Is het verdacht geworden om je bezig te houden met repertoire? De afgelopen jaren lijkt het maken van een repertoirevoorstelling een conservatieve en reactionaire bijsmaak te hebben gekregen. Je merkt het aan de attitude van studenten op theateropleidingen, je leest het in discussies op Facebook en je ziet het aan subsidiebeschikkingen. Ook een paar auteurs die we vroegen om een bijdrage aan dit themanummer rolden met hun ogen. Hebben we die discussies nu niet al helemaal uitgewoond?

Dat lijkt me toch een miskenning van wat er op het spel staat. Onder invloed van nieuwe entertainmentkanalen, ‘horizontalisering’ van de maatschappij en de vergeetachtigheid die inherent is aan het late kapitalisme is het bildungsideaal van de canon verdampt. Maar voor wie in de kunsten werkt of is opgeleid is kennis van de geschiedenis van de eigen kunstvorm toch cruciaal, niet alleen omdat het vaak toch de bron is van veel moderner entertainment, maar ook omdat het bij nadere bestudering veel breder en minder monolitisch is dan het cliché wil doen geloven.

Voorwaarde daarbij is een brede opvatting van wat we repertoire noemen. Dat werd het uitgangspunt van de redactie bij het samenstellen van dit nummer. Dat betekent enerzijds dat we meer en diversere schrijvers moeten lezen, zoals Czeslaw de Wijs bepleit in zijn gesprek met Marijn Lems over het vermeende witte-hetero-mannenkarakter van het toneelrepertoire. Anderzijds moeten we repertoire ook oprekken opdat andere vormen van kennis overdraagbaar worden, van de belichaamde kennis van spelers of dansers tot de motion-capturetechniek die zelfs ademhaling kan registreren. Twee stukken van Loek Zonneveld over het repertoire van de speler en van Marcelle Schots over het onderzoek van Laura Karreman naar (onder meer) de rol van ademhaling in het werk van Rosas vormen binnen dit thema een mooi tweeluik.

Een speciale rol bij het repertoire is overigens weggelegd voor het kunstbeleid: onder druk van beheersbaarheid en cijferdrang (de ‘repertoiretaak’ van de grote gezelschappen) is teksttoneel nu grotendeels voorbehouden aan de gesubsidieerde gezelschappen in de grote zaal. Dat heeft als onbedoeld gevolg dat die groepen nu een zeer smalle canon van ongeveer twintig stukken hanteren.

Buiten het thema presenteren we twee bijzondere voorpublicaties: Hans Croiset schreef een ‘autobiografie’ van Joost van den Vondel en Marijn van der Jagt blikt voor de serie Gesprekken met makers van De Nieuwe Toneelbibliotheek terug op de voorstellingen van Marien Jongewaard die ze zag en waaraan ze meewerkte. Bovendien keren we terug naar het thema uitholling met een serie over loopbanen met een onverwachte wending.

We verwelkomen deze editie twee nieuwe columnisten. Tjeerd Posthuma schrijft iedere editie een recensie over een niet bestaande voorstelling en Hanna Timmers schrijft over haar werk in het sociaal-artistieke deel van de sector.

Dossiers

Theatermaker september 2017