Matthias de Koning (Maatschappij Discordia) reageert op de subsidieverdeling van Fonds Podiumkunsten en Amsterdams Fonds voor de Kunst. ‘Feit is dat als we geen geld krijgen alles irreëel wordt, we zijn tenslotte geen hobbyclub.’
Door Matthias de Koning, foto’s Jan Joris Lamers
Op 2 augustus 2016 om 20.29 uur sms’te een collega mij het volgende: ‘Hoorde dat het niets is met de subsidie… wat nu?’
Ik schreef om 00.06 uur ongeveer het volgende terug: ‘De woede is zo groot, en wat nu zou suggereren dat we zo stom zijn om te denken dat we door kunnen gaan, slagveld veroorzaakt door debielen, we gaan over ongeveer twee weken bespreken, niet zozeer hoe we verder kunnen, maar hoe we moeten proberen van alles kwijt te raken en nog iets te behouden voor diegenen die dat willen, groet.’
De ochtend erop kon ik alleen maar denken dat ik misschien onbezonnen had gereageerd op een bezorgde vraag. Ik sms’te diezelfde collega om 17.14 uur diezelfde dag het volgende: ‘Hai, gisterenavond misschien een overreactie, maar dat komt door de woede. Feit is dat als we geen geld krijgen alles irreëel wordt, we zijn tenslotte geen hobbyclub. Wat er aan mogelijkheden overblijft, dat is maar zeer de vraag en tegen welke prijs; weer in de verdrukking voor de komende vier jaar? Als iemand het weet, mag-ie het zeggen, lieve groet.’
Deze collega gaf in een reactie aan dat ook hij, en anderen die begaan waren, murw geslagen waren door de beslissingen van de fondsen en de te verwachten gevolgen.
Op 7 augustus 2016 om 23.15 uur reageerde ik naar aanleiding van de oproep voor ‘het Cultuurparlement van de Lage Landen’ van rekto:verso en het Transitiebureau: ‘Ik wens een ieder langzamerhand sterkte met het idee van donquichotterie waar het je maar uitkomt; dromen waren altijd al bedrog; er was een vraag in hoeverre men elkaar serieus nam, ongeacht ambitie of belangen; toneelwereld en solidair met elkaar bestaat niet; het ging niet om een wereldbeeld, het ging om een samenwerking in een wereld, domme groet.’
Op 9 augustus 2016 vroeg een collega mij om 19.04 uur per mail of ik stil was of extravert, gelaten of offensief; deze collega hoopte iets van mij te horen. Op 11 augustus 2016 schreef ik deze collega om 22.47 uur het volgende: ‘Ergens op weg naar Amsterdam. (…) Ik ontkom er niet aan om je te zeggen dat ik zelden zo definitief fundamenteel kwaad blijf, kwaad ben, omdat er wat mij betreft definitief een grens in mijn actieve professionele gang van zaken is bereikt: hoe lang debiliteit te verdragen en tegelijkertijd het semi-betrokken gelul van vooral hun eigen ego’s naar voren brengende mensen met hun amateuristische gedrag ten opzichte van een serieuze beroepspraktijk, in dit geval het metier “toneelspelen” te moeten verdragen tegenover een politiek systeem van fondsen en BIS-infrastructuren, die een werkelijke tweedeling veroorzaken voor nu en voor de toekomst, nog los van het feit dat er op dit moment geen enkele manier bestaat om erfenis, gedachtengoed, overdracht, samenwerking, ensemble, diverse stijlen die elkaar kunnen verdragen et cetera (en meer van dat gelul) ergens nog een plaats te kunnen geven; er lopen meer mensen aan het toneel rond met boter op hun hoofd dan ooit wenselijk was; en dan maar net doen alsof wij een fout gemaakt zouden kunnen hebben, moreel gezever door mensen die zeer goed in staat zijn om voor zichzelf te zorgen maar wat mij betreft totaal geen oog hebben waar het werkelijk om gaat; dat zeg ik in de laatste twee zinnen, of ik probeer dat indirect te zeggen, of ik bedoel: hoe kun je in godsnaam net doen als of er nooit iets geprobeerd is en we voor de eerste keer iets ergs meemaken, ik noem dat in dit geval donkuisjotterie door mensen die nog niet eens weten wat toneelspelen behelst, behalve dat ze zeer goed in staat zijn om maar alles te accepteren, als je zelf maar verder kunt… als je zelf maar verder kon; het ging niet om toneel als functie om de wereld te verbeteren, het gaat als volgt: er is politieke rancune, daardoor wordt er geld weggehaald, er zijn mensen in het toneelwezen die dat proberen te redden, die sluiten onbekende compromissen, men is kwaad, maar als je kwaad bent heb je geen platform nodig maar een netwerk, of laten we zeggen een toegestane ons-kent-onssituatie, maar ons kent niet overal ons, of het heeft geen zin om daar een rol in te spelen, want het gaat om het maken van stukjes, het gaat om iets meer geld, waardoor er een natuurlijker manier van groei en ontgroei kan ontstaan, en het gaat om accepteren, dat er samenwerkingen bestaan, dat er generaties bestaan en dat niet alles hoeft te lukken, dat er veel niet duidelijk kan zijn, hoe iemands gang aan het toneel kan of zal worden; dit bijvoorbeeld alleen al, wat ik nu neerschrijf, ik blijf woedend, want dit gaat niet over wat onze ouders of onze voorbeelden ons hebben voorgespiegeld of waaraan we ons hebben gespiegeld, dit gaat over willens en wetens accepteren dat je je nu eenmaal altijd moet aanpassen; daar bedank ik definitief voor; jaar in, jaar uit in de verdediging, iedereen maar zeggen: “goh, wat knap, wat moedig” en dan voortdurend dit geklungel, waar je niks over kan, mag zeggen, want dat hoort blijkbaar niet. Zondag ben ik terug in Amsterdam. We houden elkaar op de hoogte, we spreken elkaar, grote groet.’
Op 16 augustus 2016 beantwoordde deze collega om 17.15 uur mijn mail, eindigend met: ‘(…) hoe dan ook, we kunnen over een initiatief denken/praten, maar misschien is het daarvoor te vroeg. Het is in ieder geval al te laat. Liefs…’
Op 19 augustus 2016 gaf ik een collega die om een bijdrage vroeg voor dit tijdschrift om 11.00 uur het volgende antwoord: ‘(…) Er is wat mij betreft een grens gepasseerd en daar denk ik zeer duidelijk over: ik heb een vijftal praktische voorstellen/oplossingen voor de huidige situatie, waarvan ik voorzie dat ze niet gerealiseerd zullen worden in de huidige toneelwereld; ik zou daar misschien iets over kunnen schrijven, grote groet.’
Op 22 augustus om 15.35 uur sms’te de collega die zich murw geslagen voelde door de beslissingen het volgende: ‘Take your time… Kunnen wij meedenken?’
Het begrip collega, dat ik in dit artikel hanteer, daar bedoel ik op dit moment iedereen mee die op een of andere manier werkzaam is in de toneelwereld, al dan niet met een jaarsalaris via subsidies, of met bij tijd en wijle een, twee of drie maandsalarissen via subsidies, of met een uitkering, dus niet in staat actief deel te nemen aan de toneelwereld, of met een andere baan, in verband met een gemis aan inkomsten uit toneelwerkzaamheden, om zo min of meer actief te kunnen zijn in de toneelwereld.
Terzijde (met afgewend gezicht, terloops): het begrip ‘veerkracht’, dat diverse personen sinds januari 2012 hanteren om aan te geven hoe prachtig/sterk/knap we op de ontstane situatie hebben gereageerd (met minder geld nog meer doen en proberen niet te buigen, niet te barsten) is in deze situatie een pervers begrip. Veerkracht betekent dat als je in elkaar geslagen bent het lichaam zich langzaam weer in de vorige stand terugzet.
Terzijde (terloops): het is nogal verbijsterend dat twee verschillende fondsen, het Amsterdams Fonds voor de Kunst en het Fonds Podiumkunsten, zulke verschillende beslissingen nemen dat het voor elk klein zelfstandig gezelschap godsonmogelijk wordt om coherente plannen te kunnen voorstellen. Leg dat eens aan een econoom uit.
In mijn wanhoop wilde ik graag geloven dat ik met een vijftal voorstellen zou kunnen proberen de werkelijke verantwoordelijkheden weer terug te brengen waar ze horen, namelijk bij diegenen die aan het toneel zitten, bij diegenen die voor het toneel zorgen en bij diegenen die naar het toneel komen kijken en niet bij de zogenaamde grote bazen van de grote gezelschappen, die zogenaamd denken te weten hoe ze alles binnen hun optiek kunnen of moeten oplossen.
Op dit moment zijn er landelijk twee subsidiesystemen, namelijk de culturele Basisinfrastructuur (direct van OCW) en het Fonds Podiumkunsten (dat geld verdeelt dat het daarvoor van OCW heeft gekregen); de oplossingen hieronder gaan uit van wat er nu is. Ik presenteer vijf praktische oplossingen (uitsluitend volgens het nuchtere verstand en de ervaring tot stand gekomen, zonder ideële overwegingen), ervan uitgaande dat die niet in de huidige toneelwereld gerealiseerd zullen worden.
- Werken met behoud van uitkering moet weer toegestaan worden. In een klimaat van voortdurend net te weinig of veel te weinig geld om elkaar te kunnen betalen is het van essentieel belang dat toneelspelers kunnen blijven spelen en kunnen blijven maken en kunnen blijven samenwerken en tegelijkertijd niet een andere baan erbij moeten nemen.
- Als het cultuurparlement – ik zou het liever het kunstenparlement noemen – zichzelf werkelijk serieus zou nemen, dan zou het een wettelijk verankerd orgaan moeten worden met waarschijnlijk niet meer dan 75 tot 100 mensen, werkzaam aan het toneel, zorgend voor het toneel, kijkend naar het toneel, evenredig verdeeld, met verantwoordelijkheden, waardoor het kunstenparlement het podium wordt waar gesproken, vergaderd en besloten wordt over dat wat zich allemaal afspeelt in het toneellandschap. De expertise zit bij het kunstenparlement.
- Het Fonds Podiumkunsten dient opgeheven te worden en het geld dat daardoor vrijkomt moet beheerd worden door het kunstenparlement. Bepaalde expertises van het Fonds Podiumkunsten worden overgeheveld naar het kunstenparlement.
- Alle gezelschappen die in de Basisinfrastructuur zitten, worden verplicht bijvoorbeeld 1 procent van hun subsidie in een apart fonds te stoppen; dat fonds wordt beheerd door het kunstenparlement en wordt gebruikt voor de zogenaamde talentontwikkeling, voor de samenwerking tussen de verschillende generaties, voor dat wat we nu nog niet weten, voor samenwerkingen die er nog niet zijn; de expertise wordt gedeeld door zowel de gezelschappen als door individuen en kleine groepen.
- Er dient een toneelschool te komen die grotendeels gerund wordt door studenten (schoonmaken, onderhoud, catering, administratie, conciërgewerkzaamheden), tegen betaling, waardoor andere banen voor levensonderhoud niet nodig zouden moeten zijn en men zich kan bezighouden op school.
5a. Er dient een theater te komen, het liefst in Amsterdam, met subsidie-ondersteuning, dat volledig gerund wordt door toneelspelers en technici; programmering, techniek, onderhoud, agenda, promotie, ontvangst van publiek, café zijn in handen van toneelspelers/technici; de langetermijnprogrammering wordt ingeruild voor een minder lange- tot een zeer-kortetermijnprogrammering.
Is het ‘met de groeten aan het toneel’ of was het ‘met dank aan het toneel’? Zoals ik dacht, zoals ik meen, zoals ik vind, zoals ik denk, als toneelspeler, als toneelliefhebber,
Matthias de Koning
Ps. Wat de Akademie van Kunsten betreft, misschien kan die beter haar deuren eens openen in het openbaar.