In deze nieuwe rubriek leggen we een dilemma uit de theaterpraktijk voor aan een wisselend panel van experts.
Kees Blijleven, directeur van Jeugdtheater De Krakeling: ‘De Krakeling heeft vorig seizoen De muziekkaravaan geprogrammeerd, een voorstelling waarin acteur Karim El Guennouni en de band Kasba op een muzikale rondreis langs de landen van Noord-Afrika gingen. Het publiek dat de voorstelling bezocht bestond uit gezinnen met een Marokkaanse achtergrond. Intern voerden we de discussie of en hoe we deze doelgroep naar andere voorstellingen in onze programmering konden krijgen, bijvoorbeeld naar de Toneelmakerij, Maas of NTjong. Of is het idee van een cross-over publiek niet nodig en is het “genoeg” dat deze bezoekers alleen naar voorstellingen met een Marokkaanse touch gaan? Dezelfde vraag rijst bij Turkse of Surinaamse doelgroepen. Ik weet dat bij Jörgen Raymann in het Bijlmerparktheater de zaal vol met Surinaams publiek zit dat niet snel andere voorstellingen bezoekt. Ik vraag me af:
‘Is het programmeren van voorstellingen voor specifieke doelgroepen een opstap om publiek met een cultureel diverse achtergrond andere voorstellingen in de programmering te laten bezoeken?’
Andreas Fleischmann, directeur Theater de Meervaart:
‘In beginsel heeft het programmeren van een voorstelling die cultureel divers publiek trekt niet de functie van “opstap”. Je doet je publiek daarmee zwaar tekort. Neem hun voorstelling serieus en pleit bij de makers voor meer aanbod waarin andere verhalen worden verteld.
Het idee van een cross-over publiek is mooi, maar valt als theater niet af te dwingen. Wees blij dat de bezoekers er waren en dat er een mooie voorstelling was geprogrammeerd, en zorg dat je gauw weer iets hebt waar ze naartoe willen. Blijkbaar sprak dit aan. Vier dat, in plaats van te tobben over doorgroei naar de voorstellingen van de gevestigde makers. Heb geduld en zorg dat ook jouw andere publiek naar voorstellingen met een “Marokkaanse touch” wil.
Ik zie wel een taak voor de gevestigde makers: zij zouden zich meer moeten verdiepen in de samenstelling van de bevolking in de steden waar ze willen spelen. Ik realiseer me dat dat lastig is, want ze moeten het hele land bedienen. De steden bestaan uit veel verschillende mensen met uiteenlopende posities in economisch opzicht en qua opleidingsniveau. Je bereikt nog geen cultureel divers publiek met één zwarte acteur in je voorstelling of met een Afrikaans verhaal. Maar misschien wel met een verhaal over een kind uit een migrantengezin, of over zijn familie. Om te beginnen is herkenning de sleutel, daarna volgt de verbeelding.’
Ellen Tjon A Meeuw, producent/theatermaker Well Made Productions:
‘Ik denk dat je de vraag moet verbreden: waarom gaat wit publiek niet naar zwarte voorstellingen? Je hebt pas een cultureel divers publiek als er zowel zwart als wit in de zaal zit. Anders spreek je van een homogeen publiek. En wat is nu precies een zwarte of witte voorstelling? Zit dat in het verhaal? Thema? Kleur van de makers? Ik zou het graag eens hebben over een voorstelling zonder toevoeging van een kleur. Of ben ik een kleurenblinde idealist?
In mijn ogen is een voorstelling voor een specifieke doelgroep geen opstap om datzelfde publiek ook andere voorstellingen in de programmering te laten bezoeken. Mensen lopen warm als ze worden aangeraakt, letterlijk en figuurlijk. Als producent en maker wil ik op de eerste plaats dat mijn voorstelling beklijft en hart en hoofd weet te beroeren. Voor mij valt of staat een voorstelling met het contact dat je met het publiek maakt. Wil ik zwarte én witte harten en hoofden raken, dan zal ik daarvoor andere wegen moeten bewandelen dan wanneer ik me op één kleur richt.’
Jörgen Raymann, theatermaker/presentator/cabaretier:
‘Verschillende doelgroepen zouden door het seizoen heen voorstellingen in het theater moeten kunnen bezoeken waarin ze zichzelf herkennen of die aansluiten op hun referentiekader. Dat heeft niet per se met etniciteit te maken. Daarom zou een cultureel diverse programmering niet alleen tot doel moeten hebben om gekleurde mensen het theater in te krijgen, maar juist om een breed publiek te trekken. Die scheiding tussen zwart en wit publiek zou er niet moeten zijn.
Het begint met de visie op programmering en het bereiken van doelgroepen. Wanneer programmeurs met het publiek in gesprek gaan, wordt er duidelijk of en waarom de bezoekers van de Marokkaanse voorstelling niet naar de voorstellingen van Maas of NTjong gaan.
De stem van het publiek is belangrijk, ontwikkel daarom een programmering die in samenwerking met het publiek tot stand komt. Op het moment dat publiek meer invloed op de programmering van het theater krijgt, zullen ze zich ook meer bij het theater betrokken voelen.
De gezelschappen zouden in navolging van voorstellingen als Hamilton kunnen kijken naar de casting van hun voorstellingen. Laten we de etnische barrières doorbreken en tonen dat theater niet aan kleur is gebonden. Door een veelkleurige cast universele verhalen te laten spelen bereik je sneller een gekleurd publiek.’
Lucia Claus, directeur, en Ivette van Ooijen, programmeur Stadsschouwburg Utrecht:
‘We vinden het belangrijk dat er verhalen uit andere culturen worden verteld. Behalve dat we daarmee mensen bereiken die zich herkennen in de verhalen, beogen we ook altijd een breder publiek hiervoor te interesseren.
Het ligt voor de hand dat mensen makkelijker zijn te verleiden voor iets wat dicht bij hun eigen wereld staat. We zagen bijvoorbeeld nog nooit zoveel mannen in pak in de schouwburg als bij de voorstellingen van De Verleiders. Vervolgens wijzen wij het publiek ook altijd op voorstellingen die voor hen nog onbekend zijn.
Natuurlijk hopen we dat de eerste kennismaking met theater gelijk een schot in de roos is. Daarna komen ze misschien ook naar andere voorstellingen, maar dat is niet onze primaire missie.’