De prestatie-eisen voor gezelschappen in de Basisinfrasctructuur dienen versoepeld te worden, zo adviseert de Raad voor Cultuur voor de periode 2025-2028. Dat geeft ruimte in hoofden, schouwburgen en op de begroting. Maar in hoeverre wordt het aantal producties bepaald door het beleid? Hoeveel willen we zelf maken? Theaterkrant sprak met Het Zuidelijk Toneel (BIS), De Veenfabriek (Fonds) en met FPK-directeur Viktorien van Hulst.

De theatersector is één van de laatste subsectoren in de kunst waar nog prestatie-eisen gelden. De vermindering van het aantal vereiste producties is een direct gevolg van de subsidie-eis fair pay, zo benadrukt de Raad voor Cultuur in zijn recente advies aan de staatssecretaris. Tweede doel is het terugbrengen van de werkdruk die hoog is in de sector, in het bijzonder na de coronajaren, vanwege in te halen voorstellingen. Deze voorgestelde versoepeling zou BIS-gezelschappen meer vrijheid bieden, terwijl ze al meer bestaanszekerheid en een ruimer budget hebben dan FPK-gesubsidieerde collega’s.

Dat fonds wijzigde met ingang van 2021 de subsidiesystematiek, waardoor er geen directe koppeling meer is tussen de hoogte van het subsidiebedrag en de prestatie-eisen. Er wordt per jaar (en niet per gespeelde voorstelling) een lumpsum-bedrag uitgekeerd. Maar haalt dat de druk voldoende weg bij meerjarig gesubsidieerde gezelschappen?

Theaterkrant sprak met een artistiek leider van een Bis-gezelschap, en een van een gezelschap dat meerjarige subsidie ontvangt van het FPK. Beiden benadrukken dat zij niet namens collega’s spreken maar alleen vanuit hun eigen positie.

De eerste is Piet Menu van Het Zuidelijk Toneel, een gezelschap dat gemiddeld twee projecten per jaar maakt voor de grote zaal. HZT kent een brede en diverse programmering, die Menu ‘een luxe’ noemt: ‘Wij zijn in z’n totaliteit minder kwetsbaar omdat we de risico’s kunnen spreiden: met bredere publieksvoorstellingen zoals Sartre & De Beauvoir kunnen we meer experimentele producties maken, al dan niet met startende makers.’

Menu noemt de geadviseerde vermindering van de productie-eis ’positief’: ‘Geen groei maar krimp – dat is een gezonder model. Overigens is een voordeel van in de BIS zitten, dat je zelf voorafgaand aan de looptijd je prestatiedoelen formuleert. Het gaat dus om de druk die je jezelf oplegt.’

Het interdisciplinaire muziektheatergezelschap de Veenfabriek in Leiden valt in de categorie ‘grootschalig aanbod of veel speelbeurten’ van het Fonds Podiumkunsten. Dit seizoen produceren ze drie grote en een paar kleine voorstellingen – die laatste met wisselende jonge makers. Artistiek leider Joeri Vos: ‘Sinds 2021 is er al een beetje versoepeling van de FPK-eisen, die was ook echt nodig. Voor de periode 2017 – 2020 waren de eisen zo streng dat we dachten: dit is niet realistisch. Dit kan alleen maar lukken als elke productie een succes wordt. Maar kunst maken werkt niet zo. Je mag best wat van ons vragen, maar er moet ruimte zijn voor onderzoek, fouten maken en uitproberen. En om mensen goed te betalen.’

Vos denkt dat er in het financieringsmodel en in de prestatie-eisen van het Fonds meer maatwerk zou kunnen zitten: ‘De differentiëring naar grootte van gezelschappen is nog te grofmazig. Je kan met veel meer factoren rekening houden dan nu gebeurt. Bijvoorbeeld dat er bij muziektheater meestal meer mensen op de vloer staan dan bij andere producties. Of dat het voor gezelschappen die buiten de Randstad zijn gevestigd, lastiger is om publiek te bereiken. Er zijn nu maar drie categorieën, daar zou meer differentiatie wenselijk zijn.’

Viktorien van Hulst, directeur van FPK, geeft aan dat er binnen die drie categorieën wel verschillende subsidiebedragen mogelijk zijn. Daarin kan ook rekening gehouden worden met diverse vormen van podiumkunst. ‘Maar 100 procent maatwerk is niet mogelijk. Het Fonds moet immers keuzes maken tussen instellingen die zeer verschillend zijn en die (indirect) met elkaar vergeleken moeten kunnen worden.’

Zij wijst erop dat het FPK vanuit zijn functie voor het veld anders honoreert dan de Basisinfrastructuur die een voorzieningenstatus biedt: ‘Het Fonds richt zich, complementair, ook op nieuwe en jonge organisaties en publieksgroepen. Het gaat dus om een ander soort organisaties, daarom zetten wij de plannen van makers zoveel mogelijk centraal.’

De Veenfabriek haalt de vereiste honderd speelbeurten wel maar, aldus Vos: ‘Het zou ideaal zijn als we dat aantal haalden met twee of drie producties. Maar omdat een tournee van meer dan 25 speelbeurten meer uitzondering dan regel wordt, halen we dat al best lang niet meer. Theaters zijn terughoudender, hebben minder geld en kiezen vaker voor  ‘veilig’: de grote namen, cabaret, of ze verhuren hun zaal aan een congres. Om toch aan die honderd speelbeurten te komen, moeten we meer producties maken.’

Hij noemt overigens de on demand-providers als Netflix en HBO als de grootste concurrenten van theater: mensen hoeven er niet de deur voor uit en het is goedkoper in deze tijd van inflatie.

Ook HZT loopt aan tegen ‘afnemende speelgelegenheid’ ten gevolge van behoudende programmering van veel theaters, een gevolg van het ontbreken van programmeerbudgetten: ‘We zien het aantal speelplekken per productie afnemen. Ergens spelen is minder een zekerheid geworden waardoor de tournees korter worden. Dat leidt niet tot minder producties maar tot kortere tournees. Bovendien groeit de onvoorspelbaarheid: een speelplek die dit jaar of voor je huidige productie geen ruimte heeft, kan je volgend jaar weer wél programmeren.
80 procent van het publiek gaat maar eens in de vijf jaar naar gesubsidieerd toneel, naar hetzelfde gezelschap al nog minder vaak.’

Ook RvC en FPK constateren een spanningsveld tussen het huidige theaterbeleid en vernieuwend, vaak gesubsidieerd theater, waaronder ook de meer experimentele vrije producties vallen. Menu: ‘In het contact met programmeurs en de marketingafdeling van theaters voel je de negatieve ondertoon: zij vinden het moeilijk om voldoende publiek ervoor te vinden en twijfelen constant aan de haalbaarheid daarvan.’

De artistiek leider van HZT zegt het ronduit: ‘Theaters hebben te weinig visie en daar vragen gemeenten ook al niet voldoende naar.’

Viktorien van Hulst merkt op: ‘Er is eigenlijk geen programmeergeld meer beschikbaar vanuit gemeenten. Daardoor wordt sneller gekozen voor werk dat via publieksinkomsten kan worden betaald. En dat is meestal werk dat bekend is bij publiek: onbekendere titels of makers worden minder snel geprogrammeerd. Dat effect is na corona nog versterkt’.

Jaagt het FPK dan geen overaanbod aan op dat gebied? Van Hulst: ‘Wij proberen aan twee kanten het probleem van moeilijk aansluitend aanbod en afname te benaderen. Enerzijds ondersteunen we zo divers mogelijk werk, zodat er meerdere soorten publiek kunnen worden aangesproken. Anderzijds hebben wij meerdere regelingen die het presenteren van werk ondersteunen, zoals de Podiumregeling en de Tournee- en promotieregeling. Onze investering in afname wordt steeds belangrijker om voor makers tournees mogelijk te kunnen blijven maken.’

De verlaagde eis voor aantallen producties hangt vooral samen met fair pay. Parallel aan de BIS controleert ook het FPK steeds strenger hierop, aldus Van Hulst.

Menu: ‘Vrijwel alle BIS-gezelschappen praktiseren al fair pay, maar het gaat er over meer dan alleen wat je betaalt. Het gaat ook om hoe je produceert: wij hebben één of twee vaste makers met een vast contract, de anderen zijn extern en op projectbasis. Dat is bijna overal zo.’ Hij voegt daaraan toe: ‘Fair practice gaat ook over macht, over die eerlijk verdelen en luisteren naar met wie je werkt. Er zijn altijd veel mensen die kiezen voor onbetaald werk, ook bij de mensen in vaste dienst die overuren draaien. Maar als dat afgedwongen wordt, dan is er iets fout.’

Joeri Vos: ‘Eerlijke betaling is leidend, dat gaat vóór andere uitgaven. We recyclen decors en geven weinig uit aan kostuums. De mensen zijn het belangrijkst, ik voel me verantwoordelijk voor hen. Maar het is strak rekenen, er is weinig speling. Bijna niemand die op de vloer staat, is in vaste dienst. We zouden vaker spelers willen betalen voor hun beschikbaarheid in de hele speelperiode, in plaats van alleen voor losse voorstellingsdagen. Dan kunnen wij ze beter vasthouden en hoeven zij er niet naast te klussen in zo’n periode.’ De Veenfabriek houdt zich aan de richtlijnen, maar: ‘de normering zou best omhoog mogen- en de subsidie dan het liefst ook, natuurlijk.’

Hoe garandeer je fair pay bij partners?

Menu: Garanderen kun je niet maar je kunt het wel tot gespreksonderwerp maken en je kijkt naar de begroting waaruit je ook veel kan afleiden.’
Vos: ‘Je kunt fair pay in een contract zetten – en dat doen wij ook.’

Menu stelt dat hij makers niet kan verbieden om onder het fair pay-tarief te werken: ‘Ik heb altijd gewerkt op basis van gelijkwaardigheid, ik bewaak een gezonde beroepspraktijk, maar als startende makers het belangrijker vinden om geld te spenderen aan decors of kostuums en ervoor kiezen honorarium in te leveren, ga ik dat niet verbieden. Dan zou ik in een machtsverhouding zitten jegens hen, zo wil ik niet werken.’

Naast prestatiedwang is er ook de drang tot produceren. Van Hulst van FPK was voorheen directeur van Theaterfestival Boulevard in ’s Hertogenbosch en kent de andere kant van het veld. ‘Ik herken die drang om veel te realiseren. Uit inhoudelijke ambitie maar ook omdat je bang bent om uit beeld te raken. Zichtbaarheid is een belangrijk motief om steeds maar te produceren.’ De onderlinge concurrentie is immers groot. ‘Die prikkel tot produceren uit het systeem halen, zal heel lastig zijn’, erkent de FPK-directeur.
Menu van HZT beaamt dit: ‘En niet alleen omdat je zichtbaar wil zijn maar ook omdat dat je wezenskenmerk is: je bent maker dus je maakt. En na het maken komt het spelen en dat wil je doen voor zoveel mogelijk publiek. De oplossing is volgens mij dan ook niet om het maken te verbieden. Een maker aanvaardt namelijk ook dat niet alles even succesvol is, dat niet alles evenveel speelt.’

Vos van de Veenfabriek: ‘Natuurlijk willen we zoveel mogelijk spelen. We maken graag en we geven ook graag jonge en nieuwe makers een kans. Maar het verhoogt ook de werkdruk en als we niet oppassen, kan dat een negatief effect hebben op de kwaliteit. En bij de ‘kleinere’ producties (lees: minimaal budget, weinig repetitietijd en weinig speelbeurten) zijn de inspanningen om die te verkopen bijna even groot als voor omvangrijke voorstellingen.
Het liefst zouden we meer aandacht geven aan iedere voorstelling zodat die nog beter worden. Ik denk dat we dan ook meer publiek kunnen bereiken en betere relaties met theaters kunnen opbouwen. Dat vergt een langere adem en meer vertrouwen van subsidiegevers.’

Beeld: Milo

Prestatie-eisen BIS:
Quote uit adviesrapport Raad voor Cultuur ‘Advies aanvraag- en beoordelingsproces BIS 2025 – 2028’, dd april 2023:
Gezelschappen die subsidie aanvragen als ‘groot theatergezelschap’ zijn verplicht om drie grotezaalproducties per jaar te maken. De raad adviseert de staatssecretaris om dit aantal te veranderen in gemiddeld twee grotezaalproducties per jaar. Dit geeft de gezelschappen de vrijheid en ruimte om zelf te bepalen welk aantal het best haalbaar is, mede in het licht van fair practice, de vraag vanuit de theaters en de vraag van het publiek. Dit is in lijn met het pleidooi van de raad om niet te focussen op kwantitatieve output.

Prestatie-eisen FPK:
Het Fonds Podiumkunsten onderscheidt in de periode 2021-2024 drie categorieën voor producerende instellingen. De prestaties uit de periode 2017-2020 werden als drempelnorm gebruikt voor de plaatsing in een van de categorieën met bijhorende budgetten. Per categorie is er een ondergrens aan de output vastgesteld (25 uitvoeringen voor kleine instellingen, 40 voor middelgrote en 100 voor grote), maar die eisen zijn opgeschort vanwege de coronapandemie. Daarnaast eist het Fonds dat de helft van de baten uit overige subsidies of publieksinkomsten wordt behaald. Voor de periode 2025-2028 zijn de richtlijnen nog niet vastgesteld.

Gegevens Veenfabriek:
Fondssubsidie: 600.000 euro; aantal producties: gemiddeld 7, waarvan 2 of 3 grote; speelbeurten: gemiddeld 100. Zeven mensen in vaste dienst (waarvan vijf part-time): artistiek leider, zakelijk leider, muzikaal leiders, hoofd marketing & publiciteit, office administrator. Belangrijkste voorstellingen in lopende seizoen: Recht; h/AI; Groei; Koken met Amba (6+);  Wereld van Wie.

Gegevens HZT:
Rijkssubsidie 1.692.000 euro, gemiddeld aantal projecten per seizoen: 14, waarvan 2 grote zaal. Gemiddeld aantal speelbeurten: 225. 17 mensen in vaste dienst, functies: artistieke en zakelijk directie, co-artistiek leider, planning en ontwikkeling, techniek, bureaumanagement, financiële administratie, kostuum, educatie, marketing en communicatie, vormgeving, productie.
Belangrijkste voorstellingen 2022-2023 Grote Zaal: Een Leuk Avondje Uit en Mission Molière. Kleine Zaal: Sartre & de Beauvoir, De vrouw die de honden eten gaf, BOG.2.

Dossiers

Theaterkrant Magazine juni 2023