAUST ontstond in een tijd waarin niet alleen de uitkomst van een voorstelling onzeker was, maar de hele jaaragenda. Ziet u mogelijkheid voor die houding, dat van de reis te genieten, in een normaal DNO-seizoen?
‘De rol van De Nationale Opera is om kunst te maken die voor iedereen is, we zijn een gezelschap voor iedere burger. Ik zie het als onze taak om iedereen te representeren. We kunnen hier echt iets nieuws maken. We zijn waarschijnlijk een van de gezelschappen met het hoogste aantal premières per jaar. We hebben net de lange-termijnvergadering gehad voor seizoenen 2024 en 2025, en daar hebben we zorgvuldig gekeken of we eclectisch genoeg zijn, of we open genoeg zijn voor iedereen.’
U heeft aangekondigd om meer ruimte in de agenda te laten voor korte-termijnproducties, die korter van tevoren worden ingevuld. Hoe kwam u op het idee?
‘Omdat de samenleving snel verandert. Opera is een dynamische kunstvorm. Als we alles vier, vijf jaar van tevoren plannen hebben we niet het vermogen om op alle veranderingen in de samenleving te reageren. Nu is er ruimte om de ramen open te gooien, om ons af te vragen wat het verhaal van nu is en wie dat verhaal gaat vertellen. We zijn nu bezig om twee open plekken in de agenda voor herfst ’22 op te vullen, wat heel laat is voor opera’
Denkt u dat DNO het anders doet dan in de rest van de operawereld op het gebied van bewustwording van bijvoorbeeld inclusie en representatie?
‘We zijn flexibeler dan veel andere operagezelschappen, denk ik. Het publiek is avontuurlijker dan op veel andere plekken. Maar we zijn nog steeds heel ver verwijderd van een publiek dat representatief is voor de bevolking. Daar werken we aan, het is topprioriteit, maar dat zal tijd kosten.’
Wat is daarvoor nodig?
‘Nieuwe manieren van programmeren. Nieuwe verhalen en nieuwe artiesten binnenhalen. We zijn begonnen met ‘cross-marketing’, waarin we artistieke content aan een kunstenaar van buiten de operawereld geven. We hebben dit jaar bijvoorbeeld een avond door pianist Djuwa Mroivili laten cureren, Reclaiming Our Time, die voor het eerst bij ons te gast was tijdens een programma voor de Black Achievement Month in 2020. Die avond gaf ze me een heleboel stof tot nadenken, want ze zei dat ze zich niet welkom voelde bij De Nationale Opera. Dat stuitte me tegen de borst. Waarom ben je dan gekomen, dacht ik, waarom doe je mee als je het hier niet leuk vindt?
Een paar maanden later verzorgde ze een muzieksessie tijdens het Opera Forward Festival. Ze presenteerde de online sessie zelf en legde uit waarom ze dat deed, vertelde hoe ze zich voelde in het theater, in wat zij de witte, patriarchale ruimte van de klassieke muziek noemde. Ook al vond ze het niets bij ons, toch kwam ze terug. Dat maakte indruk op me. Na afloop heb ik haar opgebeld om te vertellen hoe goed ik het recital vond, en ik bedankte haar dat ze de moed had gehad om terug te komen. Vervolgens nodigden we haar uit opnieuw een avond in te vullen. Reclaiming Our Time was een vijf uur durende haarvlechtsessie, met muziek en verhalen. Toen ze me dat voorstelde, had ze misschien verwacht dat ik zou zeggen dat dat waanzin was. Als ze de avond kon verbinden aan ons gezelschap en wat wij doen, dan vond ik het goed. Je kunt niet enkel van buiten komen met mensen van buiten, er moet een verbinding tot stand komen. Dat heeft ze verbluffend goed gedaan. Het was volle bak, en ik heb niet geteld, maar mijn indruk was dat zo’n tweederde van de bezoekers van kleur was. Dit idee van co-cureren vind ik inspirerend. Als we het dan hebben over de definitie van macht, geloof ik dat dit mijn kracht is – anderen empoweren.’
U bent van inzicht veranderd wat dat betreft. Eerder haalde u al de streep door een Otello, die het operaseizoen zou openen, omdat een volledig wit team voor dat werk niet meer goed voelde.
‘Ik was aanvankelijk enthousiast over die Otello, want de opera is een complex meesterwerk, en we hadden een topteam en een nieuwe chef-dirigent, Lorenzo Viotti, die we hiermee wilden voorstellen. Tegen de tijd dat de regisseur zijn concept voorlegde, begonnen we ons echter te realiseren dat het moeilijk zou zijn het op deze manier te presenteren. De dramaturgen zeiden: dit kan absoluut niet. Ik zal eerlijk zijn, mijn ervaring vanuit Zwitserland was niet breed genoeg om me hierop voor te bereiden. Ik begon te luisteren, en een langdurige discussie begon in het bedrijf. We hebben veel gesprekken gevoerd met mensen van buitenaf, kunstenaars, ervaren theatermakers. Het waren nooit boze of agressieve gesprekken, altijd warme. Lorenzo wilde het ook begrijpen, hij heeft maandenlang van gedachten gewisseld met zijn vrienden en kunstenaars van kleur. Daarna kwam hij bij ons terug en hij zei: jullie hebben gelijk, we kunnen het niet zo doen.
We proberen de inzichten mee te nemen in de invulling van de komende seizoenen, we besteden veel tijd in de afweging welke titels we programmeren. Sommige collega’s uit de internationale operawereld zeggen me: wees voorzichtig Sophie, word je niet te radicaal, blijft er nog wel wat over? Maar ik denk niet dat ik te radicaal ben, dit is wat nu goed voelt. Het gaat niet om absolute uitspraken of het cancelen van opera’s. Het gaat erom in beweging te blijven. Over vijf jaar is de wereld weer veranderd.’
Zou u alsnog een Otello programmeren?
‘Dat is mijn droom. Maar dan begin ik met een regisseur van kleur, die heel goed weet waarom hij of zij dat wil regisseren, zodat we van daaruit samen het project aan kunnen gaan. Daar zou ik beginnen, bij de regisseur, niet als eerste bij de zanger – trouwens, er zijn op de hele wereld nu maar twee tenoren van kleur die die rol kunnen zingen. Ik geloof dat elke opera nog steeds gemaakt kan worden, maar het gaat erom dat je je afvraagt: wiens verhaal is dit? En wie moet het vertellen?’
beeld Hedy Tjin