In de zomer van 2015 verscheen Artist at work van filosoof, dramaturg en performancetheoreticus Bojana Kunst. In haar boek onderzoekt zij de verhouding tussen kunst en werk, in het bijzonder de manier waarop artistieke productie, met zijn samenvallen van werk en privé en zijn nadruk op individuele creativiteit, model is komen te staan voor de invulling van arbeid in het moderne kapitalisme. Marijn Lems sprak haar over de relatie tussen kunst, exploitatie en uitholling.
Door Marijn Lems, foto Jutta Bücker
Hoe is het boek tot stand gekomen?
‘Artist at work is ontstaan als een serie artikelen en lezingen die ik schreef naar aanleiding van gesprekken en ervaringen in mijn werk als docent, workshopleider en dramaturg. Vaak kwam daarin de relatie tussen kunst en werk sterk naar voren en werd de moderne artistieke praktijk ter discussie gesteld. Het creatieproces van kunstenaars wordt steeds zichtbaarder, wat transparantie bevordert maar waardoor tegelijkertijd alles wat de kunstenaar doet de werksfeer in wordt getrokken – het leven van de kunstenaar wordt zélf het werk. Zo rees de vraag: wat doet die zichtbaarheid met het werk van kunstenaars? En kunnen we via deze veranderde arbeidsprocessen een kritiek op het neoliberalisme formuleren?’
In het boek zegt u dat de productie van subjectiviteit, voorheen het exclusieve werkgebied van kunstenaars, het doel van bijna alle arbeid is geworden. Wat voor invloed heeft dit op de positie van de kunstenaar?
‘Dat is inderdaad de vraag. De levensstijl van de kunstenaar, waarin creativiteit continu centraal staat, is het voorbeeld geworden voor een nieuw soort werknemer, die vanuit zijn of haar unieke subjectiviteit waarde produceert. Deze waarde wordt vervolgens door het kapitalisme geëxploiteerd; denk bijvoorbeeld aan de manier waarop de zogenaamde creative class wordt ingezet om wijken en steden aantrekkelijker te maken voor nieuwe bewoners en bedrijven. Zo wordt de idee gepropageerd dat we allemaal eindeloos creatief, innovatief en oorspronkelijk moeten zijn om van waarde te zijn voor de maatschappij. Door de inflatie waaronder begrippen als “kunstenaar” en “creativiteit” als gevolg daarvan te lijden hebben, ontstaat een artistiek proletariaat, een grote groep mensen die in onderlinge competitie door het kapitalisme geëxploiteerd worden en van wie wordt gevraagd dat ze doorlopend alles in hun eigen praktijk en zelfs hun leven, dat immers samenvalt met hun werk, opnieuw uitvinden. Het is geen wonder dat mensen zich onder zulke omstandigheden opgebruikt voelen. De Italiaanse filosoof Paolo Virno zei dat mensen naar de stad verhuizen om productiviteit te oefenen, te repeteren. Kunst, of eigenlijk de artistieke levenswijze, wordt als katalysator gebruikt voor “productieve” creativiteit.’
Niet alleen aan subjectiviteit wordt steeds vaker een economische waarde verbonden. Ook de sociale effecten van kunst worden geïnstrumentaliseerd. Wat heeft dat voor gevolgen?
‘Er worden nu overal discussies gevoerd over de rol en functie van kunst in de maatschappij. Artistieke instellingen worden geacht als katalysator voor nieuwe sociale verbanden te fungeren, om een ontmoetingsplek te zijn waar iedereen welkom is en iedereen zich gerepresenteerd voelt. Dit leidt er in de praktijk echter toe dat alle scherpe randjes van de kunst en van het maatschappelijk debat afgevijld worden om maar niemand tegen de borst te stuiten, terwijl de waarde van kunst nu juist is dat ze een polemiserende insteek kan hebben en verschillende perspectieven ongefilterd naast elkaar kan laten bestaan.
Veel politiek georiënteerde podiumkunst van nu lijkt gericht op bevestiging, op het aankaarten van problemen zonder onze ideeën over de maatschappij an sich uit te dagen. Dit is verbonden aan de rol van instellingen: hoe kunnen zij de tegenstellingen en problemen die onder de oppervlakte aanwezig zijn zichtbaar maken, in plaats van de bekende vragen te herkauwen? Een polemiserende insteek kan ook helpen als weerwoord op het populisme, dat pretendeert dat het volk een overkoepelende wil zou kennen.
Een mooi voorbeeld dat ik in Artist at work aanhaal is een project van het Russische gezelschap Chto delat? – de naam van het gezelschap betekent ‘Wat moet er gebeuren’, naar het gelijknamige pamflet van Lenin uit 1902. In de film Museum Songspiel: The Netherlands 20XX wordt een groep vluchtelingen in het Van Abbemuseum opgevangen door ze te laten deelnemen aan een performatieve opera; de volgende dag worden ze door het museum echter weer op straat gezet, waar ze worden gearresteerd. Zo’n werk stelt de onmenselijkheid van het systeem zelf ter discussie. Het prikt door onze eigen zelfgenoegzaamheid heen.’
Het concept ‘schuld’ speelt een belangrijke rol in uw boek. Hoe verhouden schuld en artistieke praktijk zich tot elkaar?
‘Als een kunstenaar een project begint, gaat hij of zij eigenlijk een schuldrelatie aan met de instellingen of fondsen die het werk financieren. Er ligt een projectplan waaraan moet worden voldaan en de contouren van de artistieke productie zijn vastgelegd. Dit heeft onvermijdelijk een effect op de mindset waarmee kunst geproduceerd wordt.
Vroeger was avant-gardistische kunst op de toekomst gericht, ze was op een bepaalde manier utopisch. In de jaren zestig was er een stroming van durational performances die heel sterk gericht waren op het nu, op het huidige moment. Project-based work is echter met de blik naar achteren gericht; het projectplan en de gemaakte beloftes verankeren de kunstenaar in het verleden en dat maakt het onmogelijk om nog echt utopisch te denken. Als je op projectbasis werkt, deel je de eindverantwoordelijkheid voor het werk met de instelling of het fonds dat je evalueert. Dit levert structurele problemen op, omdat het kunst afhankelijk maakt van de verwachtingen van de mensen die over de verdeling van het geld gaan. Het vraagt een dubbele concentratie van kunstenaars; het werk moet voldoen aan hun eigen eisen maar ook aan die van de opdrachtgever. Om aan die hiërarchische rolverdeling te ontsnappen, moeten kunstenaars meer horizontale verbindingen aangaan.’
Ik zie dat in Nederland onder jonge makers steeds meer gebeuren. Er wordt veel meer in collectieven gewerkt en ook tussen die collectieven wordt samengewerkt, vanuit een artistieke nieuwsgierigheid naar elkaar maar ook vanuit het idee dat je samen sterker staat.
‘Dat lijkt me een gezonde ontwikkeling. Een onderlinge verbintenis kan meer duurzaamheid en een steviger infrastructuur opleveren en dat is zeer belangrijk in een tijd waarin de machtsrelatie tussen kunstenaars en opdrachtgevers steeds schever wordt. Je kunt het misschien vergelijken met de collectieven in de jaren zeventig, maar die waren deels ook problematisch omdat ze een ideologische basis hadden die eveneens de artistieke autonomie beperkte. Samenwerking vanuit een behoefte aan een gedeelde infrastructuur, waarin je elkaar de ruimte geeft en vanuit duurzaamheid denkt, lijkt me een veel gezondere insteek. Het doet me ook denken aan het Joegoslavië van de jaren zeventig, waar de kunstenaars niet werden ondersteund en de kunst-scene haar eigen infrastructuur moest opzetten. Het benadrukt de waarden van solidariteit, generositeit en artistieke vrije ruimte.’
Aan het slot van uw boek omschrijft u enkele strategieën van verzet tegen de exploitatie van kunst door het kapitalistische systeem, alle gericht op een omkering van het denken in efficiëntie en meetbaarheid.
‘Ja, het is belangrijk om te ontsnappen aan het frame van de economische waardering van kunst. Een mogelijkheid daarvoor is om de nutteloosheid van kunst te omarmen door een strategie te hanteren die het zichtbaar over de balk smijten van geld en middelen centraal stelt. Er is iets bevrijdends aan het volledig loslaten van de eis om de eigen waarde te kunnen bewijzen, om “maatschappelijk verantwoordelijk” te zijn. Een dergelijke strategie houdt de verborgen overconsumptie en verspilling binnen het kapitalisme bovendien een spiegel voor. De vrijheid om geld aan nutteloze dingen te besteden bestaat binnen het kapitalisme eigenlijk niet – de geldstromen zijn enorm gekaderd en gecontroleerd. Daarmee is het een vorm van protest om de decadentie van kunst te benadrukken, als enige plek waar we vreugdevol kunnen verspillen.’
Maar is dat niet decadent?
‘Alleen als je de ideeën van het kapitalisme volgt, dat voorschrijft dat alles nuttig zou moeten zijn. Bovendien hoeft verspilling niet alleen te betekenen dat je méér doet en méér geld uitgeeft, maar ook dat je minder doet, luiheid cultiveert. Ik verwijs in het boek naar het werk van de Kroatische kunstenaar Mladen Stilinović. In zijn tekst In praise of laziness presenteert hij luiheid als sine qua non voor een kunstenaar, omdat ze niet doelmatig is. De luiheid die hij omschrijft is daarmee eigenlijk een verzet tegen het functiedenken van het kapitalistische systeem. Hoe kunnen we ons de strategieën van Stilinović toe-eigenen? Daartoe moeten we kunst niet alleen in termen van positivisme bekijken, in termen van vooruitgang, maar juist ook in termen van negativisme, stilstand, achteruitgang, luiheid en passiviteit. Tegenover het kapitalistische gebod om te slagen, om naar perfectie te streven, kan de kunstenaar de keuze maken om te falen, om iets op onvolmaakte wijze te doen. De Canadese literatuurwetenschapper Daniel Heller-Roazen zegt zelfs dat dat ons tot mens maakt: we kunnen ervoor kiezen om iets op onvolmaakte wijze te doen, in tegenstelling tot dieren, die iets doen of iets niet doen, maar nooit de vrijheid hebben om iets maar half te doen.’
Wat zijn uw plannen na Artist at work?
‘Ik zou nu graag gaan werken aan de vraag wat specifieke oplossingen voor de verwevenheid van kunst en kapitalisme zouden kunnen zijn, in de vorm van gedachtenexperimenten over nieuwe artistieke werkprocessen. Maar ik ben ook geïnteresseerd in de verhouding tussen het oprukken van het populisme en de positie van de kunstenaar. Zoals we eerder bespraken moeten kunstenaars, omdat er onder invloed van demagogen steeds minder draagvlak is voor de publieke ondersteuning van kunst, zich op nieuwe manieren organiseren, met meer samenwerkingen en meer horizontale verbindingen. Dit kan een vitale nieuwe stap zijn om de kunst los te weken van de invloed van het kapitaal.’