René Geerlings is per 1 januari 2021 artistiek directeur van Maas theater en dans in Rotterdam. Daarvoor bekleedde hij die positie bij theatergezelschap BonteHond, waar hij werd opgevolgd door Judith Faas. TM sprak met elk van hen over hun leiderschap.
beeld Hedy Tjin
Wat voor soort leider ben jij? Ben je iemand die alles onder controle wil houden of ben je meer van het delen?
René Geerlings: ‘Ik moet eerlijk zeggen, toen ik bij BonteHond als artistiek directeur begon, moest ik daar steeds een beetje om lachen. Daarvoor speelde ik veel, en ik vond artistiek leider ook een soort personage, een rol die je moet spelen. Maar ik ben nog steeds René en ben me hopelijk niet anders gaan gedragen dan toen ik zelf op de vloer stond en bekogeld werd met gummibeertjes.
Ik ben transparant. Ik ben erg van het delen, het openbreken en meepraten. Ik ben niet dwingend in mijn leiderschap, helemaal niet. Ik zoek altijd naar verbindingen en empowerment. Op alle vlakken: kinderen empoweren, maar ook de mensen die werken voor het gezelschap. Bij BonteHond heb ik het werken aan één lange tafel geïntroduceerd, omdat ik vind dat alle stemmen even hard mogen klinken. Omdat ik ervan overtuigd ben dat ook een kunstwerk niet alleen aan mij te danken is, maar aan een combinatie van stemmen en kleuren.’
Maar ik denk toch wel dat je kan aanwijzen welk werk jij hebt gemaakt. Je hebt een artistieke signatuur. Hoe komt die dan tot stand, hoe bewaak je die?
‘Dat is sterk verbonden met de persoon die ik ben. Omdat ik homoseksueel ben en best veel last heb gehad van hoe de omgeving daarop reageert. Mijn aanwezigheid is nooit vanzelfsprekend geweest, ik heb altijd het gevoel gehad: ik moet mij hier bewijzen, ik moet peilen hoe iemand tegen me aankijkt.
Ik noem mijn werk ook weleens het Paard van Troje. Dat heb ik van John Waters, die dat zei over Hairspray, eigenlijk zitten daar elementen in die nooit common zouden worden. Zijn drag queen is omarmd door de wereld doordat hij er een musical van maakte. Via die weg implementeert hij dingen die niet zo makkelijk liggen. En ik zoek ook altijd naar een vorm die herkenbaar is, misschien zelfs clichématig, waarvan je denkt o ja, lekker. Een whodunnit? Heb ik zin in! Een klucht, lekker fout!’
Je geeft het werk een soort jasje waarmee je makkelijk binnenkomt, en dan ben je binnen en trek je dat uit en dan ziet je publiek ineens oh, wacht even, het is iets anders?
‘Ja, het zit ook tegen de camp aan. En camp is een uitvergroting door de queer gemeenschap van de heteronormatieve wereld, om het je toe te eigenen. Het gaat allemaal over jezelf vormgeven in een heteronormatieve wereld. Ik ben daar ook in opgegroeid, in een gezin met een vader en moeder. Hartstikke lief, heel open, maar toch, ja, in Brabant. En daar stond ik op die barbecues met mijn neven, met mijn handen in mijn broekzakken te proberen er een beetje bij te horen, terwijl dat echt never nooit niet zou gebeuren. Dus ik heb geleerd om me verdekt op te stellen. En dat is onderdeel van mijn werk geworden, dat ik altijd zoek naar manieren om op een hele toegankelijke manier de buitenstaander een platform te geven.
Als speler heb ik me altijd kunnen verhouden tot andermans artistieke proces, heb ik me daar dienstbaar in opgesteld. En toen kwam de vraag vanuit BonteHond. Ik dacht, ik moet het doen, want nu word ik gedwongen om mezelf uit te spreken. En Maas is weer een stap verder. Ik dacht oké, eens kijken wat dat met mijn werk doet, of ik nog specifieker durf te zijn. Ik begeef me op een steeds groter schoolplein waar ik dan een beetje als nieuweling op kom lopen. Het Black Lives Matter-gesprek is in Rotterdam een heel belangrijk gesprek, ook binnen Maas. Dat gesprek voer ik nu veel en ik herken daar een heleboel in.’
Is er een verwantschap met jouw outsidersgevoel?
‘Ja. Het is natuurlijk een heel ander verhaal – ik ben niet zwart. Ik kan op straat lopen en als ik niet te veel beweeg en niet te veel praat, dan kunnen ze nog denken dat ik hetero ben. Door Black Lives Matter merk ik wel dat ik denk, shit hé, heb ik mezelf lopen foppen? Is die hele Paard-van-Trojetechniek wel goed? Is dat niet een aanpassing? Moet ik met die regenboogvlag gaan zwaaien nu? Dat zijn vragen waar ik nog niet uit ben. De zwarte acteurs die bij ons spelen voelen zich verantwoordelijk, ze zijn een soort boegbeeld. Zij moeten een grotere rol spelen. Maar je bent daarin dus ook onvrijer om alles te appropriaten, want dat is spelen eigenlijk – je pakt iets dat van iemand anders is en dat eigen je jezelf toe. En via die weg leer je de ander beter kennen.
Nu hebben we te maken met een vrij dwingende identiteitspolitiek. Het gaat niet meer over wat je zegt, het gaat over je huidskleur, je leeftijd, je sekse. Maar mensen die wel hetero zijn, wit en man en oud, die staan daardoor niet automatisch aan de verkeerde kant. Ik wil het überhaupt niet over een verkeerde kant hebben. We zijn allemaal mensen, wit en zwart, racisme is een erfenis voor ons allemaal.’
Als maker voor de jeugd heb je altijd te maken met een jong publiek dat zich een mening aan het vormen is en nog onder invloed staat van de meningen van de volwassenen om hen heen. Hoe neem je daar leiderschap in?
‘Ik heb het altijd gedaan door het er gewoon te laten zijn, bijvoorbeeld met AaiPet. Daar zaten twee zwarte acteurs in. Dat was niet een bewuste of modieuze keuze; ik had met Dionisio Matias gewerkt, een enorme ontdekking en een superleuke samenwerking. Hij moest op basisscholen gaan spelen. Michiel Blankwaardt was zijn beste vriend en ik dacht, dat is handig die twee jongens, want er zit weinig glamour aan dit project, zij moesten met zijn tweeën in een busje, hun decor opbouwen en zich omkleden in het ballenhok. Ik dacht, dan hebben ze het in ieder geval leuk. En toen werd ik uitgenodigd voor allemaal diversiteitsdebatten, omdat er twee zwarte jongens voor 3+ stonden te spelen.
Black Lives Matter legt een aantal dingen heel goed bloot. Blinde vlekken, het geprivilegieerde leven waar je je nooit iets bij hebt afgevraagd. Het is toch ook tijd dat we een veilige omgeving durven creëren waarin je dat gesprek wel kan voeren. Dat je denkt, oh ja shit, dat heb ik me nooit afgevraagd, of ik gebruik dit woord al heel lang, maar dat is kwetsend.’
Je gaat geen onderwerpen uit de weg?
‘Dat hoeft helemaal niet. Het is belangrijk dat kinderen een goed beeld krijgen van hoe de samenleving er uitziet, en niet alleen maar een soort stereotiep of clichématig beeld.
Ik vind het belangrijk dat je kinderen leert om te blijven spelen, want spelen is echt een bron. Als je kunt blijven spelen, kun je omgaan met chaos. Dan kun je omgaan met deze tijd, want deze coronatijd is chaos – dat dit ons kan overkomen, dat het leven er opeens zo uit kan zien. Als je blijft spelen ben je veel flexibeler van geest. Ik vind dat kinderen te snel wordt afgeleerd om te spelen. Te snel wordt gezegd: als je dit en dit doet, dan kom je daar. Dat is niet helemaal waar. Veel is toeval. Het feit dat ik hier zit, directeur ben, is ook toeval. Het heeft natuurlijk wel wat met m’n kwaliteiten te maken, maar ook helemaal niet. Hoe ik bij BonteHond ben terechtgekomen, dat is toeval ten top, en daarom moet ik daar ook vaak om lachen. Ik was gewoon de vierde keus. Ze hadden vóór mij al drie mensen gevraagd die niet wilden of niet konden.’
Je zet je publiek en je spelers in hun kracht. En hier op kantoor in je team, hoe zorg jij als artistiek directeur dat mensen geprikkeld blijven in hun werk?
‘Maas is een drie keer zo groot bedrijf als BonteHond, maar ik probeer met iedereen in gesprek te blijven en de tijd voor ze te nemen. Nu is het heel fijn dat we weer deels op kantoor zijn en niet meer voor alles een zoomafspraak hoeven te maken, en dat je tussendoor praatjes en grappen maakt. Het fijne is dat we weer horeca hebben, daar hebben we laatst een personeelsbijeenkomst georganiseerd. Dat doen we regelmatig, dat je elkaar allemaal spreekt en de dingen afcheckt. Met de hoofden van de afdelingen heb ik elke twee weken gesprekken. Hoe gaat het, hoe zitten jouw mensen erbij? En als er ergens iets is, dan ga ik bellen of wandelen met iemand.
En ik vind het leuk om mensen via hun talenten uit hun functie te lokken, door ze ook andere taken te geven. Er is bijvoorbeeld een dame achter de bar die altijd geweldige make-up heeft en haar heb ik nu als styliste voor een fotoshoot ingezet. En in de livestream voor het afscheid van Moniek Merkx was er een technicus, zo iemand die dan in je oortje zit, die zegt ‘Oké, nog tien minuten’. Hij had zo’n goeie stem dat ik hem heb gevraagd om stemacteur te zijn in mijn nieuwe productie, De Grote Red Je Reet Show. Hij volgt nu een cursus stemacteren en bouwt een hele studio. Echt, een mens is niet alleen maar technicus, er zit veel meer in. Talent ontwikkelen door mensen niet alleen maar op hun functie aan te spreken. En dan zie je iemand opeens opbloeien.’
Hoe ontwikkel je jouw leiderschap? Heb je een opleiding gedaan? Heb je een coach? Of iemand als sparringpartner?
‘Toen ik begon bij BonteHond, had ik geen idee wat artistiek leiderschap inhield. Maar ik dacht, nou, ze vragen me, laat ik het doen, en als het mislukt hou ik er gewoon mee op. Dan ga ik gewoon weer spelen en dan is er zo iemand anders die het weer oppakt. Het bestuur wilde wel graag een coach naast mij, omdat ze het ook spannend vonden. Maar het grappige was dat ik die coach nooit alleen heb gesproken, die was eigenlijk vooral bezig met het bedrijf. Pas vier jaar later heb ik hem een keer gebeld van, kunnen we even praten?
Dus ik heb het zelf allemaal ontdekt, met Roeland Dekkers die daar zakelijk directeur was. Hij heeft me die eerste jaren heel veel ruimte gegeven om naast hem te komen staan. Door schade en schande wijzer worden. Ik heb geen leiderschapscursus gevolgd.
Ik vergelijk het ook met regisseren. Dat is ook leidinggeven, maar dan in een kleinere bubbel. Ik probeer een veilige omgeving te creëren waarin mensen fouten durven te maken. Ik geef veel ruimte en eigenlijk regisseer ik pas in de afmonteerweek. Dan weet ik al heel lang wat ik iemand wil teruggeven, maar ik vind het sterker als diegene daar zelf achter komt. Intussen ben ik vooral bezig met de mimografie, de setting, het ritme van de voorstelling, de dramaturgie… Dus ik probeer het huis te timmeren om hen heen. En dan hopen dat zij in dat huis kunnen gaan wonen.’
En nu zit je ook hier in dit grote huis, een BIS-gezelschap. Daar horen bepaalde afspraken bij. Hoe zet je je leiderschapskwaliteiten in voor de jeugd-BIS?
‘We zitten nu in een gekke tijd door corona. We kunnen nu niet afgerekend worden op bezoekersaantallen, verkoopaantallen. Maas was echt een knaller en nu vragen we ons wel af, gaan we ons publiek wel terugkrijgen?
Op dit moment proberen we de ruimte zo groot mogelijk te maken, die vrije ruimte om te onderzoeken, om risico’s te nemen en niet te denken, komt hier wel publiek op af? Bijvoorbeeld de stadswandeling die Moniek Merkx en Sara Giampaolo hebben gemaakt, LIJF010. We hebben het gewoon gedaan, ook al is het moeilijk inschatten qua bereik en ook niet helemaal meetbaar, want het zijn abri’s met foto’s door de hele stad. We moeten durven innoveren nu en loskomen van dat hele systeem waarin we twee jaar van tevoren een plaatje en een praatje maken en dan een flyer en dan de voorstelling. Dat willen we doortrekken. En ik geloof dat de Raad voor Cultuur daar ook ruimte voor geeft. Dan is wel de vraag waar je gezelschappen op kunt afrekenen en volgens mij moet dat gaan over impact.’
Hoe meet je impact?
‘Ik denk dat een criterium is: wat voeg je toe aan het landschap? Bied jij een kleur die iets toevoegt of hebben we daar al veel van? Ik zou meer op artistieke gronden beoordeeld willen worden. Jeugdtheater heeft zoveel onzichtbare impact. Dat weet ik zelf, ik ben ook door jeugdtheater begonnen. Maar hoe meet je dat? Educatieafdelingen kunnen impact meten door nagesprekken te voeren of achteraf informatie op te halen van bezoekers. En ook, wat voor publiek zit er? Hoe divers is het?
Ik denk heel vaak: jongens, kijk gewoon naar jeugdtheater. Wij bereiken al jaren iedereen. En dat heeft ook met omgeving te maken; als je in Rotterdam zit, dan wordt het vanzelf meer divers. Het is ook intrinsiek gedreven bij mij omdat ik een buitenstaander ben, dus ik wil ook die buitenstaander empoweren door met een voorstelling te zeggen: het is juist goed dat je anders bent, je bent niet alleen, embrace it.
Wij zijn nu in gesprek met een vogueing-huis, dat op zoek is naar een plek waar ze zich veilig voelen omdat dat lastig is hier in de stad. Binnen de hiphopscene heerst toch een beetje een machocultuur. We willen hier een ruimte creëren waar ze wekelijks veilig op hun hakken kunnen rondlopen en het gevoel hebben dat dit huis ook van hen is. En vervolgens wil ik daar ook een uitwisseling in. Ik wil het zien en dat het wordt gezien. Toen ik opgroeide had je alleen maar films over homoseksuelen die werden doodgestoken of zelfmoord pleegden. Of het waren de bad guys. Nu staat Netflix er vol mee, gewoon, zonder dat het altijd een probleem is. Daar ben ik heel blij mee, zeker voor de jeugd. Ja, wat dat betreft is het een goeie tijd om in op te groeien. Maar tegelijkertijd is het ook een enorm conservatieve tijd; het is niet zo dat dit in alle lagen van de bevolking doordringt. Je moet maar opgroeien in Rotterdam-Zuid, als homoseksuele zwarte jongen, dat is echt niet makkelijk. Kom dan hier en voel je thuis. En niet alleen queer people, maar alle mensen die een huis zoeken.’