In dertig jaar gingen we kortweg van ‘allochtonen’ via ‘diversiteit’ naar ‘inclusie’ en het bleek geen simpel traject. Twee actuele initiatieven tonen dat we nu wel wat beter weten hóé ingewikkeld dergelijke processen zijn. Ietsje dan. Twee makers van kleur delen hun ervaringen over hun beider – avontuurlijke – operaprojecten.
Shailesh Bahoran (Nickerie, 1983) komt eind vorige eeuw in aanraking met de hiphopcultuur. Breakdance is zijn ding; met vrienden oefent hij veel in een winkelcentrum, waar de vloer lekker glad is en de passage beschutting biedt. Hij ontwikkelt, zoals iedereen in de scene, een eigen flavour vanuit stijlen als b-boying, popping en locking. Samen met een stel Utrechtse makkers richt hij in 1998 de Illusionary Rockaz Crew op. De IRC duikt op in de Utrechtse Schouwburg, Shailesh Bahoran werkt onder meer bij Don’t Hit Mama, Conny Janssen Danst en Het Nationale Ballet. Vanaf 2011 danst hij bij ISH en maakt hij daar ook werk. Illusionary Rockaz ontvangt per 2020 structurele subsidie en huist in Leidse Rijn. Sinds hij jaren terug een solo maakte geïnspireerd op de aapgod Hanuman, is de Indiase mythologie en daarmee zijn eigen koloniale spoor als hindoestaan nadrukkelijk aanwezig in Bahorans werk.
Rajiv Bhagwanbali, (Paramaribo, 1986) groeit op in Rotterdam. Rond zijn achttiende begint hij met hiphopdans, met popping als specialisme. Hij gaat hosten en events organiseren. Een uitwisseling met Nederlandse en Afrikaanse dansers in Senegal in 2012 raakt hem diep, omdat dans en theater zo krachtig verbindingen leggen: met jezelf, je omgeving en tussen mensen van heel verschillende culturen. Na die ervaring richt Rajiv Bhagwanbali stichting Connecting the Culture op, om mensen van allerlei culturen en komaf bij elkaar te brengen. In musea of theaters, op straat. In 2019 doet hij met zijn stichting mee aan het zomercarnaval in Rotterdam, met een bonte parade van dansers en performers die diversiteit ademen. Dankzij verscheidene theater-, dans- en kunstprojecten, wordt hij zich bewust van de doorwerking van zijn eigen geschiedenis als kind van migranten uit India, die vanuit Suriname naar Nederland verhuizen. Het voedt zijn visie over verbinding en empowerment.
URBAN EN OPERA
Dat hier twee makers uit de urban hoek opduiken, is niet zo vreemd. De hiphopcultuur heeft veel te bieden als je wil mengen en onderzoeken, en niet vanuit één kader van cultureel bepaalde waarden en werkwijzen wilt werken. Deze cultuur verbindt als wereldwijd fenomeen immers tal van windstreken. Van buiten bezien lijkt het één ding maar feitelijk belichaamt ‘urban dans’ allerlei aspecten. Naast het spectaculaire vocabulaire van de verschillende dansstijlen is er de voeding uit de hiphopcultuur, op inhoud en manieren van maken. Bhagwanbali en Bahoran putten, ieder op hun eigen manier, uit die bron.
In 2021 bevrijdt theaterland zich zuchtend uit de corona-maatregelen, en twee opvallende projecten zien het licht. In augustus komt in Rotterdam de voorstelling Icons uit, gemaakt door Rajiv Bhagwanbali. Hij werkt dan al twee jaar samen met O. Festival, internationaal festival voor opera, muziek en theater (voorheen Internationale Operadagen Rotterdam). Icons is een portret van vijf iconische zangers (zie onder) gebracht in nauwe samenwerking met zangers en muzikanten uit de havenstad.
De Nationale Opera en Het Nationale Ballet brengen in Amsterdam dat jaar samen de familievoorstelling Hoe Anansi the stories of the world bevrijdde. Shailesh Bahoran zit vanaf een vroeg stadium in het artistieke team als choreograaf. November 2021 speelt de voorstelling in het Muziektheater. Zelden stonden er zoveel uitvoerende kunstenaars van kleur op dat grote podium.
PROBEREN
Bhagwanbali: ‘Op zich lijkt de boodschap wel aangekomen: kunst zou er voor iedereen moeten zijn. Dat wordt oprecht geprobeerd maar het kost veel moeite. We zitten in een overgangsfase, daar moeten we doorheen, en we weten het allemaal ook niet. Dat er vakjes zijn om af te vinken, voor vrouwen, mensen van kleur, gender kwesties: top! Natuurlijk is dat niet goed genoeg, but we try. We zullen daar met liefde naar moeten kijken. Zonder dat wantrouwen van: ‘Ze proberen ons te naaien!’ Nee, dat doen ze niet, ze proberen wat!’
Bahoran: ‘We hebben de voorbereiding voor onze familievoorstelling bewust anders aangepakt dan normaal is bij opera en ballet. Met verschillende culturen iets creëren, meer gezamenlijk doen. Het ging volgens mij niet om vernieuwende talen ontwikkelen maar gewoon om: hoe ga je samen door een deur. Waarbij hiphopwaarden als gelijkheid en een gekke manier van hiërarchie…’ Hij valt stil. Herinnert zich de black-outs die hem soms in het werk overvielen. Dat hij zich afvroeg waar ze nu mee bezig waren.
Of dat vaak gebeurde? ‘Ik denk dat dit zo’n beetje de stabiele factor is geweest.’ (Schiet in de lach.)
AANPAK AMSTERDAM
Ted Brandsen, artistiek leider van Het Nationale Ballet, zoekt naar manieren om het ballet minder elitair te maken. In navolging van de outreach projecten die hij eerder mee-maakte, initieert hij in 2006 bij Het Nationale Ballet Zwanenmeer Bijlmermeer. Een ontmoeting tussen jonge, gekleurde vo-scholieren uit de Bijlmer en balletdansers, in 2009 gevolgd door een versie met professionele hiphopdansers, onder wie Bahoran, die gefascineerd kijkt naar de balletwereld.
Opera en ballet gaan per 2013 samen en de Junior Company wordt opgericht, een interne opleiding bij Het Nationale Ballet voor jonge danstalenten die worden ingezet voor familievoorstellingen. In samenwerkingen met ISH, krijgt de combinatie van ballet en urban dans een vervolg.
Wout van Tongeren, sinds 2018 dramaturg bij Opera en Ballet, maakt het hele proces van dichtbij mee. ‘Het voelde als vanzelfsprekend dat wij als organisatie iets moesten met onze witheid.’ Hij herinnert zich dat het bij de evaluatie van het Opera Forward Festival in 2018 – initiatief van De Nationale Opera – weer op tafel komt: de behoefte aan verhalen die nog niet verteld zijn op dit grote podium. ‘Niet alleen de verhalen die wij als witte mensen in het vizier hebben.’ Het project op basis van een Anansi vertelling, een suggestie van Brandsen, zou een betere representatie – op toneel, in het artistieke team en in de zaal – en een andere manier van werken moeten opleveren.
Maarten van Hinte, (toneel)schrijver en dramaturg met Surinaamse roots en al betrokken bij het Opera Forward Festival in 2018, komt adviseren over het onderwerp en de artistieke aanpak. Uiteindelijk schrijft Van Hinte het libretto en werkt hij mee als dramaturg.
De Zuid-Afrikaan Neo Muyanga componeert en naast de zangers en musici treedt de Junior Company van Het Nationale Ballet aan. Brandsen benadert Bahoran voor de choreografie. Die brengt vier eigen hiphopdansers in en selecteert samen met componist Muyanga regisseur Kenza Koutchoukali. Muyanga pleit voor een collectieve werkwijze met ruimte voor experiment en improvisatie. Aan regisseur Koutchoukali en choreograaf Bahoran de uitdaging te zorgen dat de uitvoerenden zich mede-eigenaar gaan voelen van het verhaal.
AANPAK ROTTERDAM
Internationale Operadagen Rotterdam ontstaat in 2004, uit de behoefte aan een plek voor opera in de havenstad. Een eigen huis lijkt te kostbaar dus kiezen ze voor een internationaal festival. In 2019 verandert het festival zijn naam omdat ‘opera’ zo’n afstand schept. De ‘O.’ die ze nu voeren kan, zo stelt zakelijk leider Hans Blik, met verwondering worden geassocieerd. Openheid, ontmoeting met andere werelden. ‘O. is zo divers als Rotterdam’, staat op de site. Hans Blik: ‘De stad wordt vanzelf een podium, want er is immers geen eigen operahuis. De stad als podium is een gevleugelde uitspraak geworden.’ Het werken aan meer kleur op en rondom de programma’s is voor O. Festival een expliciet doel.
Voor Icons gaat Rajiv Bhagwanbali, die de regie voert, met zijn researchteam de wijken in om, zoals ze dat bij O. Festival noemen, verhalen op te halen. De lokale zender OPEN Rotterdam maakt documentaires over dat veldwerk. Bhagwanbali weet zich gesteund door een team voor research, dramaturgie en productie. Veel gebeurt in Rotterdam in de wijken en bij lokale partijen, maar de productie zelf is uiteindelijk binnen de muren van Theater Zuidplein te zien.
WAAROM JA
Bhagwanbali valt eerder al op bij Operadagen Rotterdam door zijn bijdrage aan het zomercarnaval 2019. Datzelfde jaar vragen ze hem voor een community project, onderdeel van het Europese project Orfeo & Majnun. Bhagwanbali legt rootsverhalen van migranten naast hun Rotterdamse identiteit. In 2020 wordt hij opnieuw gevraagd voor het project Home Sweet Home dat door corona verandert in een online-oefening.
Bhagwanbali is een verbinder, brengt uiteenlopende gemeenschappen bij elkaar, zo zien ze bij O. In 2021 nodigen ze hem daarom uit om zijn plan over iconische zangeressen te maken.
Bahoran accepteert de opdracht omdat ‘Ted míj vraagt, dat betekent veel voor me. Hij volgt mijn werk.’ Brandsen merkt dat Bahoran in zijn werk bezig is met zijn eigen achtergrond, met culturen. Hij vertrouwt erop dat Bahoran kan choreograferen zonder hulp vanuit het huis. Bahoran kijkt uit naar de samenwerken met componist Muyanga en dat bevalt: ‘Iemand die de context beetpakt, goed kan uitzoomen, tot aan kolonialisme en dan weer inzoomt. Het voelt als een dekentje om je heen als hij spreekt. Die man overziet het hele verhaal van hoe komen we hier nu eigenlijk met elkaar terecht?’
VERVOLG VANUIT BEIDE PALEIZEN
De uiteenlopende aard van beide huizen leidt begrijpelijkerwijs tot twee totaal verschillende plannen. In Rotterdam trekken ze de wijken in, werken ze in co-creatie met lokale partijen. Het Muziektheater van Amsterdam laat een ‘zooitje ongeregeld’ het paleis binnen komen. Voorop een zwarte percussionist met een Afrikaanse talking drum.
Voor deze revolte schrijft Maarten van Hinte een Anansi-tori. De slimme spin neemt het op tegen een tijger die in zijn paleis de verhalen van de wereld heeft opgesloten. Anansi weet met enige listen en de onmisbare hulp van zijn vrouw die verhalen te bevrijden.
Dramaturg Wout van Tongeren: ‘Het is een beetje alsof de opera te grazen wordt genomen maar tegelijk ontstaat er ook een sterke opera- en balletvoorstelling. Dit verhaal moest niet een veilige, klassieke context krijgen maar iets ontwrichtends.’ Bahoran denkt als hij de opening leest ‘Wow: een groep buitenstaanders stormt het paleis binnen, een zooitje ongeregeld neemt de boel over. Zó, gaan we dát doen?’
Hij besluit voor deze klus ‘al mijn energie (te) steken in dat we allemaal samen in dit verhaal staan; techniek, muzikanten, zangers, dansers.’ Ze beginnen met een experimentele workshop, met de zangers en de dansers – helaas nog zonder musici. Gezamenlijk proeven, doen, bewegen, zonder al aan scènes te werken.
Consequent met wat er in de voorbereiding is besproken, wil Bahoran ‘met zijn allen simultaan in één ruimte aan de slag.’ Ze verklaren hem aanvankelijk voor gek maar hij vindt dat noodzakelijk, wil je de dansers, zangers en muzikanten dat verhaal samen laten verklanken, verbeelden en vertellen.
Vijf iconen staan op de wensenlijst van Bhagwanbali. Bülent Ersoy is even beroemd als omstreden in Turkije, want een transgender, die in 1981 vrouw werd in Londen toen dat in Turkije nog niet mocht. Aretha Franklin is een rolmodel voor veel zwarte mensen, ook binnen de gospeltraditie, waaruit ze zelf voortkomt. De Kaapverdische Césaria Evora is de ‘nationale trots’ van de grote Kaapverdiaanse community in Rotterdam. Lata Mageshkar is geliefd in Indiase en Hindoestaanse kringen, ze is dé zangstem in Bollywoodfilms, onder de playbackende actrices. En tenslotte raakt de doorleefde Maria Callas overal, ook in Rotterdam, mensen in het hart.
Bhagwanbali onderzoekt met zijn team wat Rotterdammers met deze iconen hebben. Interviews met muzikanten voeren weer naar zangers en dat levert sterke, uit het leven gegrepen verhalen op. De documentaires over dat proces zijn de ideale PR want ‘ze maken de research overdraagbaar’, merkt Hans Blik. Het tonen van de verhalen en hun oogstproces blijkt van waarde, het trekt meer kijkers dan de voorstelling zelf.
HET SCHUURT
Bhagwanbali ziet de parallellen van de vijf iconische verhalen al voor zich, terwijl de meeste uitvoerders de handen vol hebben aan hun eigen stuk. Soms loopt Bhagwanbali te ver voor de troepen uit, merkt Hans Blik, maar diens enthousiasme is behalve valkuil ook de kracht van de maker.
Elke groep is volledig in beslag genomen door waar ze voor is gevraagd – leuk dat er een voorstelling komt over deze bijzondere zanger! Hans Blik stelt achteraf: ‘Dat die verschillende iconen sámen in een programma stonden, is niet voldoende geland bij alle deelnemende groepen.’
Hindoestaanse deelnemers – van het stuk over de Indiase Bollywood zangeres Lata Mageshkar – spreken Bhagwanbali impliciet aan op zijn Hindoestaanse roots. Hij zet hen immers met hun gemeenschap op een belangrijk podium, ze vertrouwen hem. Dat zit bij die musici heel diep, ziet de zakelijk leider, terwijl het aan Bhagwanbali voorbijgaat. Die is, vindt hijzelf, gewoon de maker. Ingewikkelde, subtiele culturele rafels.
In Amsterdam is de klassiek geschoolde Junior Company heel andere maakprocessen gewend dan de autodidactische hiphopdansers. Voor Bahoran staat één ding boven aan zíjn verlanglijst: ‘De dansers moeten rondhuppelen, blij zijn, giechelen, lachen, ik heb leven nodig.’
Door de choreograaf op onconventionele wijze gemaakt materiaal, leidt tot onzekerheid bij sommige leden van de Junior Company. Het is weliswaar prachtig maar ze zien zichzelf dat niet zomaar op toneel herhalen. Ernst Meisner, artistiek leider van de Junior Company, komt erbij om de rust te herstellen.
Vanuit het huis vragen ze waarom er zo weinig ballet te zien is, want je werkt toch niet voor niets met klassiek geschoolde dansers? Bahoran is juist opzoek naar dingen ‘die hier nog niet eerder zijn gedaan. Waarvan ik zeker weet dat die balletdansers dit nog niet hebben ervaren of misschien zelfs niet aan dans linken.’
Je kunt hiphop vocabulaire heel goed en veilig naast ballet zetten, weet Bahoran. Dat bewijzen de samenwerkingen van de Junior Company met ISH. ‘Dat is prima, maar dan moet je mij niet vragen.’ Hij is uit op werk dat risicovol is, op echte ontmoetingen.
SAMEN VERANTWOORDELIJK
Regisseur Kenza Koutchoukali vindt het mooie van het repetitieproces in Amsterdam, dat je met elkaar aan het zoeken bent en blijft. ‘Daar gaat het in dit soort projecten om. Het verschil tussen mensen is daarbij ook een inspiratiebron.’ De oorsprong van verhalen en speels getouwtrek daarover, hoort erg bij de verhalencultuur van Anansi en weerklinkt in libretto en compositie: call and response, mensen die het verhaal overnemen, er een eigen draai aan geven. De musici, inclusief percussie en DJ, staan prominent op toneel, in een halve cirkel die rondgemaakt wordt door het publiek. Wout van Tongeren: ‘Dit is een productie waarvan je in de zaal voelde dat die van de mensen op het podium was. Het proces dat ze hadden doorgemaakt was deel van de voorstelling.’
Dat is niets nieuws voor geëngageerde jongerentheatergroepen, zoals Rotterdams Lef (1998–2009), waarmee Hans Blik van O. Festival eerder te maken had. ‘De energie en de zeggingskracht van de spelers, daar gebéurde iets’, herinnert hij zich. Die inspiratie neemt Blik mee in zijn huidige werk.
Tegenover al deze inzichten en goede ervaringen staat een hoop inclusie-leed weet Bhagwanbali. ‘Het is niet te doen’, hoort hij vaak. ‘Veel geld in diversiteit stoppen en weinig resultaat, dat is teleurstellend, mensen haken af. Toch is dit heel erg nodig.’ Collega maker Bahoran kent het wantrouwen dat juist klinkt búiten de grote kunsttempels: geloven we echt dat ze dit willen? En kunnen?
POSITIEVE MOMENTEN
Ondertussen gebeuren er op de vloer in Amsterdam dingen die Bahoran vrolijk stemmen. Regisseur Kenza Koutchoukali wordt in het begin gek van die hiphopdansers want ze zijn ‘druk, wild en ongeorganiseerd’ maar, zegt Bahoran grijnzend: ‘Aan het einde van de rit is ze helemaal om.’
Ander moment: een van de zangers is in tranen omdat ze voor het eerst ervaart dat het kan: samen in een verhaal staan, daarin iets te zeggen te hebben. ‘Het was feest.’
Op een vrijdag na de repetitie, zijn álle dansers tot een uur ’s nachts samen buiten aan het feesten en het dansen. ‘Die energie de volgende dag in de ruimte voelen en dat iedereen met een smile binnenkomt. Dan denk ik, I did it.’
Bhagwanbali geniet van de researchfase. Een half Kaapverdiaans, half Nederlandse spoken word-artiest vertelt over zijn eerste bezoek aan Kaapverdië. ‘Hij sprak de taal niet maar de taal van de muziek snapte hij wel. De morna is een genre ontstaan bij migranten die terugverlangen naar hun land. Dat is hier heel groot, zoveel mensen herkennen zich erin.’ De vader van de spoken word-artiest sprak vroeger nooit over Kaapverdië, hij liet de muziek het woord doen. Dat moet op het podium vindt Bhagwanbali. ‘Want dit is het verhaal van ons allemaal, van Rotterdam. Pijnlijk én prachtig.’
CULTURELE TOE-EIGENING
De vrees voor culturele toe-eigening bezoekt beide projecten. In Amsterdam zijn ze bij aanvang huiverig voor een verkeerd gebruik van het Afro-Caraïbische fenomeen Anansi. Dat loopt wel los maar mensen die dichter bij de hiphopcultuur staan, storen zich wel aan het gebruik van straattaalteksten en -tekens, gebezigd door performers voor wie dat nieuwe taal is, iets dat ingewijden haarfijn aanvoelen. Kostuums die te gewild een samensmelting van de hele wereld willen zijn.
In Icons borrelt onvrede omdat een Amerikaanse zangeres, woonachtig in Rotterdam, zich stort op het verhaal van de Turkse transgender zanger. Sommige leden uit de Turkse gemeenschap hebben daar moeite mee.
Een deelnemer van een ander stuk uit Icons vraagt zich af of ze niet voor het karretje gespannen worden door het festival. Zo’n grote, machtige organisatie die wil scoren met gospel, volkse helden en Bollywood. Er spelen veel gevoeligheden als het gaat om kleur en cultureel erfgoed.
Zakelijk leider Hans Blik schiet te hulp als de spanningen hoog oplopen. Belegt met Bhagwanbali waar nodig crisisberaad met deelnemers. Eerst de fricties onder ogen komen en kijken of iedereen nog aan boord is. Met de belofte daarna uitgebreid stil te staan bij wat er misging. Hans Blik: ‘Ik wil weten wat er speelt, wil daarvan leren. Wij hebben het idee dat we gelijkwaardig bezig zijn maar dat is niet zo. Dit zijn wezenlijke conflicten die je serieus moet nemen. Die gaan over wat intercultureel werken kan oproepen en doen.’
EIND/ BALANS
Bhagwanbali heeft, in tegenstelling tot Bahoran, geen ambitie om alleen maker te zijn. Er is zoveel meer te doen. ‘Door dit werk kom ik in beeld bij mensen die invloed hebben in dit soort processen.’ Bhagwanbali’s netwerk groeit, hij zit in een klankbordgroep van burgemeester Aboutaleb. ‘Een verschil kunnen maken, als het gaat om meer kleur, een meer divers palet op allerlei podia, dat moet ik zelf doen.’ Tegelijk schrikt hij soms van de politieke machten die spelen op beleidsniveau, ver verwijderd van de straatcultuur. ‘Macht corrumpeert zo snel.’
Bahoran twijfelt over zijn impact in dit project. Wordt dit nu gezien als een nieuwe optie of als onkunde? Die onzekerheid wordt gevoed doordat hij naar zijn zin veel te laat wordt gebeld om na te praten – terwijl dat ondertussen intern al wel gebeurt. ‘In deze kwestie spelen er dingen die groter zijn dan ikzelf. Maar ik weet niet of ik opnieuw zo’n klus in zou stappen die zo loodzwaar voelt. Het lastige is dat ik er niemand de schuld van kan geven.’
Koutchoukali ziet dat dit soort werk met groeipijnen gepaard gaat. De pijn van ingewikkelde samenwerkingen, met al die disciplines en in dit soort huis. Het zoeken, het procesmatige. ‘Ieders perspectief is nodig, ook dat van de makers en de performers, om te kijken hoe je dit werk naar een volgend level kan brengen.’
Net genomineerd voor een zwaan bij de Nederlandse Dansdagen, zucht Bahoran over die onvermijdelijke reactie, ook bij hemzelf: ‘Mmm, urban? Omdat ik een kleur heb? Hoe lang gaan wij dat nog als eerste gedachte hebben?’
Hans Blik: ’Mensen die verhalen vertellen, zich uiten op allerlei verschillende manieren, daar gaat het over. Maar wij, de grote instellingen met hun infrastructuur, hun theaters, dat is natuurlijk een Westers, wit concept. Zo’n cultuurverandering is ingewikkeld.’
Bij Opera en Ballet is er iets interessants gebeurd maar hoe nu verder? Wout van Tongeren: ‘We zitten er nog middenin.’ Op beleidsniveau willen ze door maar er duiken ook oude reflexen op in tijden van onzekerheid. ‘Daarvan leren over jezelf, is het minste wat je kan doen.’
Waar zijn we nu in dit proces van een nieuwe representatie? Rajiv Bhagwanbali meent dat we nog niet op de helft zitten. ‘We zitten op een kwart. Denk ik.’ Zou wat Shailesh Bahoran over zijn werk in Amsterdam zegt, ook van toepassing zijn op dit proces? ‘Die eerste stappen in maken en ontwikkelen vragen veel tijd, daarna gaat het opeens snel.’ Wout van Tongeren: ‘We hebben een grote stap gezet en de volgende zal minstens zo zeer een stap in het onbekende moeten zijn.’
Foto: Rosa Quist